Roman Script    Reciting key words            Previous Sūrah    Quraan Index    Home  

19) Sūrat Maryam

Printed format

19) سُورَة مَريَم

Toggle thick letters. Most people make the mistake of thickening thin letters in the words that have other (highlighted) thick letter Toggle to highlight thick letters خصضغطقظ رَ
Kāf-Hā-Yā-`Ayn-Şād 019-001 C. H. Y. A. S. كَاف-هَا-يَا-عَي‍‌‍ن‍‍-‍‍صَ‍‍ا‌د
Dhikru Raĥmati Rabbika `Abdahu Zakarīyā 019-002 Zie hier eene herinnering van de genade van uwen Heer, omtrent zijn dienaar Zacharias. ذِكْرُ‌ ‌‍رَحْمَةِ ‌‍رَبِّكَ عَ‍‍بْ‍‍دَهُ ‌زَكَ‍‍رِيَّا
'Idh Nādá Rabbahu Nidā'an Khafīyāan 019-003 Toen hij zijn Heer aanriep met eene geheime aanroeping. إِ‌ذْ‌ نَا‌دَ‌ى‌ ‌‍رَبَّ‍‍هُ نِد‍َ‍‌ا‌ءً‌ خَ‍‍فِيّاً
Qāla Rabbi 'Innī Wahana Al-`Ažmu Minnī Wa Ashta`ala Ar-Ra'su Shaybāan Wa Lam 'Akun Bidu`ā'ika Rabbi Shaqīyāan 019-004 En zeide O Heer! waarlijk mijne beenderen zijn verzwakt en mijn hoofd is wit geworden door grijsheid. En ik was nimmer ongelukkig in mijne gebeden tot u, o Heer! قَ‍‍الَ ‌‍رَبِّ ‌إِنِّ‍‍ي ‌وَهَنَ ‌الْعَ‍‍ظْ‍‍مُ مِ‍‍نِّ‍‍ي ‌وَ‌اشْتَعَلَ ‌ال‍رَّ‌أْسُ شَيْبا‌ ً‌ ‌وَلَمْ ‌أَكُ‍‌‍نْ بِدُع‍‍َ‍ائِكَ ‌‍رَبِّ شَ‍‍قِ‍‍يّاً
Wa 'Innī Khiftu Al-Mawāliya Min Warā'ī Wa Kānati Amra'atī `Āqirāan Fahab Lī Min Ladunka Walīyāan 019-005 Maar ik vrees mijne bloedverwanten, die mij zullen opvolgen; want mijne vrouw is onvruchtbaar: geef mij dus een opvolger uit mijn eigen lichaam van u. وَ‌إِنِّ‍‍ي خِ‍‍فْتُ ‌الْمَوَ‌الِيَ مِ‍‌‍نْ ‌وَ‌ر‍َ‍‌ائ‍‍ِ‍‍ي ‌وَكَانَتِ ‌امْ‍رَ‌أَتِي عَاقِ‍‍ر‌ا‌‌ ً‌ فَهَ‍‍بْ لِي مِ‍‌‍نْ لَدُ‌نْ‍‍كَ ‌وَلِيّاً
Yarithunī Wa Yarithu Min 'Āli Ya`qūba ۖ Wa Aj`alhu Rabbi Rađīyāan 019-006 Die mijn erfgenaam zal zijn en een erfgenaam van het gezin van Jacob; en geef, o Heer! dat hij door u aangenomen worde. يَ‍‍رِثُنِي ‌وَيَ‍‍رِثُ مِ‍‌‍نْ ‌آلِ يَعْ‍‍قُ‍‍وبَ ۖ ‌وَ‌اجْ‍‍عَلْهُ ‌‍رَبِّ ‌‍رَضِ‍‍يّاً
Yā Zakarīyā 'Innā Nubashshiruka Bighulāmin Asmuhu Yaĥyá Lam Naj`al Lahu Min Qablu Samīyāan 019-007 En de engel antwoordde hem: O Zacharias! waarlijk wij brengen u tijdingen van een zoon, wiens naam Yahya zal zijn. Wij hebben niemand vََr hem dien naam doen dragen. يَا‌زَكَ‍‍رِيَّ‍‍ا‌ ‌إِنَّ‍‍ا‌ نُبَشِّرُكَ بِ‍‍غُ‍‍لاَم‌‍ٍ‌اسْمُ‍‍هُ يَحْيَى‌ لَمْ نَ‍‍جْ‍‍عَلْ لَ‍‍هُ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍بْ‍‍لُ سَمِيّاً
Qāla Rabbi 'Anná Yakūnu Lī Ghulāmun Wa Kānat Amra'atī `Āqirāan Wa Qad Balaghtu Mina Al-Kibari `Itīyāan 019-008 Zacharias zeide: Hoe zal ik een zoon hebben, terwijl ik zei dat mijne vrouw onvruchtbaar is, en ik thans tot hoogen ouderdom gekomen en afgeleefd ben? قَ‍‍الَ ‌‍رَبِّ ‌أَنَّ‍‍ى‌ يَك‍‍ُ‍ونُ لِي غُ‍‍لاَمٌ‌ ‌وَكَانَتْ ‌امْ‍رَ‌أَتِي عَاقِ‍‍ر‌ا‌ ً‌ ‌وَ‍قَ‍‍دْ‌ بَلَ‍‍غْ‍‍تُ مِنَ ‌الْكِبَ‍‍ر‍ِ‍‌ عِتِيّاً
Qāla Kadhālika Qāla Rabbuka Huwa `Alayya Hayyinun Wa Qad Khalaqtuka Min Qablu Wa Lam Taku Shay'āan 019-009 De engel zeide: Zoo zal het zijn. Uw Heer zeide: Dit is mij gemakkelijk. Ik heb u vroeger geschapen, toen gij nog niets waart. قَ‍‍الَ كَذَلِكَ قَ‍‍الَ ‌‍رَبُّكَ هُوَ‌ عَلَيَّ هَيِّنٌ‌ ‌وَ‍قَ‍‍دْ‌ خَ‍‍لَ‍‍قْ‍‍تُكَ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍بْ‍‍لُ ‌وَلَمْ تَكُ شَ‍‍يْ‍‍ئاً
Qāla Rabbi Aj`al Lī 'Āyatan ۚ Qāla 'Āyatuka 'Allā Tukallima An-Nāsa Thalātha Layālin Sawīyāan 019-010 Zacharias antwoordde: O Heer! geef mij een teeken. De engel hernam: Uw teeken zal zijn, dat gij in drie nachten niet tot de menschen zult spreken hoewel gij u in volmaakte gezondheid bevindt. قَ‍‍الَ ‌‍رَبِّ ‌اجْ‍‍عَ‍‍ل لِ‍‍ي ‌آيَة‌ ًۚ قَ‍‍الَ ‌آيَتُكَ ‌أَلاَّ‌ تُكَلِّمَ ‌ال‍‍نّ‍‍َ‍اسَ ثَلاَثَ لَي‍‍َ‍ال‌‍ٍ‌ سَوِيّاً
Fakharaja `Alá Qawmihi Mina Al-Miĥrābi Fa'awĥá 'Ilayhim 'An Sabbiĥū Bukratan Wa `Ashīyāan 019-011 En hij ging tot zijn volk uit het vertrek en hij maakte hun teekenen, alsof hij wilde zeggen: Geloofd zij God, des ochtends en des avonds. فَ‍خَ‍رَجَ عَلَى‌ قَ‍‍وْمِ‍‍هِ مِنَ ‌الْمِحْ‍رَ‍‌ابِ فَأَ‌وْحَ‍‍ى‌ ‌إِلَيْهِمْ ‌أَ‌نْ سَبِّحُو‌ا‌ بُكْ‍رَة ً‌ ‌وَعَشِيّاً
Yā Yaĥyá Khudhi Al-Kitāba Biqūwatin ۖ Wa 'Ātaynāhu Al-Ĥukma Şabīyāan 019-012 En wij zeiden tot zijn zoon: O Johannes! ontvang het boek der wet, met het besluit, dat te leeren en in acht te nemen. En wij schonken hem wijsheid, toen hij nog slechts een kind was. يَايَحْيَى‌ خُ‍‍ذِ‌ ‌الْكِت‍‍َ‍ابَ بِ‍‍قُ‍‍وَّةٍ‌ ‌وَ‌آتَيْن‍‍َ‍اهُ ۖ ‌الْحُكْمَ صَ‍‍بِيّاً
Wa Ĥanānāan Min Ladunnā Wa Zakāatan ۖ Wa Kāna Taqīyāan 019-013 En onze genade en zuiverheid des levens; en hij was een vroom mensch وَحَنَانا‌ ً‌ مِ‍‌‍نْ لَدُنَّ‍‍ا‌ ‌وَ‌زَك‍‍َ‍اة ًۖ ‌وَك‍‍َ‍انَ تَ‍‍قِ‍‍يّاً
Wa Baran Biwālidayhi Wa Lam Yakun Jabbāan `Aşīyāan 019-014 En deed zijnen plicht omtrent zijne ouders, en hij was trotsch noch weerspannig. وَبَرّ‌ا‌ ً‌ بِوَ‌الِدَيْ‍‍هِ ‌وَلَمْ يَكُ‍‌‍نْ جَبَّا‌ر‌اً‌ عَ‍‍صِ‍‍يّاً
Wa Salāmun `Alayhi Yawma Wulida Wa Yawma Yamūtu Wa Yawma Yub`athu Ĥayyāan 019-015 Vrede zij op hem! den dag dat hij werd geboren, en den dag waarop hij zal sterven, en ook den dag waarop hij tot het leven zal worden opgewekt. وَسَلاَمٌ عَلَ‍‍يْ‍‍هِ يَ‍‍وْمَ ‌وُلِدَ‌ ‌وَيَ‍‍وْمَ يَم‍‍ُ‍وتُ ‌وَيَ‍‍وْمَ يُ‍‍بْ‍‍عَثُ حَيّاً
Wa Adhkur Fī Al-Kitābi Maryama 'Idh Antabadhat Min 'Ahlihā Makānāan Sharqīyāan 019-016 Herdenk in het boek van den Koran het verhaal van Maria, toen zij zich van haar gezin naar eene plaats ten Oosten verwijderde. وَ‌ا‌ذْكُرْ‌ فِي ‌الْكِت‍‍َ‍ابِ مَرْيَمَ ‌إِ‌ذْ‌ ‌ان‍‍تَبَذَتْ مِ‍‌‍نْ ‌أَهْلِهَا‌ مَكَانا‌‌ ً‌ شَرْ‍قِ‍‍يّاً
Fāttakhadhat Min Dūnihim Ĥijābāan Fa'arsalnā 'Ilayhā Rūĥanā Fatamaththala Lahā Bashaan Sawīyāan 019-017 En een sluier nam, om zich aan de blikken van anderen te onttrekken. Wij zonden onzen geest Gabriël tot haar, en hij verscheen haar in de gedaante van een volmaakt mensch. فَاتَّ‍‍خَ‍‍ذَتْ مِ‍‌‍نْ ‌دُ‌ونِهِمْ حِجَابا‌‌ ً‌ فَأَ‌رْسَلْنَ‍‍ا‌ ‌إِلَيْهَا‌ ‌رُ‌وحَنَا‌ فَتَمَثَّلَ لَهَا‌ بَشَر‌ا‌‌ ً‌ سَوِيّاً
Qālat 'Innī 'A`ūdhu Bir-Raĥmani Minka 'In Kunta Taqīyāan 019-018 Zij zeide: Ik zoek eene schuilplaats bij den genadigen God, opdat hij mij tegen u verdedige. Indien gij hem vreest zult gij mij niet naderen. قَ‍‍الَتْ ‌إِنِّ‍‍ي ‌أَع‍‍ُ‍و‌ذُ‌ بِ‍ال‍رَّحْمَنِ مِ‍‌‍نْ‍‍كَ ‌إِ‌نْ كُ‍‌‍ن‍‍تَ تَ‍‍قِ‍‍يّاً
Qāla 'Innamā 'Anā Rasūlu Rabbiki Li'haba Laki Ghulāmāan Zakīyāan 019-019 Hij antwoordde: Waarlijk, ik ben de boodschapper van uwen Heer, en ik ben gezonden om u een heiligen zoon te geven. قَ‍‍الَ ‌إِنَّ‍‍مَ‍‍ا‌ ‌أَنَا‌ ‌‍رَس‍‍ُ‍ولُ ‌‍رَبِّكِ لِأهَبَ لَكِ غُ‍‍لاَما‌‌ ً‌ ‌زَكِيّاً
Qālat 'Anná Yakūnu Lī Ghulāmun Wa Lam Yamsasnī Basharun Wa Lam 'Aku Baghīyāan 019-020 Zij zeide: Hoe zal ik een zoon hebben; geen man heeft mij aangeraakt, en ik ben geene ontuchtige vrouw. قَ‍‍الَتْ ‌أَنَّ‍‍ى‌ يَك‍‍ُ‍ونُ لِي غُ‍‍لاَمٌ‌ ‌وَلَمْ يَمْسَسْنِي بَشَر‌ٌ‌ ‌وَلَمْ ‌أَكُ بَ‍‍غِ‍‍يّاً
Qāla Kadhāliki Qāla Rabbuki Huwa `Alayya Hayyinun ۖ Wa Linaj`alahu~ 'Āyatan Lilnnāsi Wa Raĥmatan Minnā ۚ Wa Kāna 'Aman Maqđīyāan 019-021 Gabriël hernam: Zoo zal het zijn. Uw Heer zeide: Dit is mij gemakkelijk, en wij zullen het doen, ten einde hem tot een teeken voor de menschen en tot eene genade van ons te doen zijn. Het is eene besloten zaak. قَ‍‍الَ كَذَلِكِ قَ‍‍الَ ‌‍رَبُّكِ هُوَ‌ عَلَيَّ هَيِّنٌۖ ‌وَلِنَ‍‍جْ‍‍عَلَهُ~ُ ‌آيَة ً‌ لِل‍‍نّ‍‍َ‍اسِ ‌وَ‌‍رَحْمَة ً‌ مِ‍‍نَّ‍‍ا‌ ۚ ‌وَك‍‍َ‍انَ ‌أَمْر‌ا‌ ً‌ مَ‍‍قْ‍‍‍‍ضِ‍‍يّاً
Faĥamalat/hu Fāntabadhat Bihi Makānāan Qaşīyāan 019-022 Zij ontving hem dus, en zij verwijderde zich, met hem in haren schoot, naar eene afgelegen plaats. فَحَمَلَتْهُ فَا‌ن‍‍تَبَذَتْ بِ‍‍هِ مَكَانا‌‌ ًقَ‍‍صِ‍‍يّاً
Fa'ajā'ahā Al-Makhāđu 'Ilá Jidh`i An-Nakhlati Qālat Yā Laytanī Mittu Qabla Hādhā Wa Kuntu Nasyāan Mansīyāan 019-023 En de pijnen der geboorte overvielen haar nabij den stam van een palmboom. Zij zeide: God gave dat ik vََr dit oogenblik ware gestorven; dat ik vergeten en in vergetelheid verloren ware. فَأَج‍‍َ‍ا‌ءَهَا‌ ‌الْمَ‍‍خَ‍‍اضُ ‌إِلَى‌ جِذْعِ ‌ال‍‍نَّ‍‍‍‍خْ‍‍لَةِ قَ‍‍الَتْ يَالَيْتَنِي مِتُّ قَ‍‍بْ‍‍لَ هَذَ‌ا‌ ‌وَكُ‍‌‍ن‍‍تُ نَسْيا‌ ً‌ مَ‍‌‍نْ‍‍سِيّاً
Fanādāhā Min Taĥtihā 'Allā Taĥzanī Qad Ja`ala Rabbuki Taĥtaki Sarīyāan 019-024 En hij die beneden haar was, riep haar toe, zeggende: Wees niet bedroefd! God heeft eene beek aan uwe voeten doen stroomen. فَنَا‌دَ‌اهَا‌ مِ‍‌‍نْ تَحْتِهَ‍‍ا‌ ‌أَلاَّ‌ تَحْزَنِي قَ‍‍دْ‌ جَعَلَ ‌‍رَبُّكِ تَحْتَكِ سَ‍‍رِيّاً
Wa Huzzī 'Ilayki Bijidh`i An-Nakhlati Tusāqiţ `Alayki Ruţabāan Janīyāan 019-025 Schudt den stam van den palmboom, en rijpe dadels zullen op u nedervallen. وَهُزِّي ‌إِلَ‍‍يْ‍‍كِ بِجِذْعِ ‌ال‍‍نَّ‍‍‍‍خْ‍‍لَةِ تُسَاقِ‍‍ط‍ْ عَلَ‍‍يْ‍‍كِ ‌رُ‍طَ‍‍با‌‌ ً‌ جَنِيّاً
Fakulī Wa Ashrabī Wa Qarrī `Aynāan ۖ Fa'immā Taraynna Mina Al-Bashari 'Aĥadāan Faqūlī 'Innī Nadhartu Lilrraĥmani Şawmāan Falan 'Ukallima Al-Yawma 'Insīyāan 019-026 Eet en drink en stel uw hart gerust. Indien gij een man ziet die u ondervraagt. Zeg dan: Waarlijk, ik heb den Barmhartige een vasten toegewijd, zoodat ik dezen dag volstrekt niet tot een man spreken zal. فَكُلِي ‌وَ‌اشْ‍رَبِي ‌وَ‍قَ‍‍رِّي عَيْنا‌‌ ًۖ فَإِمَّ‍‍ا‌ تَ‍رَيْ‍‍نَّ مِنَ ‌الْبَشَ‍‍ر‍ِ‍‌ ‌أَحَد‌ا‌‌ ً‌ فَ‍‍قُ‍‍ولِ‍‍ي ‌إِنِّ‍‍ي نَذَ‌رْتُ لِ‍‍ل‍رَّحْمَنِ صَ‍‍وْما‌‌ ً‌ فَلَ‍‌‍نْ ‌أُكَلِّمَ ‌الْيَ‍‍وْمَ ‌إِ‌ن‍‍سِيّاً
Fa'atat Bihi Qawmahā Taĥmiluhu ۖ Qālū Yā Maryamu Laqad Ji'ti Shay'āan Farīyāan 019-027 Zij bracht het kind tot haar volk, hem in hare armen dragende. En zij zeiden tot haar: O Maria! gij hebt eene vreemde zaak bedreven. فَأَتَتْ بِ‍‍هِ قَ‍‍وْمَهَا‌ تَحْمِلُ‍‍هُ ۖ قَ‍‍الُو‌ا‌ يَامَرْيَمُ لَ‍‍قَ‍‍دْ‌ جِئْتِ شَ‍‍يْ‍‍ئا‌‌ ً‌ فَ‍‍رِيّاً
Yā 'Ukhta Hārūna Mā Kāna 'Abūki Amra'a Saw'in Wa Mā Kānat 'Ummuki Baghīyāan 019-028 O Zuster van Aنron! uw vader was geen slecht man, en uwe moeder geen ontuchtige vrouw. ي‍‍َ‍ا‌أُ‍خْ‍‍تَ هَا‌ر‍ُ‍‌ونَ مَا‌ ك‍‍َ‍انَ ‌أَب‍‍ُ‍وكِ ‌امْ‍رَ‌أَ‌ سَ‍‍وْ‌ء‌ٍ‌ ‌وَمَا‌ كَانَتْ ‌أُمُّ‍‍كِ بَ‍‍غِ‍‍يّاً
Fa'ashārat 'Ilayhi ۖ Qālū Kayfa Nukallimu Man Kāna Fī Al-Mahdi Şabīyāan 019-029 Maar zij maakte teekenen tot het kind om hun te antwoorden. En zij zeiden: Hoe kunnen wij tot hem spreken, die nog een kind in de wieg is? فَأَشَا‌‍رَتْ ‌إِلَ‍‍يْ‍‍هِ ۖ قَ‍‍الُو‌ا‌ كَ‍‍يْ‍‍فَ نُكَلِّمُ مَ‍‌‍نْ ك‍‍َ‍انَ فِي ‌الْمَهْدِ‌ صَ‍‍بِيّاً
Qāla 'Innī `Abdu Allāhi 'Ātāniya Al-Kitāba Wa Ja`alanī Nabīyāan 019-030 Daarop zeide het kind: Waarlijk, ik ben Gods dienaar; hij heeft mij het boek gegeven en mij tot een profeet gemaakt. قَ‍‍الَ ‌إِنِّ‍‍ي عَ‍‍بْ‍‍دُ‌ ‌اللَّ‍‍هِ ‌آتَانِيَ ‌الْكِت‍‍َ‍ابَ ‌وَجَعَلَنِي نَبِيّاً
Wa Ja`alanī Mubārakāan 'Ayna Mā Kuntu Wa 'Awşānī Biş-Şalāati Wa Az-Zakāati Mā Dumtu Ĥayyāan 019-031 En hij heeft gewild, dat ik gezegend zou zijn, overal waar ik mij ook zou mogen bevinden; hij heeft mij bevolen, het gebed in acht te nemen en aalmoezen te geven, zoo lang ik zal leven. وَجَعَلَنِي مُبَا‌‍رَكاً‌ ‌أَيْ‍‍نَ مَا‌ كُ‍‌‍ن‍‍تُ ‌وَ‌أَ‌وْ‍صَ‍‍انِي بِ‍ال‍‍صَّ‍‍لاَةِ ‌وَ‌ال‍‍زَّك‍‍َ‍اةِ مَا‌ ‌دُمْتُ حَيّاً
Wa Baran Biwālidatī Wa Lam Yaj`alnī Jabbāan Shaqīyāan 019-032 Hij heeft mij gehoorzaam omtrent mijne moeder gemaakt en hij zal mij niet trotsch of ellendig doen worden. وَبَرّ‌ا‌ ً‌ بِوَ‌الِدَتِي ‌وَلَمْ يَ‍‍جْ‍‍عَلْنِي جَبَّا‌ر‌ا‌‌ ً‌ شَ‍‍قِ‍‍يّاً
Wa As-Salāmu `Alayya Yawma Wulidtu Wa Yawma 'Amūtu Wa Yawma 'Ub`athu Ĥayyāan 019-033 Vrede zij op mij, den dag, waarop ik werd geboren en den dag waarop ik zal sterven, en den dag, waarop ik tot het leven zal worden opgewekt. وَ‌السَّلاَمُ عَلَيَّ يَ‍‍وْمَ ‌وُلِ‍‍دْتُ ‌وَيَ‍‍وْمَ ‌أَم‍‍ُ‍وتُ ‌وَيَ‍‍وْمَ ‌أُبْ‍‍عَثُ حَيّاً
Dhālika `Īsá Abnu Maryama ۚ Qawla Al-Ĥaqqi Al-Ladhī Fīhi Yamtarūna 019-034 Dit was Jezus de zoon van Maria, die het woord der waarheid zou spreken, waaromtrent zij twijfelen. ذَلِكَ عِيسَى‌ ‌ابْ‍‍نُ مَرْيَمَ ۚ قَ‍‍وْلَ ‌الْحَ‍‍قِّ ‌الَّذِي ف‍‍ِ‍ي‍‍هِ يَمْتَرُ‌ونَ
Mā Kāna Lillāh 'An Yattakhidha Min Waladin ۖ Subĥānahu~ ۚ 'Idhā Qá 'Aman Fa'innamā Yaqūlu Lahu Kun Fayakūnu 019-035 Het is niet passend voor God dat hij een zoon zou hebben; zulk eene lastering zij verre van hem. Als hij over iets besluit zegt hij slechts: Wees! en het is. مَا‌ ك‍‍َ‍انَ لِلَّهِ ‌أَ‌نْ يَتَّ‍‍خِ‍‍ذَ‌ مِ‍‌‍نْ ‌وَلَد‌‌ٍۖ سُ‍‍بْ‍‍حَانَهُ~ُ ۚ ‌إِ‌ذَ‌ا‌ قَ‍‍ضَ‍‍ى‌ ‌أَمْر‌ا‌‌ ً‌ فَإِنَّ‍‍مَا‌ يَ‍‍قُ‍‍ولُ لَ‍‍هُ كُ‍‌‍نْ فَيَكُونُ
Wa 'Inna Allāha Rabbī Wa Rabbukum Fā`budūhu ۚdhā Şirāţun Mustaqīmun 019-036 Waarlijk, God is mijn Heer en ùw Heer; dien hem dus; dit is de rechte weg. وَ‌إِنَّ ‌اللَّ‍‍هَ ‌‍رَبِّي ‌وَ‌‍رَبُّكُمْ فَاعْبُد‍ُ‍‌وهُ ۚ هَذَ‌ا‌ صِ‍رَ‍‌اطٌ‌ مُسْتَ‍‍قِ‍‍يمٌ
khtalafa Al-'Aĥzābu Min Baynihim ۖ Fawaylun Lilladhīna Kafarū Min Mash/hadi Yawmin `Ažīmin 019-037 De partijen verschillen onder elkander nopens Jezus; maar wee over hen, die ongeloovigen zijn, wegens hunne verschijning op den grooten dag. فَاخْ‍‍تَلَفَ ‌الأَحْز‍َ‍‌ابُ مِ‍‌‍نْ بَيْنِهِمْ ۖ فَوَيْ‍‍ل ٌ‌ لِلَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ كَفَرُ‌و‌ا‌ مِ‍‌‍نْ مَشْهَدِ‌ يَ‍‍وْمٍ عَ‍‍ظِ‍‍يمٍ
'Asmi` Bihim Wa 'Abşir Yawma Ya'tūnanā ۖ Lakini Až-Žālimūna Al-Yawma Fī Đalālin Mubīnin 019-038 Doe hen hooren en doe hen zien op den dag, waarop zij tot ons zullen komen om geoordeeld te worden; maar de goddeloozen verkeeren heden in eene duidelijke dwaling. أَسْمِعْ بِهِمْ ‌وَ‌أَبْ‍‍‍‍صِ‍‍رْ‌ يَ‍‍وْمَ يَأْتُونَنَا‌ ۖ لَكِنِ ‌ال‍‍ظَّ‍‍الِم‍‍ُ‍ونَ ‌الْيَ‍‍وْمَ فِي ضَ‍‍لاَلٍ‌ مُبِينٍ
Wa 'Andhirhum Yawma Al-Ĥasrati 'Idh Quđiya Al-'Amru Wa HumGhaflatin Wa Hum Lā Yu'uminūna 019-039 Waarschuw hen voor den dag der zuchten, als de zaak zal worden bepaald, terwijl zij thans in achteloosheid zijn verzonken en niet gelooven. وَ‌أَ‌ن‍‍ذِ‌ر‍ْ‍هُمْ يَ‍‍وْمَ ‌الْحَسْ‍رَةِ ‌إِ‌ذْ‌ قُ‍‍ضِ‍‍يَ ‌الأَمْرُ‌ ‌وَهُمْ فِي غَ‍‍فْلَةٍ‌ ‌وَهُمْ لاَ‌ يُؤْمِنُونَ
'Innā Naĥnu Narithu Al-'Arđa Wa Man `Alayhā Wa 'Ilaynā Yurja`ūna 019-040 Waarlijk, wij zullen de aarde erven en al de schepselen die zich daarop bevinden, en tot ons zullen zij allen terugkeeren. إِنَّ‍‍ا‌ نَحْنُ نَ‍‍رِثُ ‌الأَ‌رْ‍ضَ ‌وَمَ‍‌‍نْ عَلَيْهَا‌ ‌وَ‌إِلَيْنَا‌ يُرْجَعُونَ
Wa Adhkur Fī Al-Kitābi 'Ibhīma ۚ 'Innahu Kāna Şiddīqāan Nabīyāan 019-041 En herdenk Abraham en het boek van den Koran; want hij was iemand van groote geloofwaardigheid en een profeet. وَ‌ا‌ذْكُرْ‌ فِي ‌الْكِت‍‍َ‍ابِ ‌إِبْ‍‍‍رَ‌اه‍‍ِ‍ي‍‍مَ ۚ ‌إِنَّ‍‍هُ ك‍‍َ‍انَ صِ‍‍دِّي‍‍ق‍‍ا‌ ً‌ نَبِيّاً
'Idh Qāla Li'abīhi Yā 'Abati Lima Ta`budu Mā Lā Yasma`u Wa Lā Yubşiru Wa Lā Yughnī `Anka Shay'āan 019-042 Toen hij tot zijnen vader zeide: O mijn vader! waarom aanbidt gij datgene, wat noch hoort, noch ziet en u volstrekt niet van voordeel is? إِ‌ذْ‌ قَ‍‍الَ لِأَب‍‍ِ‍ي‍‍هِ ي‍‍َ‍ا‌أَبَتِ لِمَ تَعْبُدُ‌ مَا‌ لاَ‌ يَسْمَعُ ‌وَلاَ‌ يُ‍‍بْ‍‍‍‍صِ‍‍ر‍ُ‍‌ ‌وَلاَ‌ يُ‍‍غْ‍‍نِي عَ‍‌‍نْ‍‍كَ شَ‍‍يْ‍‍ئاً
Yā 'Abati 'Innī Qad Jā'anī Mina Al-`Ilmi Mā Lam Ya'tika Fa Attabi`nī 'Ahdika Şirāţāan Sawīyāan 019-043 O mijn vader! waarlijk, mij werd een deel van kennis geschonken, dat u niet is gegeven; volg mij dus; ik zal u op den effen weg leiden. ي‍‍َ‍ا‌أَبَتِ ‌إِنِّ‍‍ي قَ‍‍دْ‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَنِي مِنَ ‌الْعِلْمِ مَا‌ لَمْ يَأْتِكَ فَاتَّبِعْنِ‍‍ي ‌أَهْدِكَ صِ‍رَ‌اط‍‍ا‌‌ ً‌ سَوِيّاً
Yā 'Abati Lā Ta`budi Ash-Shayţāna ۖ 'Inna Ash-Shayţāna Kāna Lilrraĥmani `Aşīyāan 019-044 O mijn vader! dien Satan niet: want Satan was weêrspannig tegen den Barmhartige. ي‍‍َ‍ا‌أَبَتِ لاَ‌ تَعْبُدِ‌ ‌ال‍‍شَّيْ‍‍طَ‍‍انَ ‌إِنَّ ۖ ‌ال‍‍شَّيْ‍‍طَ‍‍انَ ك‍‍َ‍انَ لِ‍‍ل‍رَّحْمَنِ عَ‍‍صِ‍‍يّاً
Yā 'Abati 'Innī 'Akhāfu 'An Yamassaka `Adhābun Mina Ar-Raĥmāni Fatakūna Lilshshayţāni Walīyāan 019-045 O mijn vader! waarlijk, ik vrees, dat u eene straf van den Barmhartige zal worden opgelegd, en gij een makker van Satan wordt. ي‍‍َ‍ا‌أَبَتِ ‌إِنِّ‍‍ي ‌أَ‍خَ‍‍افُ ‌أَ‌نْ يَمَسَّكَ عَذ‍َ‍‌ابٌ‌ مِنَ ‌ال‍رَّحْمَنِ فَتَك‍‍ُ‍ونَ لِلشَّيْ‍‍طَ‍‍انِ ‌وَلِيّاً
Qāla 'Aghibun 'Anta `An 'Ālihatī Yā 'Ibhīmu ۖ La'in Lam Tantahi La'arjumannaka ۖ Wa Ahjurnī Malīyāan 019-046 Zijn vader antwoordde: Verwerpt gij mijne goden, o Abraham! Indien gij niet ophoudt, zal ik u zekerlijk steenigen; verlaat mij dus voor langen tijd. قَ‍‍الَ ‌أَ‌‍رَ‌اغِ‍‍بٌ ‌أَ‌نْ‍‍تَ عَ‍‌‍نْ ‌آلِهَتِي يَا‌إِبْ‍‍ر‌اه‍‍ِ‍ي‍‍مُ لَئِ‍‌‍نْ ۖ لَمْ تَ‍‌‍ن‍‍تَ‍‍هِ لَأَ‌رْجُمَ‍‍نَّ‍‍كَ ‌وَ‌اهْجُرْنِي ۖ مَلِيّاً
Qāla Salāmun `Alayka ۖ Sa'astaghfiru Laka Rabbī ۖ 'Innahu Kāna Bī Ĥafīyāan 019-047 Abraham antwoordde: Vrede zij op u! Ik zal van mijnen Heer vergiffenis voor u vragen; want hij is genadig omtrent mij. قَ‍‍الَ سَلاَمٌ عَلَ‍‍يْ‍‍كَ ۖ سَأَسْتَ‍‍غْ‍‍فِ‍‍ر‍ُ‍‌ لَكَ ‌‍رَبِّ‍‍ي ۖ ‌إِنَّ‍‍هُ ك‍‍َ‍انَ بِي حَفِيّاً
Wa 'A`tazilukum Wa Mā Tad`ūna Min Dūni Allāhi Wa 'AdRabbī `Asá 'Allā 'Akūna Bidu`ā'i Rabbī Shaqīyāan 019-048 Ik wil mij van u scheiden en van de afgoden, welke gij naast God aanbidt, en ik zal mijn Heer aanroepen; misschien ben ik niet ongelukkig in mijne gebeden tot den Heer. وَ‌أَعْتَزِلُكُمْ ‌وَمَا‌ تَ‍‍دْع‍‍ُ‍ونَ مِ‍‌‍نْ ‌د‍ُ‍‌ونِ ‌اللَّ‍‍هِ ‌وَ‌أَ‌دْعُو‌ ‌‍رَبِّي عَسَ‍‍ى‌ ‌أَلاَّ‌ ‌أَك‍‍ُ‍ونَ بِدُع‍‍َ‍ا‌ءِ‌ ‌‍رَبِّي شَ‍‍قِ‍‍يّاً
Falammā A`tazalahum Wa Mā Ya`budūna Min Dūni Allāhi Wahabnā Lahu~ 'Isĥāqa Wa Ya`qūba ۖ Wa Kullā Ja`alnā Nabīyāan 019-049 En toen hij zich had gescheiden van hen en van de afgoden, welke zij naast God aanriepen, gaven wij hem Izaنk en Jacob, en wij maakten ieder van hen tot een profeet. فَلَ‍‍مَّ‍‍ا‌ ‌اعْتَزَلَهُمْ ‌وَمَا‌ يَعْبُد‍ُ‍‌ونَ مِ‍‌‍نْ ‌د‍ُ‍‌ونِ ‌اللَّ‍‍هِ ‌وَهَ‍‍بْ‍‍نَا‌ لَهُ~ُ ‌إِسْح‍‍َ‍اقَ ‌وَيَعْ‍‍قُ‍‍وبَ ۖ ‌وَكُلاَّ‌ جَعَلْنَا‌ نَبِيّاً
Wa Wahabnā Lahum Min Raĥmatinā Wa Ja`alnā Lahum Lisāna Şidqin `Alīyāan 019-050 En wij gaven hun, door onze genade de profetiën en kinderen en welvaart, en wij deden hen de hoogste aanbeveling verdienen. وَ‌وَهَ‍‍بْ‍‍نَا‌ لَهُمْ مِ‍‌‍نْ ‌‍رَحْمَتِنَا‌ ‌وَجَعَلْنَا‌ لَهُمْ لِس‍‍َ‍انَ صِ‍‍دْ‍‍قٍ عَلِيّاً
Wa Adhkur Fī Al-Kitābi Mūsá ۚ 'Innahu Kāna Mukhlaşāan Wa Kāna Rasūlāan Nabīyāan 019-051 En gedenk Mozes in het boek van den Koran; want hij was zeer oprecht, een gezant en een profeet. وَ‌ا‌ذْكُرْ‌ فِي ‌الْكِت‍‍َ‍ابِ مُوسَ‍‍ىۚ ‌إِنَّ‍‍هُ ك‍‍َ‍انَ مُ‍‍خْ‍‍لَ‍‍ص‍‍ا‌ ً‌ ‌وَك‍‍َ‍انَ ‌‍رَسُولا‌ ً‌ نَبِيّاً
Wa Nādaynāhu Min Jānibi Aţ-Ţūri Al-'Aymani Wa Qarrabnāhu Najīyāan 019-052 En wij riepen hem van de rechterzijde van den berg Sinaï, en deden hem naderen om zich in het bijzonder met ons te onderhouden. وَنَا‌دَيْن‍‍َ‍اهُ مِ‍‌‍نْ جَانِبِ ‌ال‍‍طُّ‍‍و‌ر‍ِ‍‌ ‌الأَيْمَنِ ‌وَ‍قَ‍رَّبْ‍‍ن‍‍َ‍اهُ نَجِيّاً
Wa Wahabnā Lahu Min Raĥmatinā 'Akhāhu Hārūna Nabīyāan 019-053 Wij gaven hem door onze genade, zijn broeder Aنron, een profeet, als zijn helper. وَ‌وَهَ‍‍بْ‍‍نَا‌ لَ‍‍هُ مِ‍‌‍نْ ‌‍رَحْمَتِنَ‍‍ا‌ ‌أَ‍خَ‍‍اهُ هَا‌ر‍ُ‍‌ونَ نَبِيّاً
Wa Adhkur Fī Al-Kitābi 'Ismā`īla ۚ 'Innahu Kāna Şādiqa Al-Wa`di Wa Kāna Rasūlāan Nabīyāan 019-054 Herdenk ook Ismaël in hetzelfde boek; want hij was getrouw aan zijne beloften, gezant en profeet. وَ‌ا‌ذْكُرْ‌ فِي ‌الْكِت‍‍َ‍ابِ ‌إِسْمَاع‍‍ِ‍ي‍‍لَ ۚ ‌إِنَّ‍‍هُ ك‍‍َ‍انَ صَ‍‍ا‌دِقَ ‌الْوَعْدِ‌ ‌وَك‍‍َ‍انَ ‌‍رَسُولا‌ ً‌ نَبِيّاً
Wa Kāna Ya'muru 'Ahlahu Biş-Şalāati Wa Az-Zakāati Wa Kāna `Inda Rabbihi Marđīyāan 019-055 En hij beval zijn gezin, het gebed in acht te nemen en aalmoezen te geven, en hij was zijnen Heer aangenaam. وَك‍‍َ‍انَ يَأْمُرُ‌ ‌أَهْلَ‍‍هُ بِ‍ال‍‍صَّ‍‍لاَةِ ‌وَ‌ال‍‍زَّك‍‍َ‍اةِ ‌وَك‍‍َ‍انَ عِ‍‌‍نْ‍‍دَ‌ ‌‍رَبِّ‍‍هِ مَرْ‍ضِ‍‍يّاً
Wa Adhkur Fī Al-Kitābi 'Idrīsa ۚ 'Innahu Kāna Şiddīqāan Nabīyāan 019-056 En herdenk Edris in hetzelfde boek; want hij was een rechtvaardig mensch. وَ‌ا‌ذْكُرْ‌ فِي ‌الْكِت‍‍َ‍ابِ ‌إِ‌دْ‌ر‍ِ‍ي‍‍سَ ۚ ‌إِنَّ‍‍هُ ك‍‍َ‍انَ صِ‍‍دِّي‍‍ق‍‍ا‌ ً‌ نَبِيّاً
Wa Rafa`nāhu Makānāan `Alīyāan 019-057 Wij verhieven hem tot een hooge plaats. وَ‌‍رَفَعْن‍‍َ‍اهُ مَكَاناً‌ عَلِيّاً
'Ūlā'ika Al-Ladhīna 'An`ama Allāhu `Alayhim Mina An-Nabīyīna Min Dhurrīyati 'Ādama Wa Mimman Ĥamalnā Ma`a Nūĥin Wa Min Dhurrīyati 'Ibhīma Wa 'Isrā'īla Wa Mimman Hadaynā Wa Ajtabaynā ۚ 'Idhā Tutlá `Alayhim 'Āyātu Ar-Raĥmāni Kharrū Sujjadāan Wa Bukīyāan 019-058 Dit zijn zij, voor wie God weldadig was, onder de profeten der nakomelingschap van Adam en van hen, welke wij in de ark met Noach bewaarden, en van de nakomelingschap van Abraham, en van Israël, en van hen welke wij geleid en gekozen hebben. Toen hun de teekens van den Barmhartige waren voorgelezen, vielen zij aanbiddende neder en weenden. أ‍ُ‍‌وْل‍‍َ‍ائِكَ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌أَ‌نْ‍‍عَمَ ‌اللَّ‍‍هُ عَلَيْهِمْ مِنَ ‌ال‍‍نَّ‍‍بِيّ‍‍ِ‍ي‍‍نَ مِ‍‌‍نْ ‌ذُ‌رِّيَّةِ ‌آ‌دَمَ ‌وَمِ‍‍مَّ‍‍‌‍نْ حَمَلْنَا‌ مَعَ ن‍‍ُ‍وحٍ‌ ‌وَمِ‍‌‍نْ ‌ذُ‌رِّيَّةِ ‌إِبْ‍‍‍رَ‌اه‍‍ِ‍ي‍‍مَ ‌وَ‌إِسْر‍َ‍‌ائ‍‍ِ‍ي‍‍لَ ‌وَمِ‍‍مَّ‍‍‌‍نْ هَدَيْنَا‌ ‌وَ‌اجْ‍‍تَبَيْنَ‍‍اۚ ‌إِ‌ذَ‌ا‌ تُتْلَى‌ عَلَيْهِمْ ‌آي‍‍َ‍اتُ ‌ال‍رَّحْمَنِ خَ‍‍رُّ‌و‌ا‌ سُجَّد‌ا‌ ً‌ ‌وَبُكِيّاً
Fakhalafa Min Ba`dihim Khalfun 'Ađā`ū Aş-Şalāata Wa Attaba`ū Ash-Shahawāti ۖ Fasawfa Yalqawna Ghayyāan 019-059 Maar een volgend geslacht is na hen gekomen, dat het gebed verwaarloosde en zijne lusten volgde: zij zullen zekerlijk in de hel worden nedergestort. فَ‍خَ‍‍لَفَ مِ‍‌‍نْ بَعْدِهِمْ خَ‍‍لْفٌ ‌أَ‍ضَ‍‍اعُو‌ا‌ال‍‍صَّ‍‍لاَةَ ‌وَ‌اتَّبَعُو‌ا‌ال‍‍شَّهَو‍َ‍‌اتِ ۖ فَسَ‍‍وْفَ يَلْ‍‍قَ‍‍وْنَ غَ‍‍يّاً
'Illā Man Tāba Wa 'Āmana Wa `Amila Şāliĥāan Fa'ūlā'ika Yadkhulūna Al-Jannata Wa Lā Yužlamūna Shay'āan 019-060 Behalve zij, die berouw toonen en gelooven, en doen wat rechtvaardig is; deze zullen in het paradijs komen en in het minst niet gekrenkt worden. إِلاَّ‌ مَ‍‌‍نْ ت‍‍َ‍ابَ ‌وَ‌آمَنَ ‌وَعَمِلَ صَ‍‍الِحا‌‌ ً‌ فَأ‍ُ‍‌وْل‍‍َ‍ائِكَ يَ‍‍دْ‍‍خُ‍‍ل‍‍ُ‍ونَ ‌الْجَ‍‍نَّ‍‍ةَ ‌وَلاَ‌ يُ‍‍ظْ‍‍لَم‍‍ُ‍ونَ شَ‍‍يْ‍‍ئاً
Jannāti `Adnin Allatī Wa`ada Ar-Raĥmānu `Ibādahu Bil-Ghaybi ۚ 'Innahu Kāna Wa`duhu Ma'tīyāan 019-061 Tuinen van eeuwig verblijf zullen hunne belooning zijn, welke de Barmhartige zijnen dienaren heeft beloofd, als een onderwerp des geloofs; en zijne belofte zal zekerlijk vervuld worden. جَ‍‍نّ‍‍َ‍اتِ عَ‍‍دْن‌‍ٍ‌الَّتِي ‌وَعَدَ‌ ‌ال‍رَّحْمَنُ عِبَا‌دَهُ بِ‍الْ‍‍غَ‍‍يْ‍‍بِ ۚ ‌إِنَّ‍‍هُ ك‍‍َ‍انَ ‌وَعْدُهُ مَأْتِيّاً
Lā Yasma`ūna Fīhā Laghwan 'Illā Salāmāan ۖ Wa Lahum Rizquhum Fīhā Bukratan Wa `Ashīyāan 019-062 Daar zullen zij geene ijdele gesprekken hooren, maar vrede, en hun voedsel zal daar des ochtends en des avonds voor hen worden gereed gemaakt. لاَ‌ يَسْمَع‍‍ُ‍ونَ فِيهَا‌ لَ‍‍غْ‍‍و‌ا‌‌ ً‌ ‌إِلاَّ‌ سَلاَما‌ ًۖ ‌وَلَهُمْ ‌رِ‌زْ‍قُ‍‍هُمْ فِيهَا‌ بُكْ‍رَة ً‌ ‌وَعَشِيّاً
Tilka Al-Jannatu Allatī Nūrithu Min `Ibādinā Man Kāna Taqīyāan 019-063 Dit is het paradijs, dat wij als eene erfenis zullen geven aan hen, die godvruchtig zijn. تِلْكَ ‌الْجَ‍‍نَّ‍‍ةُ ‌الَّتِي نُو‌رِثُ مِ‍‌‍نْ عِبَا‌دِنَا‌ مَ‍‌‍نْ ك‍‍َ‍انَ تَ‍‍قِ‍‍يّاً
Wa Mā Natanazzalu 'Illā Bi'amri Rabbika ۖ Lahu Mā Bayna 'Aydīnā Wa Mā Khalfanā Wa Mā Bayna Dhālika ۚ Wa Mā Kāna Rabbuka Nasīyāan 019-064 Wij dalen niet uit den hemel neder dan op het bevel van uwen Heer; aan hem behoort al wat voor of achter ons is en wat zich in de tusschenliggende ruimte bevindt. Uw Heer vergeet u nimmer. وَمَا‌ نَتَنَزَّلُ ‌إِلاَّ‌ بِأَمْ‍‍ر‍ِ‍‌ ‌‍رَبِّكَ ۖ لَ‍‍هُ مَا‌ بَ‍‍يْ‍‍نَ ‌أَيْدِينَا‌ ‌وَمَا‌ خَ‍‍لْفَنَا‌ ‌وَمَا‌ بَ‍‍يْ‍‍نَ ‌ذَلِكَ ۚ ‌وَمَا‌ ك‍‍َ‍انَ ‌‍رَبُّكَ نَسِيّاً
Rabbu As-Samāwāti Wa Al-'Arđi Wa Mā Baynahumā Fā`bud/hu Wa Aşţabir Li`ibādatihi ۚ Hal Ta`lamu Lahu Samīyāan 019-065 Hij is de Heer van hemel en aarde en van hetgeen daar tusschen is; aanbidt hem dus en weest volhardend in zijne aanbidding. Kent gij een van denzelfden naam als hij? رَبُّ ‌ال‍‍سَّمَا‌و‍َ‍‌اتِ ‌وَ‌الأَ‌رْ‍ضِ ‌وَمَا‌ بَيْنَهُمَا‌ فَاعْبُ‍‍دْهُ ‌وَ‌اصْ‍‍طَ‍‍بِ‍‍رْ‌ لِعِبَا‌دَتِ‍‍هِ ۚ هَلْ تَعْلَمُ لَ‍‍هُ سَمِيّاً
Wa Yaqūlu Al-'Insānu 'A'idhā Mā Mittu Lasawfa 'Ukhraju Ĥayyāan 019-066 De mensch zegt: Nadat ik dood zal wezen, zal ik dan werkelijk levend uit het graf worden gebracht? وَيَ‍قُ‍‍ولُ ‌الإِ‌ن‍‍س‍‍َ‍انُ ‌أَئِذَ‌ا‌ مَا‌ مِتُّ لَسَ‍‍وْفَ ‌أُ‍خْ‍رَجُ حَيّاً
'Awalā Yadhkuru Al-'Insānu 'Annā Khalaqnāhu Min Qablu Wa Lam Yaku Shay'āan 019-067 Gedenkt de mensch niet, dat wij hem vroeger schiepen, toen hij niets was? أَ‌وَلاَ‌ يَذْكُرُ‌ ‌الإِ‌ن‍‍س‍‍َ‍انُ ‌أَنَّ‍‍ا‌ خَ‍‍لَ‍‍قْ‍‍ن‍‍َ‍اهُ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍بْ‍‍لُ ‌وَلَمْ يَكُ شَ‍‍يْ‍‍ئاً
Fawarabbika Lanaĥshurannahum Wa Ash-Shayāţīna Thumma Lanuĥđirannahum Ĥawla Jahannama Jithīyāan 019-068 Maar ik zweer u bij uwen Heer, dat wij hen en de duivels zekerlijk zullen verzamelen, om hen te oordeelen; dan zullen wij hen op hunne knieën rondom de hel plaatsen. فَوَ‌‍رَبِّكَ لَنَحْشُ‍رَنَّ‍‍هُمْ ‌وَ‌ال‍‍شَّيَاطِ‍‍ي‍‍نَ ثُ‍‍مَّ لَنُحْ‍‍ضِ‍رَنَّ‍‍هُمْ حَ‍‍وْلَ جَهَ‍‍نَّ‍‍مَ جِثِيّاً
Thumma Lananzi`anna Min Kulli Shī`atin 'Ayyuhum 'Ashaddu `Alá Ar-Raĥmāni `Itīyāan 019-069 Daarna zullen wij van iedere partij degenen verwijderen, die het weerspannigst tegen den Heer waren. ثُ‍‍مَّ لَنَ‍‌‍ن‍‍زِعَ‍‍نَّ مِ‍‌‍نْ كُلِّ شِيعَةٍ ‌أَيُّهُمْ ‌أَشَدُّ‌ عَلَى‌ ‌ال‍رَّحْمَنِ عِتِيّاً
Thumma Lanaĥnu 'A`lamu Bial-Ladhīna Hum 'Awlá Bihā Şilīyāan 019-070 Wij weten het beste, wie van hen het meeste waard is, daarin verbrand te worden. ثُ‍‍مَّ لَنَحْنُ ‌أَعْلَمُ بِ‍الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ هُمْ ‌أَ‌وْلَى‌ بِهَا‌ صِ‍‍لِيّاً
Wa 'In Minkum 'Illā Wa Ariduhā ۚ Kāna `Alá Rabbika Ĥatmāan Maqđīyāan 019-071 Er is niemand van u, die haar niet zal naderen; dit is een vast besluit van uwen Heer. وَ‌إِ‌نْ مِ‍‌‍نْ‍‍كُمْ ‌إِلاَّ‌ ‌وَ‌ا‌رِ‌دُهَا‌ ۚ ك‍‍َ‍انَ عَلَى‌ ‌‍رَبِّكَ حَتْما‌ ً‌ مَ‍‍قْ‍‍‍‍ضِ‍‍يّاً
Thumma Nunajjī Al-Ladhīna Attaqaw Wa Nadharu Až-Žālimīna Fīhā Jithīyāan 019-072 Daarna zullen wij hen bevrijden, die godvruchtig waren; doch wij zullen de goddeloozen op hunne knieën daarin laten. ثُ‍‍مَّ نُنَجِّي ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌اتَّ‍‍قَ‍‍وْ‌ا‌ ‌وَنَذَ‌رُ‌ ‌ال‍‍ظَّ‍‍الِم‍‍ِ‍ي‍‍نَ فِيهَا‌ جِثِيّاً
Wa 'Idhā Tutlá `Alayhim 'Āyātunā Bayyinātin Qāla Al-Ladhīna Kafarū Lilladhīna 'Āmanū 'Ayyu Al-Farīqayni Khayrun Maqāmāan Wa 'Aĥsanu Nadīyāan 019-073 Als hun onze duidelijke teekens worden voorgelezen, zeggen de ongeloovigen tot de ware geloovigen: Wie der beide partijen bekleedt de verhevenste plaats en vormt de uitmuntendste verzameling? وَ‌إِ‌ذَ‌ا‌ تُتْلَى‌ عَلَيْهِمْ ‌آيَاتُنَا‌ بَيِّن‍‍َ‍ات‌‍ٍقَ‍‍الَ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ كَفَرُ‌و‌ا‌ لِلَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آمَنُ‍‍و‌ا‌ ‌أَيُّ ‌الْفَ‍‍رِي‍‍قَ‍‍يْ‍‍نِ خَ‍‍يْ‍‍ر‌ٌ‌ مَ‍‍قَ‍‍اما‌ ً‌ ‌وَ‌أَحْسَنُ نَدِيّاً
Wa Kam 'Ahlaknā Qablahum Min Qarnin Hum 'Aĥsanu 'Athāthāan Wa Ri'yāan 019-074 Maar hoeveel geslachten hebben wij vََr hen verwoest, die hen in welvaart en in uiterlijk aanzien overtroffen? وَكَمْ ‌أَهْلَكْنَا‌ قَ‍‍بْ‍‍لَهُمْ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍رْنٍ هُمْ ‌أَحْسَنُ ‌أَثَاثا‌ ً‌ ‌وَ‌رِئْياً
Qul Man Kāna Fī Ađ-Đalālati Falyamdud Lahu Ar-Raĥmānu Maddāan ۚ Ĥattá 'Idhā Ra'aw Mā Yū`adūna 'Immā Al-`Adhāba Wa 'Immā As-Sā`ata Fasaya`lamūna Man Huwa Sharrun Makānāan Wa 'Ađ`afu Jundāan 019-075 Zeg: Aan hem die in dwaling verkeert, zal God een lang en voorspoedig leven schenken. Tot zij zien waarmede zij worden bedreigd; hetzij de straf van dit leven of die van het jongste uur, en hierna zullen zij weten, wie in den slechten toestand verkeert en het zwakste van krachten is. قُ‍‍لْ مَ‍‌‍نْ ك‍‍َ‍انَ فِي ‌ال‍‍ضَّ‍‍لاَلَةِ فَلْيَمْدُ‌دْ‌ لَهُ ‌ال‍رَّحْمَنُ مَدّ‌اً‌ ۚ حَتَّ‍‍ى‌ ‌إِ‌ذَ‌ا‌ ‌‍رَ‌أَ‌وْ‌ا‌ مَا‌ يُوعَد‍ُ‍‌ونَ ‌إِمَّ‍‍ا‌ ‌الْعَذ‍َ‍‌ابَ ‌وَ‌إِمَّ‍‍ا‌ ‌ال‍‍سَّاعَةَ فَسَيَعْلَم‍‍ُ‍ونَ مَ‍‌‍نْ هُوَ‌ شَرّ‌ٌ‌ مَكَانا‌ ً‌ ‌وَ‌أَ‍ضْ‍‍عَفُ جُ‍‌‍ن‍‍د‌اً
Wa Yazīdu Allāhu Al-Ladhīna Ahtadaw Hudan Wa ۗ Al-Bāqiyātu Aş-Şāliĥātu Khayrun `Inda Rabbika Thawābāan Wa Khayrun Maraddāan 019-076 God zal tot de goede richting bijdragen van hen die op den rechten weg zijn geleid. En de goede werken, die eeuwig blijven, zijn voor het aangezicht van uwen Heer, wat de belooning betreft, beter dan wereldsche bezittingen, en verkieslijker met betrekking tot de toekomstige belooning. وَيَز‍ِ‍ي‍‍دُ‌ ‌اللَّ‍‍هُ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌اهْتَدَ‌وْ‌ا‌ هُ‍‍د‌ى‌ ًۗ ‌وَ‌الْبَاقِ‍‍ي‍‍َ‍اتُ ‌ال‍‍صَّ‍‍الِح‍‍َ‍اتُ خَ‍‍يْ‍‍رٌ‌ عِ‍‌‍نْ‍‍دَ‌ ‌‍رَبِّكَ ثَوَ‌ابا‌ ً‌ ‌وَ‍خَ‍‍يْ‍‍ر‌ٌ‌ مَ‍رَ‌د‍ّ‍‌اً
'Afara'ayta Al-Ladhī Kafara Bi'āyātinā Wa Qāla La'ūtayanna Mālāan Wa Waladāan 019-077 Hebt gij hem gezien, die niet in onze teekenen gelooft, en zegt: Zekerlijk zullen mij rijkdommen en kinderen worden geschonken? أَفَ‍رَ‌أَيْ‍‍تَ ‌الَّذِي كَفَ‍رَ‌ بِآيَاتِنَا‌ ‌وَ‍قَ‍‍الَ لَأ‍ُ‍‌وتَيَ‍‍نَّ مَالا‌ ً‌ ‌وَ‌وَلَد‌اً
'Āţţala`a Al-Ghayba 'Am Attakhadha `Inda Ar-Raĥmāni `Ahdāan 019-078 Is hij bekend met de geheimen der toekomst, of heeft hij een verbond met den Barmhartige aangegaan, dat het zoo zal wezen? Volstrekt niet. أ‍َ‍‌اطَّ‍‍لَعَ ‌الْ‍‍غَ‍‍يْ‍‍بَ ‌أَمْ ‌اتَّ‍‍خَ‍‍ذَ‌ عِ‍‌‍نْ‍‍دَ‌ ‌ال‍رَّحْمَنِ عَهْد‌اً
Kallā ۚ Sanaktubu Mā Yaqūlu Wa Namuddu Lahu Mina Al-`Adhābi Maddāan 019-079 Wij zullen zekerlijk opschrijven wat hij zegt, en zijne straf vermeerderen. كَلاَّ‌ ۚ سَنَكْتُبُ مَا‌ يَ‍‍قُ‍‍ولُ ‌وَنَمُدُّ‌ لَ‍‍هُ مِنَ ‌الْعَذ‍َ‍‌ابِ مَ‍‍د‍ّ‍‌اً
Wa Narithuhu Mā Yaqūlu Wa Ya'tīnā Fardāan 019-080 En wij zullen zijn erfgenaam wezen van datgene, waarvan hij spreekt, en op den jongsten dag zal hij alleen en naakt voor ons verschijnen. وَنَ‍‍رِثُ‍‍هُ مَا‌ يَ‍‍قُ‍‍ولُ ‌وَيَأْتِينَا‌ فَرْ‌د‌اً
Wa Attakhadhū Min Dūni Allāhi 'Ālihatan Liyakūnū Lahum `Izzāan 019-081 Zij hebben andere goden naast God genomen, opdat zij hun tot zegen konden zijn. Volstrekt niet. وَ‌اتَّ‍‍خَ‍‍ذُ‌و‌ا‌ مِ‍‌‍نْ ‌د‍ُ‍‌ونِ ‌اللَّ‍‍هِ ‌آلِهَة ً‌ لِيَكُونُو‌ا‌ لَهُمْ عِزّ‌اً
Kallā ۚ Sayakfurūna Bi`ibādatihim Wa Yakūnūna `Alayhim Điddāan 019-082 Hierna zullen zij hunne aanbidding loochenen en hunne tegenstanders worden. كَلاَّ‌ ۚ سَيَكْفُر‍ُ‍‌ونَ بِعِبَا‌دَتِهِمْ ‌وَيَكُون‍‍ُ‍ونَ عَلَيْهِمْ ضِ‍‍د‍ّ‍‌اً
'Alam Tara 'Annā 'Arsalnā Ash-Shayāţīna `Alá Al-Kāfirīna Ta'uuzzuhum 'Azzāan 019-083 Ziet gij niet, dat wij de duivels tegen de ongeloovigen zenden, om hun door hunne ingevingen tot het kwaad te verlokken? أَلَمْ تَ‍رَ‌ ‌أَنَّ‍‍ا‌ ‌أَ‌رْسَلْنَا‌ ‌ال‍‍شَّيَاطِ‍‍ي‍‍نَ عَلَى‌ ‌الْكَافِ‍‍ر‍ِ‍ي‍‍نَ تَؤُ‌زُّهُمْ ‌أَ‌زّ‌اً
Falā Ta`jal `Alayhim ۖ 'Innamā Na`uddu Lahum `Addāan 019-084 Haast u dus niet het verderf op hen af te smeeken; want wij geven hun een bepaald aantal dagen van uitstel. فَلاَ‌ تَعْجَلْ عَلَيْهِمْ ۖ ‌إِنَّ‍‍مَا‌ نَعُدُّ‌ لَهُمْ عَ‍‍د‍ّ‍‌اً
Yawma Naĥshuru Al-Muttaqīna 'Ilá Ar-Raĥmāni Wafdāan 019-085 Op een zekeren dag zullen wij de godvruchtigen op eervolle wijze voor den Barmhartige verzamelen, als gezanten, die in de tegenwoordigheid van een vorst komen. يَ‍‍وْمَ نَحْشُرُ‌ ‌الْمُتَّ‍‍قِ‍‍ي‍‍نَ ‌إِلَى‌ ‌ال‍رَّحْمَنِ ‌وَفْد‌اً
Wa Nasūqu Al-Mujrimīna 'Ilá Jahannama Wirdāan 019-086 Maar wij zullen de zondaren in de hel drijven, zoo als het vee in het water wordt gedreven. وَنَس‍‍ُ‍و‍قُ ‌الْمُ‍‍جْ‍‍رِم‍‍ِ‍ي‍‍نَ ‌إِلَى‌ جَهَ‍‍نَّ‍‍مَ ‌وِ‌ر‍ْ‍‌د‌اً
Lā Yamlikūna Ash-Shafā`ata 'Illā Mani Attakhadha `Inda Ar-Raĥmāni `Ahdāan 019-087 Zij zullen geene voorspraak verkrijgen, behalve hij, die een verbond van den Barmhartige heeft ontvangen. لاَ‌ يَمْلِك‍‍ُ‍ونَ ‌ال‍‍شَّفَاعَةَ ‌إِلاَّ‌ مَنِ ‌اتَّ‍‍خَ‍‍ذَ‌ عِ‍‌‍نْ‍‍دَ‌ ‌ال‍رَّحْمَنِ عَهْد‌اً
Wa Qālū Attakhadha Ar-Raĥmānu Waladāan 019-088 Zij zeggen: De Barmhartige heeft kinderen gebaard. وَ‍قَ‍‍الُو‌ا‌اتَّ‍‍خَ‍‍ذَ‌ ‌ال‍رَّحْمَنُ ‌وَلَد‌اً
Laqad Ji'tum Shay'āan 'Iddāan 019-089 Welk eene godslastering hebt gij daarmede uitgesproken! لَ‍قَ‍‍دْ‌ جِئْتُمْ شَ‍‍يْ‍‍ئا‌‌ ً‌ ‌إِ‌د‍ّ‍‌اً
Takādu As-Samāwātu Yatafaţţarna Minhu Wa Tanshaqqu Al-'Arđu Wa Takhirru Al-Jibālu Haddāan 019-090 Er is slechts weinig toe noodig, opdat de hemelen bij deze woorden verscheurd worden, en de aarde in tweeën gespleten worde en de bergen nedervallen. تَك‍‍َ‍ا‌دُ‌ ‌ال‍‍سَّمَا‌و‍َ‍‌اتُ يَتَفَ‍‍طَّ‍‍رْنَ مِ‍‌‍نْ‍‍هُ ‌وَتَ‍‌‍ن‍‍شَ‍‍قُّ ‌الأَ‌رْ‍ضُ ‌وَتَ‍‍خِ‍‍ر‍ّ‍ُ‌ ‌الْجِب‍‍َ‍الُ هَ‍‍د‍ّ‍‌اً
'An Da`aw Lilrraĥmani Waladāan 019-091 Omdat zij kinderen aan God beschrijven, أَ‌نْ ‌دَعَوْ‌ا‌ لِ‍‍ل‍رَّحْمَنِ ‌وَلَد‌اً
Wa Mā Yanbaghī Lilrraĥmani 'An Yattakhidha Waladāan 019-092 Terwijl het Gode niet past kinderen te baren. وَمَا‌ يَ‍‌‍نْ‍‍بَ‍‍غِ‍‍ي لِ‍‍ل‍رَّحْمَنِ ‌أَ‌نْ يَتَّ‍‍خِ‍‍ذَ‌ ‌وَلَد‌اً
'In Kullu Man As-Samāwāti Wa Al-'Arđi 'Illā 'Ātī Ar-Raĥmāni `Abdāan 019-093 Waarlijk, er is niemand in den hemel of op aarde, die den Barmhartige niet als zijn dienaar zal naderen. إِ‌نْ كُلُّ مَ‍‌‍نْ فِي ‌ال‍‍سَّمَا‌و‍َ‍‌اتِ ‌وَ‌الأَ‌رْ‍ضِ ‌إِلاَّ‌ ‌آتِي ‌ال‍رَّحْمَنِ عَ‍‍بْ‍‍د‌اً
Laqad 'Aĥşāhum Wa `Addahum `Addāan 019-094 Hij omringt hen door zijne kennis en macht, en telt hen met nauwkeurigheid. لَ‍قَ‍‍دْ‌ ‌أَحْ‍‍صَ‍‍اهُمْ ‌وَعَدَّهُمْ عَ‍‍د‍ّ‍‌اً
Wa Kulluhum 'Ātīhi Yawma Al-Qiyāmati Fardāan 019-095 Zij zullen allen op den dag der opstanding voor hem verschijnen, verlaten zoowel van helpers als volgelingen. وَكُلُّهُمْ ‌آت‍‍ِ‍ي‍‍هِ يَ‍‍وْمَ ‌الْ‍‍قِ‍‍يَامَةِ فَرْ‌د‌اً
'Inna Al-Ladhīna 'Āmanū Wa `Amilū Aş-Şāliĥāti Sayaj`alu Lahumu Ar-Raĥmānu Wuddāan 019-096 Maar wat degenen betreft, die gelooven en goede werken doen, de Barmhartige zal hun liefde schenken. إِنَّ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آمَنُو‌ا‌ ‌وَعَمِلُو‌ا‌ال‍‍صَّ‍‍الِح‍‍َ‍اتِ سَيَ‍‍جْ‍‍عَلُ لَهُمُ ‌ال‍رَّحْمَنُ ‌وُ‌د‍ّ‍‌اً
Fa'innamā Yassarnāhu Bilisānika Litubashshira Bihi Al-Muttaqīna Wa Tundhira Bihi Qawmāan Luddāan 019-097 Waarlijk, wij hebben den Koran gemakkelijk voor uwe tong gemaakt door hem in uwe taal te geven, opdat gij daardoor den godvruchtige onze beloften verklaren, en het twistzieke volk dreigend waarschuwen zoudt. فَإِنَّ‍‍مَا‌ يَسَّرْن‍‍َ‍اهُ بِلِسَانِكَ لِتُبَشِّ‍‍ر‍َ‍‌ بِهِ ‌الْمُتَّ‍‍قِ‍‍ي‍‍نَ ‌وَتُ‍‌‍ن‍‍ذِ‌ر‍َ‍‌ بِ‍‍هِ قَ‍‍وْما‌ ً‌ لُ‍‍د‍ّ‍‌اً
Wa Kam 'Ahlaknā Qablahum Min Qarnin Hal Tuĥissu Minhum Min 'Aĥadin 'Aw Tasma`u Lahum Rikzāan 019-098 En hoevele geslachten hebben wij niet vََr hen verdelgd? Vindt gij, dat er een aan hen gebleven is? Of hebt gij slechts een zucht over hen gehoord. وَكَمْ ‌أَهْلَكْنَا‌ قَ‍‍بْ‍‍لَهُمْ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍رْنٍ هَلْ تُحِسُّ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ مِ‍‌‍نْ ‌أَحَدٍ‌ ‌أَ‌وْ‌ تَسْمَعُ لَهُمْ ‌رِكْز‌اً
Toggle thick letters. Most people make the mistake of thickening thin letters in the words that have other (highlighted) thick letter Toggle to highlight thick letters خصضغطقظ رَ
Next Sūrah