Huwa Al-Ladhī 'Akhraja Al-Ladhīna Kafarū Min 'Ahli Al-Kitābi Min Diyārihim Li'wwali Al-Ĥashri ۚ Mā Žanantum 'An Yakhrujū ۖ Wa Žannū 'Annahum Māni`atuhum Ĥuşūnuhum Mina Allāhi Fa'atāhumu Allāhu Min Ĥaythu Lam Yaĥtasibū ۖ Wa Qadhafa Fī Qulūbihimu Ar-Ru`ba ۚ Yukhribūna Buyūtahum Bi'aydīhim Wa 'Aydī Al-Mu'uminīna Fā`tabirū Yā 'Ūlī Al-'Abşāri
059-002 Hij was het, die degenen van het volk dat de schrift ontving welke niet geloofden, bij de eerste landverhuizing uit hunne woningen deed vertrekken. Gij dacht niet, dat zij van daar zouden gaan, en zij dachten, dat hunne sterkte hen tegen God zoude bijstaan. Maar Gods kastijding kwam over hen, van waar zij die niet verwacht hadden, en hij wierp schrik in hunne harten. Zij verwoestten hunne huizing met eigen handen en met de handen der ware geloovigen. Neemt dus een voorbeeld aan hen, o gij die oogen hebt!
Wa Lawlā 'An Kataba Allāhu `Alayhimu Al-Jalā'a La`adhdhabahum Fī Ad-Dunyā ۖ Wa Lahum Fī Al-'Ākhirati `Adhābu An-Nāri
059-003 En indien God hen niet tot verbanning had gedoemd, zou hij hen zeker hebben uitgeroeid; en in de volgende wereld zullen zij de marteling van het hellevuur ondergaan.
Dhālika Bi'annahumShāqqū Allaha Wa Rasūlahu ۖ Wa Man Yushāqqi Allāha Fa'inna Allāha Shadīdu Al-`Iqābi
059-004 Dit geschiedt, omdat zij God en zijn gezant wederstand hebben geboden; en wie God weêrstand biedt, waarlijk, die zal door God streng gestraft worden.
Mā Qaţa`tum Min Līnatin 'Aw Taraktumūhā Qā'imatan `Alá 'Uşūlihā Fabi'idhni Allāhi Wa Liyukhziya Al-Fāsiqīna
059-005 De palmboomen welke gij nederhouwt, of die gij met hunne wortelen laat staan, werden nedergehouwen of bleven staan door den wil van God om de zondaren gerust te stellen.
Wa Mā 'Afā'a Allāhu `Alá Rasūlihi Minhum Famā 'Awjaftum `Alayhi Min Khaylin Wa Lā Rikābin Wa Lakinna Allāha Yusalliţu Rusulahu `Alá Man Yashā'u Wa ۚ Allāhu `Alá Kulli Shay'inQadīrun
059-006 En wat den buit betreft van het volk, dat God geheel aan zijn gezant heeft geschonken, gij hebt daartegen noch paarden, noch kameelen aangevoerd; maar God geeft de heerschappij aan zijne gezanten over wien hij wil; want God is almachtig.
Mā 'Afā'a Allāhu `Alá Rasūlihi Min 'Ahli Al-Qurá Falillāhi Wa Lilrrasūli Wa Lidhī Al-Qurbá Wa Al-Yatāmá Wa Al-Masākīni Wa Abni As-Sabīli Kay Lā Yakūna Dūlatan Bayna Al-'Aghniyā'i Minkum ۚ Wa Mā 'Ātākumu Ar-Rasūlu Fakhudhūhu Wa Mā Nahākum `Anhu Fāntahū ۚ Wa Attaqū Allaha ۖ 'Inna Allāha Shadīdu Al-`Iqābi
059-007 De buit der bewoners van de steden die God aan zijn gezant heeft geschonken is aan God en zijn gezant verschuldigd, en aan hem, die tot de nabestaanden van den gezant behoort, en aan de weezen en aan den arme en aan den reiziger, opdat die niet immer in een kring zoude verdeeld worden, van diegenen uwer, welke rijk zijn. Neemt aan wat de profeet u zal geven, en onthoudt u van hetgeen hij u verbiedt, en vreest God; want God is gestreng in het kastijden.
Lilfuqarā'i Al-Muhājirīna Al-Ladhīna 'Ukhrijū Min Dīārihim Wa 'Amwālihim Yabtaghūna Fađlāan Mina Allāhi Wa Riđwānāan Wa Yanşurūna Allāha Wa Rasūlahu~ ۚ 'Ūlā'ika Humu Aş-Şādiqūna
059-008 Ook behoort een deel aan de arme Mohajerin die van hunne huizen en hunne bezittingen werden beroofd, terwijl zij naar Gods gunst en naar zijn welgevallen streefden en God en zijn gezant bijstonden. Dit zijn de lieden der waarachtigheid.
Wa Al-Ladhīna Tabawwa'ū Ad-Dāra Wa Al-'Īmāna MinQablihim Yuĥibbūna Man Hājara 'Ilayhim Wa Lā Yajidūna Fī Şudūrihim Ĥājatan Mimmā 'Ūtū Wa Yu'uthirūna `Alá 'Anfusihim Wa Law Kāna BihimKhaşāşatun ۚ Wa Man Yūqa Shuĥĥa Nafsihi Fa'ūlā'ika Humu Al-Mufliĥūna
059-009 En zij die, vََr hen, de stad Medina geheel bezaten en het geloof zonder beletsel beleden, beminnen dengeen, die tot hen is gevlucht, en vinden in hunne borsten geene begeerte naar datgene wat den Mohajerin werd gegeven, maar verkiezen die boven zich zelven, hoewel zij mede door nooddruftigheid worden gekweld. En hij die zich voor de gierigheid zijner eigene ziel behoedt, zal zeker voorspoed genieten.
Wa Al-Ladhīna Jā'ū Min Ba`dihim Yaqūlūna Rabbanā Aghfir Lanā Wa Li'akhwāninā Al-Ladhīna Sabaqūnā Bil-'Īmāni Wa Lā Taj`al Fī Qulūbinā Ghillāan Lilladhīna 'Āmanū Rabbanā 'Innaka Ra'ūfunRaĥīmun
059-010 En zij die na hen zijn gekomen zeggen: O Heer! vergeef ons en onze broederen, die ons in het geloof zijn voorgegaan, en werp geen kwaden wil in onze harten, omtrent hen, die geloofd hebben: O Heer! Waarlijk, gij zijt medelijdend en genadig.
'Alam Tará 'Ilá Al-Ladhīna Nāfaqū Yaqūlūna Li'khwānihimu Al-Ladhīna Kafarū Min 'Ahli Al-Kitābi La'in 'Ukhrijtum Lanakhrujanna Ma`akum Wa Lā Nuţī`u Fīkum 'Aĥadāan 'Abadāan Wa 'InQūtiltum Lananşurannakum Wa Allāhu Yash/hadu 'Innahum Lakādhibūna
059-011 Hebt gij degenen niet gezien, welke huichelachtig zijn. Zij zeggen tot hunne broeders, van degenen welke de schriften hebben ontvangen, en die niet gelooven: Waarlijk, indien gij uit uwe woningen wordt verdreven, zullen wij zekerlijk met u vertrekken; wij zullen nimmer iemand gehoorzamen als er sprake van u zal zijn, en indien gij wordt aangevallen, zullen wij u zekerlijk bijstaan. Maar God is getuige, dat zij leugenaars zijn.
La'in 'Ukhrijū Lā Yakhrujūna Ma`ahum Wa La'inQūtilū Lā Yanşurūnahum Wa La'in Naşarūhum Layuwallunna Al-'AdbāraThumma Lā Yunşarūna
059-012 Waarlijk, indien zij verdreven worden, zullen dezen niet met hen heengaan, en indien zij aangevallen worden, zullen deze hen niet bijstaan en indien zij hen al in 't eerst bijstaan, zullen zij hun de ruggen toewenden, en zij zullen niet ondersteund worden.
059-013 Waarlijk, gij zijt sterker dan zij, uithoofde van de vrees, die door God in hunne borsten is geworpen. Dit is omdat zij lieden zonder doorzicht zijn.
Lā Yuqātilūnakum Jamī`āan 'Illā Fī Quran Muĥaşşanatin 'Aw Min Warā'i Judurin ۚ Ba'suhum BaynahumShadīdun ۚ Taĥsabuhum Jamī`āan Wa QulūbuhumShattá ۚ Dhālika Bi'annahumQawmun Lā Ya`qilūna
059-014 Zij zullen niet vereenigd tegen u strijden, behalve in versterkte steden of van achter muren. Hunne hevigheid in den oorlog onder elkander is groot: gij denkt dat zij vereenigd zijn, maar hunne harten zijn verdeeld. Dit is, omdat zij lieden zijn, die niet begrijpen willen.
059-015 Gelijk degenen, die hen voorafgingen hebben zij het booze gevolg van hunne daden geproefd, en eene pijnlijke straf is hiernamaals voor hen gereed gemaakt.
059-016 Zoo hebben de huichelaars de Joden bedrogen; gelijk de duivel, toen hij tot een mensch zeide: Wees een ongeloovige! En toen hij een ongeloovige was geworden, riep hij: Waarlijk, ik ben onschuldig aan u; want ik vrees God, den Heer van alle schepselen.
Yā 'Ayyuhā Al-Ladhīna 'Āmanū Attaqū Allaha Wa Ltanžur Nafsun Mā Qaddamat Lighadin ۖ Wa Attaqū Allaha ۚ 'Inna Allāha Khabīrun Bimā Ta`malūna
059-018 O ware geloovigen! vreest God. Dat iedere ziel zie, wat zij zich voor morgen gereed maakt, en vreest God; want God is welbekend met hetgeen gij doet.
059-020 De bewoners van het hellevuur en de bewoners van het paradijs zullen niet gelijk gesteld worden. De bewoners van het paradijs zijn zij, die gelukzaligheid genieten.
Law 'Anzalnā Hādhā Al-Qur'āna `Alá Jabalin Lara'aytahu Khāshi`āan Mutaşaddi`āan Min Khashyati Allāhi ۚ Wa Tilka Al-'Amthālu Nađribuhā Lilnnāsi La`allahum Yatafakkarūna
059-021 Indien wij dezen Koran op een berg hadden nedergezonden, zoudt gij zeker gezien hebben, hoe die zich verootmoedigd had, en uit vrees voor God gespleten ware. Dit zijn de voorbeelden welke wij den mensch geven, opdat hij zou mogen overwegen.
Huwa Allāhu Al-Ladhī Lā 'Ilāha 'Illā Huwa Al-Maliku Al-Quddūsu As-Salāmu Al-Mu'uminu Al-Muhayminu Al-`Azīzu Al-Jabbāru Al-Mutakabbiru ۚ Subĥāna Allāhi `Ammā Yushrikūna
059-023 Hij is God, buiten wien geen god is: de Koning, de Heilige, de Verlosser, de Getrouwe, de Beschermer, de Sterke, de Vermogende, de Verhevenste. God is verre verheven boven de afgoden, welke zij met hem vereenigen.
Huwa Allāhu Al-Khāliqu Al-Bāri'u Al-Muşawwiru ۖ Lahu Al-'Asmā'u Al-Ĥusná ۚ Yusabbiĥu Lahu Mā Fī As-Samāwāti Wa Al-'Arđi ۖ Wa Huwa Al-`Azīzu Al-Ĥakīmu
059-024 Hij is de eenige God, de Schepper, de Maker, de Vormer. Hij heeft de meest uitmuntende namen. Alles wat in den hemel of op aarde is, prijst hem. Hij is de Machtige, de Wijze.