Roman Script    Reciting key words            Previous Sūrah    Quraan Index    Home  

51) Sūrat Adh-Dhāriyāt

Printed format

51) سُورَة الذَّارِيَات

Toggle thick letters. Most people make the mistake of thickening thin letters in the words that have other (highlighted) thick letter Toggle to highlight thick letters خصضغطقظ رَ
Wa Adh-Dhāriyāti Dharwan 051-001 Bij de winden, die het stof verspreiden en verstrooien. وَ‌الذَّ‌ا‌رِي‍‍َ‍اتِ ‌ذَ‌رْ‌و‌اً
Fālĥāmilāti Wiqan 051-002 En bij de wolken, die een last van regen dragen; فَالْحَامِلاَتِ ‌وِ‍قْ‍‍ر‌اً
Fāljāriyāti Yusan 051-003 Bij de schepen, die de zee snel doorklieven. فَالْجَا‌رِي‍‍َ‍اتِ يُسْر‌اً
Fālmuqassimāti 'Aman 051-004 En bij de engelen, die dingen uitdeelen, noodig voor het onderhoud van alle schepselen فَالْمُ‍‍قَ‍‍سِّم‍‍َ‍اتِ ‌أَمْر‌اً
'Innamā Tū`adūna Laşādiqun 051-005 Inderdaad, datgene waarmede gij bedreigd zijt, is zekerlijk waar, إِنَّ‍‍مَا‌ تُوعَد‍ُ‍‌ونَ لَ‍‍صَ‍‍ا‌د‍ِ‍‍قٌ
Wa 'Inna Ad-Dīna Lawāqi`un 051-006 En het laatste oordeel zal gewis komen. وَ‌إِنَّ ‌ال‍‍دّ‍ِ‍ي‍‍نَ لَوَ‌ا‍ق‍‍ِ‍‍عٌ
Wa As-Samā'i Dhāti Al-Ĥubuki 051-007 Bij den hemel met paden voorzien. وَ‌السَّم‍‍َ‍ا‌ءِ‌ ‌ذ‍َ‍‌اتِ ‌الْحُ‍‍بُ‍‍كِ
'Innakum Lafī Qawlin Mukhtalifin 051-008 Gij verschilt zeer in hetgeen gij zegt. إِنَّ‍‍كُمْ لَفِي قَ‍‍وْلٍ‌ مُ‍‍خْ‍‍تَلِفٍ
Yu'ufaku `Anhu Man 'Ufika 051-009 Men zal zich afwenden van dengeen, die van het ware geloof is afgekeerd! يُؤْفَكُ عَ‍‌‍نْ‍‍هُ مَ‍‌‍نْ ‌أُفِكَ
Qutila Al-Kharşūna 051-010 Vervloekt mogen de leugenaars zijn. قُ‍‍تِلَ ‌الْ‍‍خَ‍رَّ‌اصُ‍‍ونَ
Al-Ladhīna HumGhamratin Sāhūna 051-011 Die in diepe wateren van onwetendheid waden, terwijl zij hun heil verwaarloozen. الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ هُمْ فِي غَ‍‍مْ‍رَة‌‍ٍ‌ سَاهُونَ
Yas'alūna 'Ayyāna Yawmu Ad-Dīni 051-012 Zij vragen: Wanneer zal de dag des oordeels komen? يَسْأَل‍‍ُ‍ونَ ‌أَيّ‍‍َ‍انَ يَ‍‍وْمُ ‌ال‍‍دِّينِ
Yawma Hum `Alá An-Nāri Yuftanūna 051-013 Op dien dag zullen zij in het hellevuur verbrand worden. يَ‍‍وْمَ هُمْ عَلَى‌ ‌ال‍‍نّ‍‍َ‍ا‌ر‍ِ‍‌ يُفْتَنُونَ
Dhūqū Fitnatakumdhā Al-Ladhī Kuntum Bihi Tasta`jilūna 051-014 En men zal tot hen zeggen: Proeft uwe straf; dit is hetgeen gij verlangd hebt, dat verhaast zou worden. ذُ‌وقُ‍‍و‌ا‌ فِتْنَتَكُمْ هَذَ‌ا‌ ‌الَّذِي كُ‍‌‍ن‍‍تُمْ بِ‍‍هِ تَسْتَعْجِلُونَ
'Inna Al-Muttaqīna Fī Jannātin Wa `Uyūnin 051-015 Maar de vromen zullen tusschen tuinen en fonteinen wonen. إِنَّ ‌الْمُتَّ‍‍قِ‍‍ي‍‍نَ فِي جَ‍‍نّ‍‍َ‍اتٍ‌ ‌وَعُيُونٍ
'Ākhidhīna Mā 'Ātāhum Rabbuhum ۚ 'Innahum Kānū Qabla Dhālika Muĥsinīna 051-016 Datgene ontvangende, wat hun Heer hun zal geven, omdat zij vََr dezen dag rechtvaardigen waren. آخِ‍‍ذ‍ِ‍ي‍‍نَ مَ‍‍ا‌ ‌آتَاهُمْ ‌‍رَبُّهُمْ ۚ ‌إِنَّ‍‍هُمْ كَانُو‌اقَ‍‍بْ‍‍لَ ‌ذَلِكَ مُحْسِنِينَ
Kānū Qalīlāan Mina Al-Layli Mā Yahja`ūna 051-017 Zij slapen slechts gedurende een klein gedeelte van den nacht. كَانُو‌اقَ‍‍لِيلا‌ ً‌ مِنَ ‌ال‍‍لَّ‍‍يْ‍‍لِ مَا‌ يَهْجَعُونَ
Wa Bil-'Asĥāri Hum Yastaghfirūna 051-018 En vroeg in den ochtend vragen zij vergiffenis van God. وَبِالأَسْح‍‍َ‍ا‌ر‍ِ‍‌ هُمْ يَسْتَ‍‍غْ‍‍فِرُ‌ونَ
Wa Fī 'Amwālihim Ĥaqqun Lilssā'ili Wa Al-Maĥrūmi 051-019 Een voegzaam deel van hunne welvaart werd hem gegeven, die vroeg, en aan hem, die door schaamte teruggehouden werd te vragen. وَفِ‍‍ي ‌أَمْوَ‌الِهِمْ حَ‍‍قّ‍ ٌ‌ لِلسّ‍‍َ‍ائِلِ ‌وَ‌الْمَحْرُ‌ومِ
Wa Fī Al-'Arđi 'Āyātun Lilmūqinīna 051-020 Er zijn teekenen van goddelijke macht en goedheid op de aarde, voor de menschen van goed begrip. وَفِي ‌الأَ‌رْ‍ضِ ‌آي‍‍َ‍ات ٌ‌ لِلْمُوقِ‍‍نِينَ
Wa Fī 'Anfusikum ۚ 'Afalā Tubşirūna 051-021 Ook in u zelven: zult gij dus niet overwegen? وَفِ‍‍ي ‌أَ‌ن‍‍فُسِكُمْ ۚ ‌أَفَلاَ‌ تُ‍‍بْ‍‍‍‍صِ‍‍رُ‌ونَ
Wa Fī As-Samā'i Rizqukum Wa Mā Tū`adūna 051-022 Uw onderhoud is in den hemel; en evenzeer bevat hij datgene, wat u werd beloofd. وَفِي ‌ال‍‍سَّم‍‍َ‍ا‌ءِ‌ ‌رِ‌زْ‍قُ‍‍كُمْ ‌وَمَا‌ تُوعَدُ‌ونَ
Fawarabbi As-Samā'i Wa Al-'Arđi 'Innahu Laĥaqqun Mithla Mā 'Annakum Tanţiqūna 051-023 Daarom zweer ik bij den Heer van hemel en aarde, dat dit zekerlijk de waarheid is; overeenkomstig datgene, wat gij zelf zegt. فَوَ‌‍رَبِّ ‌ال‍‍سَّم‍‍َ‍ا‌ءِ‌ ‌وَ‌الأَ‌رْ‍ضِ ‌إِنَّ‍‍هُ لَحَ‍‍قٌّ‌ مِثْلَ مَ‍‍ا‌ ‌أَنَّ‍‍كُمْ تَ‍‌‍ن‍‍طِ‍‍قُ‍‍ونَ
Hal 'Atāka Ĥadīthu Đayfi 'Ibhīma Al-Mukramīna 051-024 Is de geschiedenis van Abraham's geachte gasten niet tot uwe kennis gekomen? هَلْ ‌أَت‍‍َ‍اكَ حَد‍ِ‍ي‍‍ثُ ضَ‍‍يْ‍‍فِ ‌إِبْ‍‍‍رَ‌اه‍‍ِ‍ي‍‍مَ ‌الْمُكْ‍رَمِينَ
'Idh Dakhalū `Alayhi Faqālū Salāmāan ۖ Qāla Salāmun Qawmun Munkarūna 051-025 Toen zij tot hem ingingen en zeiden: Vrede? antwoordde hij: Vrede! bij zich zelven zeggende: Dit zijn onbekende menschen. إِ‌ذْ‌ ‌دَ‍خَ‍‍لُو‌ا‌ عَلَ‍‍يْ‍‍هِ فَ‍‍قَ‍‍الُو‌ا‌ سَلاَما‌‌ ًۖ قَ‍‍الَ سَلاَم‌‍ٌقَ‍‍وْمٌ‌ مُ‍‌‍ن‍‍كَرُ‌ونَ
Fagha 'Ilá 'Ahlihi Fajā'a Bi`ijlin Samīnin 051-026 En hij ging heimelijk tot zijn gezin, en bracht een gemest kalf. فَ‍رَ‍‌اغَ ‌إِلَ‍‍ى‌ ‌أَهْلِ‍‍هِ فَج‍‍َ‍ا‌ءَ‌ بِعِ‍‍جْ‍‍ل‌‍ٍ‌ سَمِينٍ
Faqarrabahu~ 'Ilayhim Qāla 'Alā Ta'kulūna 051-027 Hij zette het voor hen neder, en toen hij zag, dat zij het niet aanraakten, zeide hij: Eet gij niet? فَ‍قَ‍رَّبَهُ~ُ ‌إِلَيْهِمْ قَ‍‍الَ ‌أَلاَ‌ تَأْكُلُونَ
Fa'awjasa Minhum Khīfatan ۖ Qālū Lā Takhaf ۖ Wa Bashsharūhu Bighulāmin `Alīmin 051-028 En hij begon vrees voor hen te koesteren. Zij zeiden: Vrees niet, en zij verklaarden hem de belofte van een wijzen zoon. فَأَ‌وْجَسَ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ خِ‍‍يفَة‌ ًۖ قَ‍‍الُو‌ا‌ لاَ‌ تَ‍‍خَ‍‍فْ ۖ ‌وَبَشَّر‍ُ‍‌وهُ بِ‍‍غُ‍‍لاَمٍ عَلِيمٍ
Fa'aqbalati Amra'atuhu Fī Şarratin Faşakkat Wajhahā Wa Qālat `Ajūzun `Aqīmun 051-029 Zijne vrouw kwam nader; zij gaf een gil, sloeg zich in het aangezicht, en zeide ik ben een oude vrouw en onvruchtbaar! فَأَ‍قْ‍‍بَلَتِ ‌امْ‍رَ‌أَتُ‍‍هُ فِي صَ‍رَّة‌‍ٍ‌ فَ‍‍صَ‍‍كَّتْ ‌وَجْ‍‍هَهَا‌ ‌وَ‍قَ‍‍الَتْ عَج‍‍ُ‍و‌زٌ‌ عَ‍‍قِ‍‍يمٌ
Qālū Kadhāliki Qāla Rabbuki ۖ 'Innahu Huwa Al-Ĥakīmu Al-`Alīmu 051-030 De engelen zeiden: Dit zeide uw Heer; en waarlijk, hij is de Wijze, de Alwetende. قَ‍‍الُو‌ا‌ كَذَلِكِ قَ‍‍الَ ‌‍رَبُّكِ ۖ ‌إِنَّ‍‍هُ هُوَ‌ ‌الْحَك‍‍ِ‍ي‍‍مُ ‌الْعَلِيمُ
Qāla Famā Khaţbukum 'Ayyuhā Al-Mursalūna 051-031 En Abraham zeide tot hen: wat is dus uwe boodschap, o gezanten van God? قَ‍‍الَ فَمَا‌ خَ‍‍طْ‍‍بُكُمْ ‌أَيُّهَا‌ ‌الْمُرْسَلُونَ
Qālū 'Innā 'Ursilnā 'Ilá Qawmin Mujrimīna 051-032 Zij antwoordden: waarlijk, wij worden tot een zondig volk gezonden. قَ‍‍الُ‍‍و‌ا‌ ‌إِنَّ‍‍ا‌ ‌أُ‌رْسِلْنَ‍‍ا‌ ‌إِلَى‌ قَ‍‍وْمٍ‌ مُ‍‍جْ‍‍رِمِينَ
Linursila `Alayhim Ĥijāratan Min Ţīnin 051-033 Opdat wij steenen van gebakken klei op hen zouden nederzenden. لِنُرْسِلَ عَلَيْهِمْ حِجَا‌‍رَة ً‌ مِ‍‌‍نْ طِ‍‍ينٍ
Musawwamatan `Inda Rabbika Lilmusrifīna 051-034 Gemerkt door uwen Heer, ter verdelging der zondaren. مُسَوَّمَةً عِ‍‌‍نْ‍‍دَ‌ ‌‍رَبِّكَ لِلْمُسْ‍‍رِفِينَ
Fa'akhrajnā Man Kāna Fīhā Mina Al-Mu'uminīna 051-035 En wij telden de ware geloovigen, die in de stad waren. فَأَ‍خْ‍رَجْ‍‍نَا‌ مَ‍‌‍نْ ك‍‍َ‍انَ فِيهَا‌ مِنَ ‌الْمُؤْمِنِينَ
Famā Wajadnā Fīhā Ghayra Baytin Mina Al-Muslimīna 051-036 Maar wij vonden niet meer, dan één gezin van Moslems. فَمَا‌ ‌وَجَ‍‍دْنَا‌ فِيهَا‌ غَ‍‍يْ‍رَ‌ بَ‍‍يْ‍‍تٍ‌ مِنَ ‌الْمُسْلِمِينَ
Wa Taraknā Fīhā 'Āyatan Lilladhīna Yakhāfūna Al-`Adhāba Al-'Alīma 051-037 Wij verwoesten hen, en lieten een teeken aldaar, voor hen, die de ernstige kastijding van God vreezen. وَتَ‍رَكْنَا‌ فِيهَ‍‍ا‌ ‌آيَة ً‌ لِلَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ يَ‍‍خَ‍‍اف‍‍ُ‍ونَ ‌الْعَذ‍َ‍‌ابَ ‌الأَلِيمَ
Wa Fī Mūsá 'Idh 'Arsalnāhu 'Ilá Fir`awna Bisulţānin Mubīnin 051-038 In Mozes was mede een teeken, toen Hij hem met duidelijke macht tot Pharao zond. وَفِي مُوسَ‍‍ى‌ ‌إِ‌ذْ‌ ‌أَ‌رْسَلْن‍‍َ‍اهُ ‌إِلَى‌ فِ‍‍رْعَ‍‍وْنَ بِسُلْ‍‍طَ‍‍انٍ‌ مُبِينٍ
Fatawallá Biruknihi Wa Qāla Sāĥirun 'Aw Majnūnun 051-039 Maar deze wendde zich met zijne vorsten af, zeggende: Deze man is een toovenaar of een bezetene. فَتَوَلَّى‌ بِرُكْنِ‍‍هِ ‌وَ‍قَ‍‍الَ سَاحِرٌ‌ ‌أَ‌وْ‌ مَ‍‍جْ‍‍نُونٌ
Fa'akhadhnāhu Wa Junūdahu Fanabadhnāhum Al-Yammi Wa Huwa Mulīmun 051-040 Daarom grepen wij hem en zijne soldaten en wierpen hen in de zee: en hij was waard gestrafd te worden. فَأَ‍خَ‍‍ذْن‍‍َ‍اهُ ‌وَجُنُو‌دَهُ فَنَبَذْنَاهُمْ فِي ‌الْيَ‍‍مّ‍ِ ‌وَهُوَ‌ مُلِيمٌ
Wa Fī `Ādin 'Idh 'Arsalnā `Alayhimu Ar-Rīĥa Al-`Aqīma 051-041 En in den stam van Ad was mede een teeken, toen wij een verwoestenden wind tegen hen zonden. وَفِي ع‍‍َ‍ا‌د‌‌ٍ‌ ‌إِ‌ذْ‌ ‌أَ‌رْسَلْنَا‌ عَلَيْهِمُ ‌ال‍‍رّ‍ِ‍ي‍‍حَ ‌الْعَ‍‍قِ‍‍يمَ
Mā Tadharu Min Shay'in 'Atat `Alayhi 'Illā Ja`alat/hu Kālrramīmi 051-042 Die niets aanraakte, waar hij nederkwam, of hij verwoeste het, als een verrot voorwerp, en maakte het tot stof. مَا‌ تَذَ‌رُ‌ مِ‍‌‍نْ شَ‍‍يْءٍ‌ ‌أَتَتْ عَلَ‍‍يْ‍‍هِ ‌إِلاَّ‌ جَعَلَتْهُ كَال‍رَّمِيمِ
Wa Fī Thamūda 'Idh Qīla Lahum Tamatta`ū Ĥattá Ĥīnin 051-043 In Thamoed was eveneens een teeken toen er tot hem werd gezegd: Geniet alles gedurende eenigen tijd. وَفِي ثَم‍‍ُ‍و‌دَ‌ ‌إِ‌ذْ‌ قِ‍‍ي‍‍لَ لَهُمْ تَمَتَّعُو‌ا‌ حَتَّى‌ حِينٍ
Fa`ataw `An 'Amri Rabbihim Fa'akhadhat/humu Aş-Şā`iqatu Wa Hum Yanžurūna 051-044 Maar zij schonden onbeschaamd het bevel van hunnen Heer, waardoor hen een vreeselijk onweder van den hemel overviel, terwijl zij daarheen blikten. فَعَتَوْ‌ا‌ عَ‍‌‍نْ ‌أَمْ‍‍ر‍ِ‍‌ ‌‍رَبِّهِمْ فَأَ‍خَ‍‍ذَتْهُمُ ‌ال‍‍صَّ‍‍اعِ‍‍قَ‍‍ةُ ‌وَهُمْ يَ‍‌‍ن‍‍ظُ‍‍رُ‌ونَ
Famā Astaţā`ū Min Qiyāmin Wa Mā Kānū Muntaşirīna 051-045 Zij waren niet in staat op hunne voeten te staan, evenmin als zij zich van de verdediging konden redden. فَمَا‌ ‌اسْتَ‍‍طَ‍‍اعُو‌ا‌ مِ‍‌‍نْ قِ‍‍ي‍‍َ‍امٍ‌ ‌وَمَا‌ كَانُو‌ا‌ مُ‍‌‍ن‍‍تَ‍‍صِ‍‍رِينَ
Wa Qawma Nūĥin Min Qablu ۖ 'Innahum Kānū Qawmāan Fāsiqīna 051-046 En het volk van Noach verdelgden wij voor dezen; want het was een volk, dat vreeselijk zondigde. وَ‍قَ‍‍وْمَ ن‍‍ُ‍وحٍ‌ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍بْ‍‍لُ ۖ ‌إِنَّ‍‍هُمْ كَانُو‌اقَ‍‍وْما‌‌ ً‌ فَاسِ‍‍قِ‍‍ينَ
Wa As-Samā'a Banaynāhā Bi'ayydin Wa 'Innā Lamūsi`ūna 051-047 Wij hebben den hemel met macht gebouwd, en dien eene groote uitgebreidheid gegeven. وَ‌السَّم‍‍َ‍ا‌ءَ‌ بَنَيْنَاهَا‌ بِأَيْيد‌ٍ‌ ‌وَ‌إِنَّ‍‍ا‌ لَمُوسِعُونَ
Wa Al-'Arđa Farashnāhā Fani`ma Al-Māhidūna 051-048 Wij hebben de aarde daaronder uitgebreid, en hoe gelijkmatig hebben wij dit gedaan. وَ‌الأَ‌رْ‍ضَ فَ‍رَشْنَاهَا‌ فَنِعْمَ ‌الْمَاهِدُ‌ونَ
Wa Min Kulli Shay'in Khalaqnā Zawjayni La`allakum Tadhakkarūna 051-049 En van alle dingen hebben wij twee soorten geschapen, opdat gij wellicht zoudt overwegen. وَمِ‍‌‍نْ كُلِّ شَ‍‍يْءٍ‌ خَ‍‍لَ‍‍قْ‍‍نَا‌ ‌زَ‌وْجَ‍‍يْ‍‍نِ لَعَلَّكُمْ تَذَكَّرُ‌ونَ
Fafirrū 'Ilá Allāhi ۖ 'Innī Lakum Minhu Nadhīrun Mubīnun 051-050 Vlucht dus tot God; waarlijk, ik ben een openlijk waarschuwer van Hem onder u. فَفِ‍‍ر‍ّ‍ُ‌و‌ا‌ ‌إِلَى‌ ‌اللَّ‍‍هِ ۖ ‌إِنِّ‍‍ي لَكُمْ مِ‍‌‍نْ‍‍هُ نَذ‍ِ‍ي‍‍ر‌ٌ‌ مُبِينٌ
Wa Lā Taj`alū Ma`a Allāhi 'Ilahāan 'Ākhara ۖ 'Innī Lakum Minhu Nadhīrun Mubīnun 051-051 Aanbidt geene andere goden behalve uwen Heer. Ik bericht u dit duidelijk uit zijn naam وَلاَ‌ تَ‍‍جْ‍‍عَلُو‌ا‌ مَعَ ‌اللَّ‍‍هِ ‌إِلَها‌‌ ً‌ ‌آ‍‍خَ‍رَۖ ‌إِنِّ‍‍ي لَكُمْ مِ‍‌‍نْ‍‍هُ نَذ‍ِ‍ي‍‍ر‌ٌ‌ مُبِينٌ
Kadhālika Mā 'Atá Al-Ladhīna Min Qablihim Min Rasūlin 'Illā Qālū Sāĥirun 'Aw Majnūnun 051-052 Op dezelfde wijze kwam er geen gezant tot hunne voorgangers of zij zeiden: Deze man is een toovenaar of een bezetene. كَذَلِكَ مَ‍‍ا‌ ‌أَتَى‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍بْ‍‍لِهِمْ مِ‍‌‍نْ ‌‍رَس‍‍ُ‍ول‌‍ٍ‌ ‌إِلاَّ‌ قَ‍‍الُو‌ا‌ سَاحِرٌ‌ ‌أَ‌وْ‌ مَ‍‍جْ‍‍نُونٌ
'Atawāşaw Bihi ۚ Bal Hum Qawmun Ţāghūna 051-053 Hebben zij dit gedrag achtervolgens elkander als erfdeel vermaakt? Ja; zij zondigen vreeselijk. أَتَوَ‌اصَ‍‍وْ‌ا‌ بِ‍‍هِ ۚ بَلْ هُمْ قَ‍‍وْم‌‍ٌطَ‍‍اغُ‍‍ونَ
Fatawalla `Anhum Famā 'Anta Bimalūmin 051-054 Houdt u dus van hen af, en gij zult vrij van blaam zijn, indien gij aldus handelt. فَتَوَلَّ عَ‍‌‍نْ‍‍هُمْ فَمَ‍‍ا‌ ‌أَ‌نْ‍‍تَ بِمَلُومٍ
Wa Dhakkir Fa'inna Adh-Dhikrá Tanfa`u Al-Mu'uminīna 051-055 Maar ga voort met vermanen; want vermaning is den waren geloovigen van voordeel. وَ‌ذَكِّ‍‍رْ‌ فَإِنَّ ‌ال‍‍ذِّكْ‍رَ‌ى‌ تَ‍‌‍ن‍‍فَعُ ‌الْمُؤْمِنِينَ
Wa Mā Khalaqtu Al-Jinna Wa Al-'Insa 'Illā Liya`budūni 051-056 Ik heb de geniussen en menschen met geen ander doel geschapen, dan opdat zij mij zouden dienen. وَمَا‌ خَ‍‍لَ‍‍قْ‍‍تُ ‌الْجِ‍‍نَّ ‌وَ‌الإِ‌ن‍‍سَ ‌إِلاَّ‌ لِيَعْبُدُ‌ونِ
Mā 'Urīdu Minhum Min Rizqin Wa Mā 'Urīdu 'An Yuţ`imūni 051-057 Ik eisch geenerlei onderhoud van hen; evenmin verlang ik, dat zij mij zullen voeden. مَ‍‍ا‌ ‌أُ‌ر‍ِ‍ي‍‍دُ‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ مِ‍‌‍نْ ‌رِ‌زْ‍قٍ‌ ‌وَمَ‍‍ا‌ ‌أُ‌ر‍ِ‍ي‍‍دُ‌ ‌أَ‌نْ يُ‍‍طْ‍‍عِمُونِ
'Inna Allāha Huwa Ar-Razzāqu Dhū Al-Qūwati Al-Matīnu 051-058 Waarlijk, God is degene, die alle schepselen voorziet, en die een aanzienlijke macht bezit. إِنَّ ‌اللَّ‍‍هَ هُوَ‌ ‌ال‍رَّ‌زّ‍َ‍‌اقُ ‌ذُ‌و‌ ‌الْ‍‍قُ‍‍وَّةِ ‌الْمَتِينُ
Fa'inna Lilladhīna Žalamū Dhanūbāan Mithla Dhanūbi 'Aşĥābihim Falā Yasta`jilūni 051-059 Aan hen die onzen gezant beleedigden, zal een deel gegeven worden, gelijk aan het deel van hen, die zich in vroegere tijden, evenals zij hebben gedragen; en zij zullen niet wenschen, dat dit verhaast worde. فَإِنَّ لِلَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ظَ‍‍لَمُو‌ا‌ ‌ذَنُوبا‌ ً‌ مِثْلَ ‌ذَن‍‍ُ‍وبِ ‌أَ‍صْ‍‍حَابِهِمْ فَلاَ‌ يَسْتَعْجِلُونِ
Fawaylun Lilladhīna Kafarū Min Yawmihimu Al-Ladhī Yū`adūna 051-060 Wee dus over de ongeloovigen, om hunnen dag, waarmede zij zijn bedreigd! فَوَيْ‍‍ل ٌ‌ لِلَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ كَفَرُ‌و‌ا‌ مِ‍‌‍نْ يَوْمِهِمُ ‌الَّذِي يُوعَدُ‌ونَ
Toggle thick letters. Most people make the mistake of thickening thin letters in the words that have other (highlighted) thick letter Toggle to highlight thick letters خصضغطقظ رَ
Next Sūrah