043-013 Waardoor gij vervoerd wordt, opdat gij stevig op hunne ruggen zoudt zitten, en de gunst van uwen Heer zoudt gedenken, als gij daarop zit, en zeggen zoudt: Geloofd zij hij, die deze schepen en dieren aan onzen dienst heeft onderworpen! want wij zouden die door eigene macht niet hebben kunnen bemeesteren.
Wa 'Idhā Bushshira 'Aĥaduhum Bimā Đaraba Lilrraĥmani MathalāanŽalla Wajhuhu Muswaddāan Wa Huwa Kažīmun
043-017 Maar als aan een van hen het bericht wordt gebracht der geboorte van een kind dier kunne, welke zij den Barmhartige als hem gelijk toeschrijven, dan wordt zijn aangezicht zwart en hij is met spijt vervuld.
'Awaman Yunashsha'u Fī Al-Ĥilyati Wa Huwa Fī Al-Khişāmi Ghayru Mubīnin
043-018 Schrijven zij daarom aan God eene vrouwelijke nakomelingschap toe, uit de wezens die onder versierselen worden opgevoed en zonder reden twisten?
Wa Ja`alū Al-Malā'ikata Al-Ladhīna Hum `Ibādu Ar-Raĥmāni 'Ināthāan ۚ 'Ashahidū Khalqahum ۚ Satuktabu Shahādatuhum Wa Yus'alūna
043-019 En maken zij de engelen, die de dienaren des Barmhartigen zijn vrouwelijk? Waren zij bij hunne schepping tegenwoordig? Hunne getuigenis zal nedergeschreven worden, en zij zullen daaromtrent op den dag des oordeels ondervraagd worden.
Wa Qālū Law Shā'a Ar-Raĥmānu Mā `Abadnāhum ۗ Mā Lahum Bidhālika Min `Ilmin ۖ 'In Hum 'Illā Yakhruşūna
043-020 En zij zeggen: Indien het Gode had behaagd, zouden wij hen niet hebben vereerd. Zij hebben geene kennis daarvan, zij spreken slechts eene ijdele leugen uit.
Wa Kadhalika Mā 'Arsalnā MinQablika Fī Qaryatin Min Nadhīrin 'Illā Qāla Mutrafūhā 'Innā Wajadnā 'Ābā'anā `Alá 'Ummatin Wa 'Innā `Alá 'Āthārihim Muqtadūna
043-023 Wij zouden geen prediker voor u, naar geene stad, of de bewoners daarvan, die in overvloed leefden, zeiden: Waarlijk, wij bevonden dat onze vaderen eenen godsdienst uitoefenden, en wij traden in hunne voetstappen.
043-024 En de prediker antwoordde: Wat! niettegenstaande ik u eenen meer waren godsdienst breng, dan die welken gij bevondt dat door uwe vaderen werd gevolgd? En zij hernamen: Waarlijk, wij gelooven datgene niet, wat gij gezonden zijt te prediken.
Wa Ja`alahā Kalimatan Bāqiyatan Fī `Aqibihi La`allahum Yarji`ūna
043-028 En hij (Abraham) beval, dat dit een vaste leer voor zijn nakomelingschap zou wezen, opdat zij van den afgodendienst zouden worden afgewend, naar de vereering van den eenigen, waren God.
Bal Matta`tu Hā'uulā' Wa 'Ābā'ahum Ĥattá Jā'ahumu Al-Ĥaqqu Wa Rasūlun Mubīnun
043-029 Waarlijk, ik heb dezen bewoners van Mekka en hunnen vaderen veroorloofd in voorspoed te leven, tot de waarheid tot hen zou komen en een duidelijke gezant.
043-032 Deelen zij dan de genade van uwen Heer uit. Wij verdeelen den noodigen voorraad onder hen, in dit tegenwoordige leven, en wij verheffen sommigen van hen, eenige graden boven de anderen, opdat de een van hen zich door den ander van hen doe dienen, en de genade van uwen Heer is meer waard dan de rijkdommen welke zij bijeenverzamelen.
Wa Lawlā 'An Yakūna An-Nāsu 'Ummatan Wāĥidatan Laja`alnā Liman Yakfuru Bir-Raĥmani Libuyūtihim Suqufāan Min Fađđatin Wa Ma`ārija `Alayhā Yažharūna
043-033 Indien het niet ware, geheel het menschelijk geslacht ongeloovigen te zien worden, waarlijk, dan hadden wij aan hen, die niet in den Barmhartige gelooven, zilveren daken op hunne huizen gegeven, en zilveren trappen, waardoor zij daarin hadden kunnen opklimmen;
Wa Zukhrufāan ۚ Wa 'In Kullu Dhālika Lammā Matā`u Al-Ĥayāati Ad-Dunyā Wa ۚ Al-'Ākhiratu `Inda Rabbika Lilmuttaqīna
043-035 En gouden versiersels; want dit alles is de voorraad van dit leven; maar het volgende leven met uwen Heer zal voor degenen wezen, die hem vreezen.
043-038 Totdat, wanneer de mensch op den jongsten dag voor ons zal verschijnen, hij tot den duivel zal zeggen: Had God gegeven, dat er tusschen ons een afstand ware geweest, als van het Oosten tot het Westen! O welk een vreeselijke makker zijt gij!
Wa Laqad 'Arsalnā Mūsá Bi'āyātinā 'Ilá Fir`awna Wa Mala'ihi Faqāla 'Innī Rasūlu Rabbi Al-`Ālamīna
043-046 Wij zonden vroeger Mozes met zijn teekenen tot Pharao en diens vorsten, en hij zeide: Waarlijk, ik ben de gezant van den Heer van alle schepselen.
Wa Mā Nurīhim Min 'Āyatin 'Illā Hiya 'Akbaru Min 'Ukhtihā ۖ Wa 'Akhadhnāhum Bil-`Adhābi La`allahum Yarji`ūna
043-048 Wij toonden hun echter teekenen waarvan het eene grooter dan het andere was, en wij legden hun eene straf op, opdat zij wellicht zouden worden bekeerd.
043-049 En zij zeiden tot Mozes: O toovenaar! bid uwen Heer voor ons, overeenkomstig het verbond, dat hij met u heeft gesloten; want wij zullen zekerlijk goed geleid worden.
Wa Nādá Fir`awnu Fī QawmihiQāla Yā Qawmi 'Alaysa Lī Mulku Mişra Wa Hadhihi Al-'Anhāru Tajrī Min Taĥtī ۖ 'Afalā Tubşirūna
043-051 En Pharao richtte eene bekendmaking tot zijn volk, zeggende: O mijn volk! is het koninkrijk Egypte niet mijn, en deze rivieren, die onder mij stroomen? Ziet gij niet?
Wa Qālū 'A'ālihatunā Khayrun 'Am Huwa ۚ Mā Đarabūhu Laka 'Illā Jadalāan ۚ Bal HumQawmun Khaşimūna
043-058 Zij zeiden: Zijn onze goden beter dan hij, of is Maria's zoon beter dan onze goden? Zij hebben u deze vraag slechts voorgesteld, als eene aanleiding tot twist. Ja, zij zijn twistgierige menschen.
'In Huwa 'Illā `Abdun 'An`amnā `Alayhi Wa Ja`alnāhu Mathalāan Libanī 'Isrā'īla
043-059 Jezus is slechts een dienaar (een mensch), dien wij met onze gunsten overlaadden, en wij wezen hem als een voorbeeld voor de kinderen Israëls aan,
Wa Lammā Jā'a `Īsá Bil-Bayyināti Qāla Qad Ji'tukum Bil-Ĥikmati Wa Li'abayyina Lakum Ba`đa Al-Ladhī Takhtalifūna Fīhi Fa ۖ Attaqū Allaha Wa 'Aţī`ūni
043-063 En toen Jezus met duidelijke wonderen kwam, zeide hij: Thans ben ik met wijsheid tot u gekomen, en om u een deel te verklaren van de dingen, nopens welke gij verschilt. Vreest dus God en gehoorzaamt mij.
Fākhtalafa Al-'Aĥzābu Min Baynihim ۖ Fawaylun Lilladhīna Žalamū Min `Adhābi Yawmin 'Alīmin
043-065 En de verschillende partijen onder hen geraakten in twist met elkander. Maar wee over hen, die onrechtvaardig hebben gehandeld, om de straf van een droevigen dag.
Yuţāfu `Alayhim Bişiĥāfin MinDhahabin Wa 'Akwābin ۖ Wa Fīhā Mā Tashtahīhi Al-'Anfusu Wa Taladhdhu Al-'A`yunu ۖ Wa 'Antum Fīhā Khālidūna
043-071 Gouden schotels zullen onder hen worden rondgedragen en bekers, en daaruit zullen zij genieten, wat hunne zielen zullen begeeren, en waarin hunne oogen vermaak zullen scheppen, en eeuwig zult gij daarin verblijven.
043-077 Zij zullen luid roepen, zeggende: O Malek! treedt voor ons tusschen beiden, opdat uw Heer onze marteling door vernietiging doe eindigen. Hij zal antwoorden: Waarlijk, gij zult voor eeuwig hierin verblijven.
Wa Tabāraka Al-Ladhī Lahu Mulku As-Samāwāti Wa Al-'Arđi Wa Mā Baynahumā Wa `Indahu `Ilmu As-Sā`ati Wa 'Ilayhi Turja`ūna
043-085 Gezegend zij hij, wien het koninkrijk van hemel en aarde behoort en alles wat daartusschen is, met wien de kennis van het laatste uur is, en voor wien gij zult worden verzameld.
Wa Lā Yamliku Al-Ladhīna Yad`ūna Min Dūnihi Ash-Shafā`ata 'Illā ManShahida Bil-Ĥaqqi Wa Hum Ya`lamūna
043-086 Degenen, welke zij nevens God aanroepen, hebben het voorrecht niet, anderen tot voorspraak te strekken, behalve zij, die getuigenis der waarheid afleggen en haar kennen.
Wa La'in Sa'altahum Man Khalaqahum Layaqūlunna Allāhu ۖ Fa'anná Yu'ufakūna
043-087 Indien gij hun vraagt, wie hen heeft geschapen, zullen zij zekerlijk antwoorden: God. Waarom zijn zij dus tot de vereering van anderen afgewend?