Roman Script    Reciting key words            Previous Sūrah    Quraan Index    Home  

17) Sūrat Al-'Isrā'

Printed format

17) سُورَة الإسرَاء

Toggle thick letters. Most people make the mistake of thickening thin letters in the words that have other (highlighted) thick letter Toggle to highlight thick letters خصضغطقظ رَ
Subĥāna Al-Ladhī 'Asrá Bi`abdihi Laylāan Mina Al-Masjidi Al-Ĥarāmi 'Ilá Al-Masjidi Al-'Aqşá Al-Ladhī Bāraknā Ĥawlahu Linuriyahu Min 'Āyātinā ۚ 'Innahu Huwa As-Samī`u Al-Başīru 017-001 Geloofd zij hij, die zijn dienaar des nachts van den geheiligden tempel van Mekka naar den meer verwijderden tempel van Jeruzalem heeft overgebracht, waarvan wij den omtrek hebben gezegend, om hem sommige onzer teekenen te doen zien; want God hoort en ziet alles. سُ‍‍بْ‍‍ح‍‍َ‍انَ ‌الَّذِي ‌أَسْ‍رَ‌ى‌ بِعَ‍‍بْ‍‍دِهِ لَيْلا‌ ً‌ مِنَ ‌الْمَسْجِدِ‌ ‌الْحَ‍رَ‍‌امِ ‌إِلَى‌ ‌الْمَسْجِدِ‌ ‌الأَ‍قْ‍‍‍‍صَ‍‍ى‌ ‌الَّذِي بَا‌‍رَكْنَا‌ حَوْلَ‍‍هُ لِنُ‍‍رِيَ‍‍هُ مِ‍‌‍نْ ‌آيَاتِنَ‍‍اۚ ‌إِنَّ‍‍هُ هُوَ‌ ‌ال‍‍سَّم‍‍ِ‍ي‍‍عُ ‌الْبَ‍‍صِ‍‍يرُ
Wa 'Ātaynā Mūsá Al-Kitāba Wa Ja`alnāhu Hudan Libanī 'Isrā'īla 'Allā Tattakhidhū Min Dūnī Wa Kīlāan 017-002 En wij gaven aan Mozes het boek der wet en bepaalden dat die tot leiddraad zou dienen voor de kinderen Israëls, zeggende: Neemt u in acht, dat gij geen anderen schuts buiten mij kiest. وَ‌آتَيْنَا‌ مُوسَى‌ ‌الْكِت‍‍َ‍ابَ ‌وَجَعَلْن‍‍َ‍اهُ هُ‍‍د‌ى‌ ً‌ لِبَنِ‍‍ي ‌إِسْر‍َ‍‌ائ‍‍ِ‍ي‍‍لَ ‌أَلاَّ‌ تَتَّ‍‍خِ‍‍ذُ‌و‌ا‌ مِ‍‌‍نْ ‌دُ‌ونِي ‌وَكِيلاً
Dhurrīyata Man Ĥamalnā Ma`a Nūĥin ۚ 'Innahu Kāna `Abdāan Shakūan 017-003 O gij, nakomelingen van hen, welke wij met Noach in de ark hebben bewaard! waarlijk, hij was een dankbare dienaar. ذُ‌رِّيَّةَ مَ‍‌‍نْ حَمَلْنَا‌ مَعَ ن‍‍ُ‍وح‌‍ٍۚ ‌إِنَّ‍‍هُ ك‍‍َ‍انَ عَ‍‍بْ‍‍د‌ا‌‌ ً‌ شَكُو‌ر‌اً
Wa Qađaynā 'Ilá Banī 'Isrā'īla Fī Al-Kitābi Latufsidunna Fī Al-'Arđi Marratayni Wa Lata`lunna `Ulūwāan Kabīrāan 017-004 En wij verklaarden opzettelijk aan de kinderen Israëls in het boek der wet, zeggende: Gij zult zekerlijk tweemaal op de aarde kwaad bedrijven, en gij zult u met een mateloozen hoogmoed verhoovaardigen. وَ‍قَ‍ضَ‍‍يْنَ‍‍ا‌ ‌إِلَى‌ بَنِ‍‍ي ‌إسْر‌ائ‍‍ِ‍ي‍‍لَ فِي ‌الْكِت‍‍َ‍ابِ لَتُفْسِدُنَّ فِي ‌الأَ‌رْ‍ضِ مَ‍رَّتَ‍‍يْ‍‍نِ ‌وَلَتَعْلُ‍‍نَّ عُلُوّ‌ا‌‌ ً‌ كَبِي‍‍ر‌اً
Fa'idhā Jā'a Wa`du 'Ūlāhumā Ba`athnā `Alaykum `Ibādāan Lanā 'Ūlī Ba'sin Shadīdin Fajāsū Khilāla Ad-Diyāri ۚ Wa Kāna Wa`dāan Maf`ūlāan 017-005 En toen de straf, voor de eerste dezer zonden bedreigd, tot uitvoering kwam, vaardigden wij onze dienaren, met buitengewone oorlogskracht begiftigd, tegen u af; zij drongen in de binnenste vertrekken uwer huizen door, en de voorzegging werd vervuld. فَإِ‌ذَ‌ا‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَ‌ ‌وَعْدُ‌ ‌أ‍ُ‍‌ولاَهُمَا‌ بَعَثْنَا‌ عَلَيْكُمْ عِبَا‌د‌ا‌ ً‌ لَنَ‍‍ا‌ ‌أ‍ُ‍‌ولِي بَأْس‌‍ٍ‌ شَد‍ِ‍ي‍‍د‌‌ٍ‌ فَجَاسُو‌اخِ‍‍لاَلَ ‌ال‍‍دِّي‍‍َ‍ا‌ر‍ِ‍‌ ۚ ‌وَك‍‍َ‍انَ ‌وَعْد‌ا‌ ً‌ مَفْعُولاً
Thumma Radadnā Lakumu Al-Karrata `Alayhim Wa 'Amdadnākum Bi'amwālin Wa Banīna Wa Ja`alnākum 'Akthara Nafīrāan 017-006 Daarna gaven wij u, op uwe beurt, de overwinning over hen en wij schonken u vermeerdering van welvaart en kinderen, en wij maakten u tot een talrijker volk. ثُ‍‍مَّ ‌‍رَ‌دَ‌دْنَا‌ لَكُمُ ‌الْكَ‍رَّةَ عَلَيْهِمْ ‌وَ‌أَمْدَ‌دْنَاكُمْ بِأَمْو‍َ‍‌الٍ‌ ‌وَبَن‍‍ِ‍ي‍‍نَ ‌وَجَعَلْنَاكُمْ ‌أَكْثَ‍رَ‌ نَفِي‍‍ر‌اً
'In 'Aĥsantum 'Aĥsantum Li'nfusikum ۖ Wa 'In 'Asa'tum Falahā ۚ Fa'idhā Jā'a Wa`du Al-'Ākhirati Liyasū'ū Wujūhakum Wa Liyadkhulū Al-Masjida Kamā Dakhalūhu 'Awwala Marratin Wa Liyutabbirū Mā `Alaw Tatbīrāan 017-007 Zeggende: Indien gij goed doet, zult gij omtrent uwe eigene zielen wel handelen, en indien gij kwaad doet, doet gij dit mede nopens uwe eigen zielen. Toen de straf, voor de latere zonde bedreigd, tot uitvoering kwam, zouden wij vijanden tegen u, om u te bedroeven en den tempel binnen te treden, zooals zij dien den eersten keer binnentraden, en om daarna te verwoesten wat zij hadden veroverd. إِ‌نْ ‌أَحْسَ‍‌‍ن‍‍تُمْ ‌أَحْسَ‍‌‍ن‍‍تُمْ لِأ‌ن‍‍فُسِكُمْ ۖ ‌وَ‌إِ‌نْ ‌أَسَأْتُمْ فَلَهَا‌ ۚ فَإِ‌ذَ‌ا‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَ‌ ‌وَعْدُ‌ ‌الآ‍‍خِ‍رَةِ لِيَس‍‍ُ‍و‌ء‍ُ‍‌و‌ا‌ ‌وُجُوهَكُمْ ‌وَلِيَ‍‍دْ‍‍خُ‍‍لُو‌ا‌الْمَسْجِدَ‌ كَمَا‌ ‌دَ‍خَ‍‍ل‍‍ُ‍وهُ ‌أَ‌وَّلَ مَ‍رَّةٍ‌ ‌وَلِيُتَبِّرُ‌و‌ا‌ مَا‌ عَلَوْ‌ا‌ تَتْبِي‍‍ر‌اً
`Asá Rabbukum 'An Yarĥamakum ۚ Wa 'In `Udtum `Udۘ Wa Ja`alnā Jahannama Lilkāfirīna Ĥaşīrāan 017-008 Misschien zal uw Heer hierna genadig omtrent u zijn; maar indien gij voor de derde maal zondigt en dus terugkeert, zullen wij mede terugkeeren en u kastijden; en wij hebben de hel tot gevangenis voor de ongeloovigen bestemd. عَسَى‌ ‌‍رَبُّكُمْ ‌أَ‌نْ يَرْحَمَكُمْ ۚ ‌وَ‌إِ‌نْ عُ‍‍دْتُمْ عُ‍‍دْنَا‌ ۘ ‌وَجَعَلْنَا‌ جَهَ‍‍نَّ‍‍مَ لِلْكَافِ‍‍ر‍ِ‍ي‍‍نَ حَ‍‍صِ‍‍ي‍‍ر‌اً
'Inna Hādhā Al-Qur'āna Yahdī Lillatī Hiya 'Aqwamu Wa Yubashshiru Al-Mu'uminīna Al-Ladhīna Ya`malūna Aş-Şāliĥāti 'Anna Lahum 'Ajan Kabīrāan 017-009 Waarlijk deze Koran leidt op den meest rechten weg, en verkondigt den geloovigen. Die goede werken verrichten dat zij eene groote belooning zullen ontvangen. إِنَّ هَذَ‌ا‌ ‌الْ‍‍قُ‍‍رْ‌آنَ يَهْدِي لِلَّتِي هِيَ ‌أَ‍قْ‍‍وَمُ ‌وَيُبَشِّ‍‍ر‍ُ‍‌ ‌الْمُؤْمِن‍‍ِ‍ي‍‍نَ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ يَعْمَل‍‍ُ‍ونَ ‌ال‍‍صَّ‍‍الِح‍‍َ‍اتِ ‌أَنَّ لَهُمْ ‌أَجْ‍‍ر‌ا‌‌ ً‌ كَبِي‍‍ر‌اً
Wa 'Anna Al-Ladhīna Lā Yu'uminūna Bil-'Ākhirati 'A`tadnā Lahum `Adhābāan 'Alīmāan 017-010 Want hun, die niet in het volgende leven gelooven, hebben wij eene gestrenge straf bereid. وَ‌أَنَّ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ لاَ‌ يُؤْمِن‍‍ُ‍ونَ بِ‍الآ‍‍خِ‍رَةِ ‌أَعْتَ‍‍دْنَا‌ لَهُمْ عَذَ‌اباً‌ ‌أَلِيماً
Wa Yad`u Al-'Insānu Bish-Sharri Du`ā'ahu Bil-Khayri ۖ Wa Kāna Al-'Insānu `Ajūlāan 017-011 De mensch bidt voor het kwade zooals hij voor het goede bidt, want de mensch is haastig. وَيَ‍‍دْعُ ‌الإِ‌ن‍‍س‍‍َ‍انُ بِ‍ال‍‍شَّرِّ‌ ‌دُع‍‍َ‍ا‌ءَهُ بِ‍الْ‍‍خَ‍‍يْ‍‍ر‍ِ‍‌ ۖ ‌وَك‍‍َ‍انَ ‌الإِ‌ن‍‍س‍‍َ‍انُ عَجُولاً
Wa Ja`alnā Al-Layla Wa An-Nahāra 'Āyatayni ۖ Famaĥawnā 'Āyata Al-Layli Wa Ja`alnā 'Āyata An-Nahāri Mubşiratan Litabtaghū Fađlāan Min Rabbikum Wa Lita`lamū `Adada As-Sinīna Wa Al-Ĥisāba ۚ Wa Kulla Shay'in Faşşalnāhu Tafşīlāan 017-012 Wij hebben den nacht en den dag bevolen, als twee teekens van onze macht; daarna bluschten wij het teeken van den nacht uit, en wij deden het teeken van den dag voortschijnen, opdat gij zoudt trachten, weldaden van uwen Heer te verkrijgen door het vervullen uwer plichten, en opdat gij het getal jaren en de berekening van den tijd zoudt kennen, en wij hebben iedere noodige zaak door eene duidelijke uitlegging verklaard. وَجَعَلْنَا‌ ‌ال‍‍لَّ‍‍يْ‍‍لَ ‌وَ‌ال‍‍نَّ‍‍ه‍‍َ‍ا‌‍رَ‌ ‌آيَتَ‍‍يْ‍‍نِ ۖ فَمَحَوْنَ‍‍ا‌ ‌آيَةَ ‌ال‍‍لَّ‍‍يْ‍‍لِ ‌وَجَعَلْنَ‍‍ا‌ ‌آيَةَ ‌ال‍‍نَّ‍‍ه‍‍َ‍ا‌ر‍ِ‍‌ مُ‍‍بْ‍‍‍‍صِ‍رَة ً‌ لِتَ‍‍بْ‍‍تَ‍‍غُ‍‍و‌ا‌ فَ‍‍ضْ‍‍لا‌ ً‌ مِ‍‌‍نْ ‌‍رَبِّكُمْ ‌وَلِتَعْلَمُو‌ا‌ عَدَ‌دَ‌ ‌ال‍‍سِّن‍‍ِ‍ي‍‍نَ ‌وَ‌الْحِس‍‍َ‍ابَ ۚ ‌وَكُلَّ شَ‍‍يْء‌‌ٍ‌ فَ‍‍صَّ‍‍لْن‍‍َ‍اهُ تَفْ‍‍صِ‍‍يلاً
Wa Kulla 'Insānin 'Alzamnāhu Ţā'irahu Fī `Unuqihi ۖ Wa Nukhriju Lahu Yawma Al-Qiyāmati Kitābāan Yalqāhu Manshūan 017-013 Het noodlot van iederen mensch hebben wij om zijn hals bevestigd, en op den dag der opstanding zullen wij hem een boek toonen, waarin zijne daden zijn vermeld en dat hem geopend zal worden aangeboden. وَكُلَّ ‌إِ‌ن‍‍س‍‍َ‍انٍ ‌أَلْزَمْن‍‍َ‍اهُ طَ‍‍ائِ‍رَهُ فِي عُنُ‍‍قِ‍‍هِ ۖ ‌وَنُ‍‍خْ‍‍رِجُ لَ‍‍هُ يَ‍‍وْمَ ‌الْ‍‍قِ‍‍يَامَةِ كِتَابا‌ ً‌ يَلْ‍‍قَ‍‍اهُ مَ‍‌‍ن‍‍شُو‌ر‌اً
Aqra' Kitābaka Kafá Binafsika Al-Yawma `Alayka Ĥasībāan 017-014 Lees uw boek, (zullen de engelen dan tot hem zeggen), uwe ziel zal heden eene voldoende rekening tegen u opmaken. ا‍قْ‍‍‍رَ‌أْ‌ كِتَابَكَ كَفَى‌ بِنَفْسِكَ ‌الْيَ‍‍وْمَ عَلَ‍‍يْ‍‍كَ حَسِيباً
Mani Ahtadá Fa'innamā Yahtadī Linafsihi ۖ Wa Man Đalla Fa'innamā Yađillu `Alayhā ۚ Wa Lā Taziru Wāziratun Wizra 'Ukhۗ Wa Mā Kunnā Mu`adhdhibīna Ĥattá Nab`atha Rasūlāan 017-015 Hij die op den rechten weg zal worden geleid, zal alleen ten voordeele van zijne eigene ziel worden geleid, en hij die dwaalt, zal alleen tegen zijne eigene ziel, met de last van eene andere worden bezwaard. Wij straffen nooit een volk dan nadat wij eerst een gezant hadden afgevaardigd, om hen te waarschuwen. مَنِ ‌اهْتَدَ‌ى‌ فَإِنَّ‍‍مَا‌ يَهْتَدِي لِنَفْسِ‍‍هِ ۖ ‌وَمَ‍‌‍نْ ضَ‍‍لَّ فَإِنَّ‍‍مَا‌ يَ‍‍ضِ‍‍لُّ عَلَيْهَا‌ ۚ ‌وَلاَ‌ تَزِ‌ر‍ُ‍‌ ‌وَ‌ا‌زِ‌‍رَةٌ‌ ‌وِ‌زْ‌‍رَ‌ ‌أُ‍خْ‍رَ‌ى‌ ۗ ‌وَمَا‌ كُ‍‍نَّ‍‍ا‌ مُعَذِّب‍‍ِ‍ي‍‍نَ حَتَّى‌ نَ‍‍بْ‍‍عَثَ ‌‍رَسُولاً
Wa 'Idhā 'Aradnā 'An Nuhlika Qaryatan 'Amarnā Mutrafīhā Fafasaqū Fīhā Faĥaqqa `Alayhā Al-Qawlu Fadammarnāhā Tadrāan 017-016 En als wij besloten hadden eene stad te verwoesten, gelastten wij hare in overvloed levende inwoners, onzen gezant te gelooven; maar zij handelden misdadig; daarom werd dat vonnis tegen die stad rechtvaardig uitgesproken en wij verdelgden haar. وَ‌إِ‌ذَ‌ا‌ ‌أَ‌‍رَ‌دْنَ‍‍ا‌ ‌أَ‌نْ نُهْلِكَ قَ‍‍رْيَةً ‌أَمَرْنَا‌ مُتْ‍رَفِيهَا‌ فَفَسَ‍‍قُ‍‍و‌ا‌ فِيهَا‌ فَحَ‍‍قَّ عَلَيْهَا‌ ‌الْ‍‍قَ‍‍وْلُ فَدَمَّ‍‍رْنَاهَا‌ تَ‍‍دْمِي‍‍ر‌اً
Wa Kam 'Ahlaknā Mina Al-Qurūni Min Ba`di Nūĥin ۗ Wa Kafá Birabbika Bidhunūbi `Ibādihi Khabīrāan Başīrāan 017-017 En hoe vele geslachten hebben wij sedert Noach doen ondergaan! want uw Heer kent en ziet op voldoende wijze de zonden zijner dienaren. وَكَمْ ‌أَهْلَكْنَا‌ مِنَ ‌الْ‍‍قُ‍‍ر‍ُ‍‌ونِ مِ‍‌‍نْ بَعْدِ‌ ن‍‍ُ‍وحٍۗ ‌وَكَفَى‌ بِ‍رَبِّكَ بِذُن‍‍ُ‍وبِ عِبَا‌دِهِ خَ‍‍بِي‍‍ر‌ا‌ ً‌ بَ‍‍صِ‍‍ي‍‍ر‌اً
Man Kāna Yurīdu Al-`Ājilata `Ajjalnā Lahu Fīhā Mā Nashā'u Liman Nurīdu Thumma Ja`alnā Lahu Jahannama Yaşlāhā Madhmūmāan Madĥūan 017-018 Hem die dit voorbijgaande leven heeft gekozen, zullen wij in deze wereld spoedig geven wat ons behaagt; daarna hebben wij de hel voor zijn verblijf bereid; daar zal hij verbrand worden, bedekt met schande en beroofd van alle genade. مَ‍‌‍نْ ك‍‍َ‍انَ يُ‍‍ر‍ِ‍ي‍‍دُ‌ ‌الْعَاجِلَةَ عَجَّلْنَا‌ لَ‍‍هُ فِيهَا‌ مَا‌ نَش‍‍َ‍ا‌ءُ‌ لِمَ‍‌‍نْ نُ‍‍ر‍ِ‍ي‍‍دُ‌ ثُ‍‍مَّ جَعَلْنَا‌ لَ‍‍هُ جَهَ‍‍نَّ‍‍مَ يَ‍‍صْ‍‍لاَهَا‌ مَذْمُوما‌ ً‌ مَ‍‍دْحُو‌ر‌اً
Wa Man 'Arāda Al-'Ākhirata Wa Sa`á Lahā Sa`yahā Wa Huwa Mu'uminun Fa'ūlā'ika Kāna Sa`yuhum Mashan 017-019 Maar hij die het volgende leven kiest en daarheen zijne pogingen doet strekken, terwijl hij een waar geloovige is, diens pogingen zullen den Heer aangenaam zijn. وَمَ‍‌‍نْ ‌أَ‌رَ‍‌ا‌دَ‌ ‌الآ‍‍خِ‍رَةَ ‌وَسَعَى‌ لَهَا‌ سَعْيَهَا‌ ‌وَهُوَ‌ مُؤْمِن‌‍ٌ‌ فَأ‍ُ‍‌وْل‍‍َ‍ائِكَ ك‍‍َ‍انَ سَعْيُهُمْ مَشْكُو‌ر‌اً
Kullāan Numiddu Hā'uulā' Wa Hā'uulā' Min `Aţā'i Rabbika ۚ Wa Mā Kāna `Aţā'u Rabbika Maĥžūan 017-020 Wij verleenen de gaven van uwen Heer aan dezen en aan genen; want Gods gaven zullen niemand worden geweigerd. كُلاّ‌ ً‌ نُمِدُّ‌ ه‍‍َ‍ا‌ؤُلاَ‌ء‌ ‌وَه‍‍َ‍ا‌ؤُلاَ‌ء‌ مِ‍‌‍نْ عَ‍‍طَ‍‍ا‌ءِ‌ ‌‍رَبِّكَ ۚ ‌وَمَا‌ ك‍‍َ‍انَ عَ‍‍طَ‍‍ا‌ءُ‌ ‌‍رَبِّكَ مَحْ‍‍ظُ‍‍و‌ر‌اً
Anžur Kayfa Fađđalnā Ba`đahum `Alá Ba`đin ۚ Wa Lal'ākhiratu 'Akbaru Darajātin Wa 'Akbaru Tafđīlāan 017-021 Gedenk hoe wij sommigen hunner in welvaart en waardigheid hebben doen uitmunten; maar het volgende leven zal belangrijker zijn in graden van eer en van grootere uitnemendheid. ‍ان‍‍ظُ‍‍رْ‌ كَ‍‍يْ‍‍فَ فَ‍‍ضَّ‍‍لْنَا‌ بَعْ‍‍ضَ‍‍هُمْ عَلَى‌ بَعْ‍‍ضٍۚ ‌وَلَلآ‍‍خِ‍رَةُ ‌أَكْبَرُ‌ ‌دَ‌‍رَج‍‍َ‍اتٍ‌ ‌وَ‌أَكْبَرُ‌ تَفْ‍‍ضِ‍‍يلاً
Lā Taj`al Ma`a Allāhi 'Ilahāan 'Ākhara Fataq`uda Madhmūmāan Makhdhūlāan 017-022 Plaats geen anderen God naast den waren God; want gij zoudt met schande en vernedering worden bedekt. لاَ‌ تَ‍‍جْ‍‍عَلْ مَعَ ‌اللَّ‍‍هِ ‌إِلَها‌‌ ً‌ ‌آ‍‍خَ‍رَ‌ فَتَ‍‍قْ‍‍عُدَ‌ مَذْمُوما‌ ً‌ مَ‍‍خْ‍‍ذُ‌ولاً
Wa Qađá Rabbuka 'Allā Ta`budū 'Illā 'Īyāhu Wa Bil-Wālidayni 'Iĥsānāan ۚ 'Immā Yablughanna `Indaka Al-Kibara 'Aĥaduhumā 'Aw Kilāhumā Falā Taqul Lahumā 'Uffin Wa Lā Tanharhumā Wa Qul Lahumā Qawlāan Karīmāan 017-023 Uw Heer heeft u bevolen, niemand buiten hem te aanbidden, en dat gij uwen ouders gehoorzaamheid zoudt betoonen; hetzij een hunner of wel beiden den ouderdom met u bereiken. Zeg dus niet tot hen: Foei! noch doe hen verwijtingen, maar spreek met eerbied tot hen. وَ‍قَ‍ضَ‍‍ى‌ ‌‍رَبُّكَ ‌أَلاَّ‌ تَعْبُدُ‌و‌ا‌ ‌إِلاَّ‌ ‌إِيّ‍‍َ‍اهُ ‌وَبِالْوَ‌الِدَيْ‍‍نِ ‌إِحْسَانا‌‌ ًۚ ‌إِمَّ‍‍ا‌ يَ‍‍بْ‍‍لُ‍‍غَ‍‍نَّ عِ‍‌‍نْ‍‍دَكَ ‌الْكِبَ‍رَ‌ ‌أَحَدُهُمَ‍‍ا‌ ‌أَ‌وْ‌ كِلاَهُمَا‌ فَلاَ‌ تَ‍‍قُ‍‍لْ لَهُمَ‍‍ا‌ ‌أُفٍّ‌ ‌وَلاَ‌ تَ‍‌‍نْ‍‍هَرْهُمَا‌ ‌وَ‍قُ‍‍لْ لَهُمَا‌ قَ‍‍وْلا‌‌ ً‌ كَ‍‍رِيماً
Wa Akhfiđ Lahumā Janāĥa Adh-Dhulli Mina Ar-Raĥmati Wa Qul Rrabbi Arĥamhumā Kamā Rabbayānī Şaghīrāan 017-024 Wees nederig omtrent hen en vol teederheid, en zeg: O Heer! heb genade voor hen beiden; want zij hebben mij opgevoed toen ik nog klein was. وَ‌اخْ‍‍فِ‍‍ضْ لَهُمَا‌ جَن‍‍َ‍احَ ‌ال‍‍ذُّلِّ مِنَ ‌ال‍رَّحْمَةِ ‌وَ‍قُ‍‍لْ ‌‍رَّبِّ ‌ا‌رْحَمْهُمَا‌ كَمَا‌ ‌‍رَبَّيَانِي صَ‍‍غِ‍‍ي‍‍ر‌اً
Rabbukum 'A`lamu Bimā Fī Nufūsikum ۚ 'In Takūnū Şāliĥīna Fa'innahu Kāna Lil'awwābīna Ghafūan 017-025 God kent wat in uwe ziel is; hij weet of gij rechtvaardig zijt. Hij zal genadig zijn omtrent hen, die met oprechtheid tot hem terugkeeren. رَبُّكُمْ ‌أَعْلَمُ بِمَا‌ فِي نُفُوسِكُمْ ۚ ‌إِ‌نْ تَكُونُو‌اصَ‍‍الِح‍‍ِ‍ي‍‍نَ فَإِنَّ‍‍هُ ك‍‍َ‍انَ لِلأَ‌وَّ‌اب‍‍ِ‍ي‍‍نَ غَ‍‍فُو‌ر‌اً
Wa 'Āti Dhā Al-Qurbá Ĥaqqahu Wa Al-Miskīna Wa Abna As-Sabīli Wa Lā Tubadhdhir Tabdhīrāan 017-026 Geef uwen naaste terug, wat gij hem schuldig zijt, en ook aan den arme en den reiziger, en verteer uw vermogen niet roekeloos. وَ‌آتِ ‌ذَ‌ا‌ ‌الْ‍‍قُ‍‍رْبَى‌ حَ‍‍قَّ‍‍هُ ‌وَ‌الْمِسْك‍‍ِ‍ي‍‍نَ ‌وَ‌ابْ‍‍نَ ‌ال‍‍سَّب‍‍ِ‍ي‍‍لِ ‌وَلاَ‌ تُبَذِّ‌ر‍ْ‍‌ تَ‍‍بْ‍‍ذِي‍‍ر‌اً
'Inna Al-Mubadhdhirīna Kānū 'Ikhwāna Ash-Shayāţīni ۖ Wa Kāna Ash-Shayţānu Lirabbihi Kafūan 017-027 Want de roekeloozen zijn broederen des duivels, en de duivel was ondankbaar omtrent zijn Heer. إِنَّ ‌الْمُبَذِّ‌ر‍ِ‍ي‍‍نَ كَانُ‍‍و‌ا‌ ‌إِخْ‍‍و‍َ‍‌انَ ‌ال‍‍شَّيَاطِ‍‍ي‍‍نِ ۖ ‌وَك‍‍َ‍انَ ‌ال‍‍شَّيْ‍‍طَ‍‍انُ لِ‍رَبِّ‍‍هِ كَفُو‌ر‌اً
Wa 'Immā Tu`riđanna `Anhumu Abtighā'a Raĥmatin Min Rabbika Tarjūhā Faqul Lahum Qawlāan Maysūan 017-028 Maar indien gij u verwijdert van hen, die in nood verkeeren, zonder hen te helpen, in afwachting der genade welke gij van uwen Heer hoopt, spreek dan ten minste met zachtheid tot hen. وَ‌إِمَّ‍‍ا‌ تُعْ‍‍رِ‍‍ضَ‍‍نَّ عَ‍‌‍نْ‍‍هُمُ ‌ابْ‍‍تِ‍‍غَ‍‍ا‌ءَ‌ ‌‍رَحْمَةٍ‌ مِ‍‌‍نْ ‌‍رَبِّكَ تَرْجُوهَا‌ فَ‍‍قُ‍‍لْ لَهُمْ قَ‍‍وْلا‌ ً‌ مَيْسُو‌ر‌اً
Wa Lā Taj`al Yadaka Maghlūlatan 'Ilá `Unuqika Wa Lā Tabsuţhā Kulla Al-Basţi Fataq`uda Malūmāan Maĥsūan 017-029 Laat uwe hand niet aan uwen nek gebonden zijn, en open die ook niet op toomlooze wijze, opdat gij geene blaam verdienet en niet tot armoede gebracht wordet. وَلاَ‌ تَ‍‍جْ‍‍عَلْ يَدَكَ مَ‍‍غْ‍‍لُولَة‌ ً‌ ‌إِلَى‌ عُنُ‍‍قِ‍‍كَ ‌وَلاَ‌ تَ‍‍بْ‍‍سُ‍‍طْ‍‍هَا‌ كُلَّ ‌الْبَسْ‍‍طِ فَتَ‍‍قْ‍‍عُدَ‌ مَلُوما‌ ً‌ مَحْسُو‌ر‌اً
'Inna Rabbaka Yabsuţu Ar-Rizqa Liman Yashā'u Wa Yaqdiru ۚ 'Innahu Kāna Bi`ibādihi Khabīrāan Başīrāan 017-030 Waarlijk, dan eens reikt God zijne gaven met volle handen uit aan degenen, die hem behagen, en dan weder is hij karig voor wie hem behaagt; want hij kent en ziet zijne dienaren. إِنَّ ‌‍رَبَّكَ يَ‍‍بْ‍‍سُ‍‍طُ ‌ال‍‍رِّ‌زْ‍قَ لِمَ‍‌‍نْ يَش‍‍َ‍ا‌ءُ‌ ‌وَيَ‍‍قْ‍‍دِ‌ر‍ُ‍‌ ۚ ‌إِنَّ‍‍هُ ك‍‍َ‍انَ بِعِبَا‌دِهِ خَ‍‍بِي‍‍ر‌ا‌ ً‌ بَ‍‍صِ‍‍ي‍‍ر‌اً
Wa Lā Taqtulū 'Awlādakum Khashyata 'Imlāqin ۖ Naĥnu Narzuquhum Wa 'Īyākum ۚ 'Inna Qatlahum Kāna Khiţ'āan Kabīrāan 017-031 Doodt uwe kinderen niet uit vrees voor armoede; wij zullen voor hen en u zorgen: waarlijk, het is eene groote zonde hen te dooden. وَلاَ‌ تَ‍‍قْ‍‍تُلُ‍‍و‌ا‌ ‌أَ‌وْلاَ‌دَكُمْ خَ‍‍شْيَةَ ‌إِمْلاَ‍قٍۖ نَحْنُ نَرْ‌زُ‍قُ‍‍هُمْ ‌وَ‌إِيَّاكُمْ ۚ ‌إِنَّ قَ‍‍تْلَهُمْ ك‍‍َ‍انَ خِ‍‍طْ‍‍ئا‌‌ ً‌ كَبِي‍‍ر‌اً
Wa Lā Taqra Az-Ziná ۖ 'Innahu Kāna Fāĥishatan Wa Sā'a Sabīlāan 017-032 Vrees het overspel; want het is zonde en eene slechte weg. وَلاَ‌ تَ‍‍قْ‍‍‍رَبُو‌ا‌ال‍‍زِّنَ‍‍ىۖ ‌إِنَّ‍‍هُ ك‍‍َ‍انَ فَاحِشَة ً‌ ‌وَس‍‍َ‍ا‌ءَ‌ سَبِيلاً
Wa Lā Taqtulū An-Nafsa Allatī Ĥarrama Allāhu 'Illā Bil-Ĥaqqi ۗ Wa Man Qutila Mažlūmāan Faqad Ja`alnā Liwalīyihi Sulţānāan Falā Yusrif Al-Qatli ۖ 'Innahu Kāna Manşūan 017-033 Dood nimmer de ziel, welke God u heeft verboden te dooden, tenzij het voor eene rechtvaardige zaak mocht zijn; en wij hebben den naastbestaande van hem, die onrechtvaardig gedood wordt, de macht gegeven, voldoening te vragen; maar laat hem de grenzen der gematigdheid niet te buiten gaan, door den moordenaar op eene te gruwelijke wijze te dooden, of door het bloed van zijn vriend op een ander te wreken dan op den persoon, die den moord heeft begaan, naardien hij door deze wet wordt ondersteund. وَلاَ‌ تَ‍‍قْ‍‍تُلُو‌ا‌ال‍‍نَّ‍‍فْسَ ‌الَّتِي حَ‍رَّمَ ‌اللَّ‍‍هُ ‌إِلاَّ‌ بِ‍الْحَ‍‍قِّ ۗ ‌وَمَ‍‌‍نْ قُ‍‍تِلَ مَ‍‍ظْ‍‍لُوما‌‌ ً‌ فَ‍‍قَ‍‍دْ‌ جَعَلْنَا‌ لِوَلِيِّ‍‍هِ سُلْ‍‍طَ‍‍انا‌‌ ً‌ فَلاَ‌ يُسْ‍‍رِفْ فِي ‌الْ‍‍قَ‍‍تْلِ ۖ ‌إِنَّ‍‍هُ ك‍‍َ‍انَ مَ‍‌‍ن‍‍صُ‍‍و‌ر‌اً
Wa Lā Taqrabū Māla Al-Yatīmi 'Illā Bi-Atī Hiya 'Aĥsanu Ĥattá Yablugha 'Ashuddahu ۚ Wa 'Awfū Bil-`Ahdi ۖ 'Inna Al-`Ahda Kāna Mas'ūlāan 017-034 En bemoei u niet met het vermogen van den wees, behalve om het te vermeerderen, tot hij zijn ouderdom van sterkte heeft bereikt, en kom uw verbond na; want de vervulling van uw verbond zal u hier namaals worden toegerekend. وَلاَ‌ تَ‍‍قْ‍‍‍رَبُو‌ا‌ م‍‍َ‍الَ ‌الْيَت‍‍ِ‍ي‍‍مِ ‌إِلاَّ‌ بِ‍الَّتِي هِيَ ‌أَحْسَنُ حَتَّى‌ يَ‍‍بْ‍‍لُ‍‍غَ ‌أَشُدَّهُ ۚ ‌وَ‌أَ‌وْفُو‌ا‌ بِ‍الْعَهْدِ‌ ۖ ‌إِنَّ ‌الْعَهْدَ‌ ك‍‍َ‍انَ مَسْئ‍‍ُ‍‍ولاً
Wa 'Awfū Al-Kayla 'Idhā Kiltum Wa Zinū Bil-Qisţāsi Al-Mustaqīmi ۚ Dhālika Khayrun Wa 'Aĥsanu Ta'wīlāan 017-035 En geef volle maat, als gij iets meet, en weeg met eene goede weegschaal. Dit zal beter zijn en gemakkelijker ter bepaling van hetgeen ieder toekomt. وَ‌أَ‌وْفُو‌ا‌الْكَ‍‍يْ‍‍لَ ‌إِ‌ذَ‌ا‌ كِلْتُمْ ‌وَ‌زِنُو‌ا‌ بِ‍الْ‍‍قِ‍‍سْ‍‍طَ‍‍اسِ ‌الْمُسْتَ‍‍قِ‍‍ي‍‍مِ ۚ ‌ذَلِكَ خَ‍‍يْ‍‍ر‌ٌ‌ ‌وَ‌أَحْسَنُ تَأْ‌وِيلاً
Wa Lā Taqfu Mā Laysa Laka Bihi `Ilmun ۚ 'Inna As-Sam`a Wa Al-Başara Wa Al-Fu'uāda Kullu 'Ūlā'ika Kāna `Anhu Mas'ūlāan 017-036 En volg niet datgene, waarvan gij geene kennis hebt; want het gezicht, het gehoor en het hart, alles zal op den jongsten dag worden onderzocht. وَلاَ‌ تَ‍‍قْ‍‍فُ مَا‌ لَ‍‍يْ‍‍سَ لَكَ بِ‍‍هِ عِلْم‌‍ٌۚ ‌إِنَّ ‌ال‍‍سَّمْعَ ‌وَ‌الْبَ‍‍صَ‍رَ‌ ‌وَ‌الْفُؤ‍َ‍‌ا‌دَ‌ كُلُّ ‌أ‍ُ‍‌وْل‍‍َ‍ائِكَ ك‍‍َ‍انَ عَ‍‌‍نْ‍‍هُ مَسْئ‍‍ُ‍‍ولاً
Wa Lā Tamshi Fī Al-'Arđi Maraĥāan ۖ 'Innaka Lan Takhriqa Al-'Arđa Wa Lan Tablugha Al-Jibāla Ţūlāan 017-037 Wandel niet trotsch op aarde; want gij kunt die niet splijten, noch de bergen in grootte gelijk worden. وَلاَ‌ تَمْشِ فِي ‌الأَ‌رْ‍ضِ مَ‍رَحا‌‌ ًۖ ‌إِنَّ‍‍كَ لَ‍‌‍نْ تَ‍‍خْ‍‍رِ‍‍قَ ‌الأَ‌رْ‍ضَ ‌وَلَ‍‌‍نْ تَ‍‍بْ‍‍لُ‍‍غَ ‌الْجِب‍‍َ‍الَ طُ‍‍ولاً
Kullu Dhālika Kāna Sayyi'uhu `Inda Rabbika Makrūhāan 017-038 Dat alles is kwaad, en verfoeielijk voor het gezicht van uwen Heer. كُلُّ ‌ذَلِكَ ك‍‍َ‍انَ سَيِّئُ‍‍هُ عِ‍‌‍نْ‍‍دَ‌ ‌‍رَبِّكَ مَكْرُ‌وهاً
Dhālika Mimmā 'Awĥá 'Ilayka Rabbuka Mina Al-Ĥikmati ۗ Wa Lā Taj`al Ma`a Allāhi 'Ilahāan 'Ākhara Fatulqá Fī Jahannama Malūmāan Madĥūan 017-039 Deze voorschriften maken een deel uit van de wijsheid, die u door uwen Heer is geopenbaard. Richt geen anderen God naast uwen God op, opdat gij niet in de hel geworpen, bestraft en vernederd wordet. ذَلِكَ مِ‍‍مَّ‍‍ا‌ ‌أَ‌وْحَ‍‍ى‌ ‌إِلَ‍‍يْ‍‍كَ ‌‍رَبُّكَ مِنَ ‌الْحِكْمَةِ ۗ ‌وَلاَ‌ تَ‍‍جْ‍‍عَلْ مَعَ ‌اللَّ‍‍هِ ‌إِلَها‌‌ ً‌ ‌آ‍‍خَ‍رَ‌ فَتُلْ‍‍قَ‍‍ى‌ فِي جَهَ‍‍نَّ‍‍مَ مَلُوما‌ ً‌ مَ‍‍دْحُو‌ر‌اً
'Afa'aşfākum Rabbukum Bil-Banīna Wa Attakhadha Mina Al-Malā'ikati 'Ināthāan ۚ 'Innakum Lataqūlūna Qawlāan `Ažīmāan 017-040 Heeft uw Heer u bij voorkeur zonen geschonken, en voor zich zelven dochters onder de engelen gekozen? Door dit uit te spreken zegt gij eene godslastering. أَفَأَ‍صْ‍‍فَاكُمْ ‌‍رَبُّكُمْ بِ‍الْبَن‍‍ِ‍ي‍‍نَ ‌وَ‌اتَّ‍‍خَ‍‍ذَ‌ مِنَ ‌الْمَلاَئِكَةِ ‌إِنَاثا‌‌ ًۚ ‌إِنَّ‍‍كُمْ لَتَ‍‍قُ‍‍ول‍‍ُ‍ونَ قَ‍‍وْلاً‌ عَ‍‍ظِ‍‍يماً
Wa Laqad Şarrafnā Fī Hādhā Al-Qur'āni Liyadhdhakkarū Wa Mā Yazīduhum 'Illā Nufūan 017-041 Wij hebben verschillende onderrichtingen en herhalingen in dezen Koran gebruikt, opdat de menschen gewaarschuwd zouden zijn; doch het deed hen slechts meer er toe overhellen, de waarheid te ontvluchten. وَلَ‍قَ‍‍دْ‌ صَ‍رَّفْنَا‌ فِي هَذَ‌ا‌ ‌الْ‍‍قُ‍‍رْ‌آنِ لِيَذَّكَّرُ‌و‌ا‌ ‌وَمَا‌ يَزِيدُهُمْ ‌إِلاَّ‌ نُفُو‌ر‌اً
Qul Law Kāna Ma`ahu~ 'Ālihatun Kamā Yaqūlūna 'Idhāanbtaghaw 'Ilá Dhī Al-`Arshi Sabīlāan 017-042 Zeg tot de afgodendienaren: Indien er andere goden met hem waren, zooals gij zegt, zouden zij zeker eene gelegenheid zoeken, om een aanslag tegen den bezitter van den troon te smeden. قُ‍‍لْ لَوْ‌ ك‍‍َ‍انَ مَعَهُ~ُ ‌آلِهَة‌‍ٌ‌ كَمَا‌ يَ‍‍قُ‍‍ول‍‍ُ‍ونَ ‌إِ‌ذ‌ا‌ ً‌ لاَبْ‍‍تَ‍‍غَ‍‍وْ‌ا‌ ‌إِلَى‌ ‌ذِي ‌الْعَرْشِ سَبِيلاً
Subĥānahu Wa Ta`ālá `Ammā Yaqūlūna `Ulūwāan Kabīrāan 017-043 God behoede; en ver, zeer ver zij het van hem, wat zij uitspreken! سُ‍‍بْ‍‍حَانَ‍‍هُ ‌وَتَعَالَى‌ عَ‍‍مَّ‍‍ا‌ يَ‍‍قُ‍‍ول‍‍ُ‍ونَ عُلُوّ‌ا‌‌ ً‌ كَبِي‍‍ر‌اً
Tusabbiĥu Lahu As-Samāwātu As-Sab`u Wa Al-'Arđu Wa Man Fīhinna ۚ Wa 'In Min Shay'in 'Illā Yusabbiĥu Biĥamdihi Wa Lakin Lā Tafqahūna Tasbīĥahum ۗ 'Innahu Kāna Ĥalīmāan Ghafūan 017-044 De zeven hemelen loven hem, en de aarde en alles wat daarin is: er bestaat geen ding dat niet zijn lof verkondigt; maar gij begrijpt die verkondiging niet. Hij is genadig en barmhartig. تُسَبِّحُ لَهُ ‌ال‍‍سَّمَا‌و‍َ‍‌اتُ ‌ال‍‍سَّ‍‍بْ‍‍عُ ‌وَ‌الأَ‌رْ‍ضُ ‌وَمَ‍‌‍نْ فِيهِ‍‍نَّ ۚ ‌وَ‌إِ‌نْ مِ‍‌‍نْ شَ‍‍يْء‌‌ٍ‌ ‌إِلاَّ‌ يُسَبِّحُ بِحَمْدِهِ ‌وَلَكِ‍‌‍نْ لاَ‌ تَفْ‍‍قَ‍‍ه‍‍ُ‍ونَ تَسْبِيحَهُمْ ۗ ‌إِنَّ‍‍هُ ك‍‍َ‍انَ حَلِيماً‌ غَ‍‍فُو‌ر‌اً
Wa 'Idhā Qara'ta Al-Qur'āna Ja`alnā Baynaka Wa Bayna Al-Ladhīna Lā Yu'uminūna Bil-'Ākhirati Ĥijābāan Mastūan 017-045 Als gij den Koran leest, plaatsen wij tusschen u en hen, die niet in het volgende leven gelooven, een donkeren sluier. وَ‌إِ‌ذَ‌ا‌ قَ‍رَ‌أْتَ ‌الْ‍‍قُ‍‍رْ‌آنَ جَعَلْنَا‌ بَيْنَكَ ‌وَبَ‍‍يْ‍‍نَ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ لاَ‌ يُؤْمِن‍‍ُ‍ونَ بِ‍الآ‍‍خِ‍رَةِ حِجَابا‌ ً‌ مَسْتُو‌ر‌اً
Wa Ja`alnā `Alá Qulūbihim 'Akinnatan 'An Yafqahūhu Wa Fīdhānihim Waqan Wa 'Idhā ۚ Dhakarta Rabbaka Fī Al-Qur'āni Waĥdahu Wa Llaw `Alá 'Adrihim Nufūan 017-046 En wij bedekken hunne harten, opdat zij niet zouden begrijpen, en verzwaren hun gehoor. En indien gij, bij het herhalen van den Koran, slechts van uwen Heer melding maakt, wenden zij u den rug toe en ontvluchten de leer zijner eenheid. وَجَعَلْنَا‌ عَلَى‌ قُ‍‍لُوبِهِمْ ‌أَكِ‍‍نَّ‍‍ةً ‌أَ‌نْ يَفْ‍‍قَ‍‍ه‍‍ُ‍وهُ ‌وَفِ‍‍ي ‌آ‌ذَ‌انِهِمْ ‌وَ‍قْ‍‍ر‌ا‌ ًۚ ‌وَ‌إِ‌ذَ‌ا‌ ‌ذَكَرْتَ ‌‍رَبَّكَ فِي ‌الْ‍‍قُ‍‍رْ‌آنِ ‌وَحْدَهُ ‌وَلَّوْ‌ا‌ عَلَ‍‍ى‌ ‌أَ‌دْبَا‌رِهِمْ نُفُو‌ر‌اً
Naĥnu 'A`lamu Bimā Yastami`ūna Bihi~ 'Idh Yastami`ūna 'Ilayka Wa 'Idh Hum Najwá 'Idh Yaqūlu Až-Žālimūna 'In Tattabi`ūna 'Illā Rajulāan Masĥūan 017-047 Wij weten wel met welk doel zij hooren, als zij naar u luisteren, als zij in het geheim onder elkander spreken, en als eindelijk de boozen tot elkander zeggen: Gij volgt slechts een betooverden man. نَحْنُ ‌أَعْلَمُ بِمَا‌ يَسْتَمِع‍‍ُ‍ونَ بِهِ ‌إِ‌ذْ‌ يَسْتَمِع‍‍ُ‍ونَ ‌إِلَ‍‍يْ‍‍كَ ‌وَ‌إِ‌ذْ‌ هُمْ نَ‍‍جْ‍‍وَ‌ى‌ ‌إِ‌ذْ‌ يَ‍‍قُ‍‍ولُ ‌ال‍‍ظَّ‍‍الِم‍‍ُ‍ونَ ‌إِ‌نْ تَتَّبِع‍‍ُ‍ونَ ‌إِلاَّ‌ ‌‍رَجُلا‌ ً‌ مَسْحُو‌ر‌اً
Anžur Kayfa Đarabū Laka Al-'Amthāla Fađallū Falā Yastaţī`ūna Sabīlāan 017-048 Onhoudt welke bijnamen zij u geven. Maar zij zijn bedrogen; zij kunnen de waarheid nimmermeer vinden. ‍ان‍‍ظُ‍‍رْ‌ كَ‍‍يْ‍‍فَ ضَ‍رَبُو‌ا‌ لَكَ ‌الأَمْث‍‍َ‍الَ فَ‍‍ضَ‍‍لُّو‌ا‌ فَلاَ‌ يَسْتَ‍‍طِ‍‍يع‍‍ُ‍ونَ سَبِيلاً
Wa Qālū 'A'idhā Kunnā `Ižāmāan Wa Rufātāan 'A'innā Lamabthūna Khalqāan Jadīdāan 017-049 Zij zeggen ook: Nadat wij tot beenderen en stof zijn geworden, zullen wij dan zekerlijk als een nieuw schepsel opstaan? وَ‍قَ‍‍الُ‍‍و‌ا‌ ‌أَئِذَ‌ا‌ كُ‍‍نَّ‍‍ا‌ عِ‍‍ظَ‍‍اما‌ ً‌ ‌وَ‌رُفَاتاً‌ ‌أَئِ‍‍نَّ‍‍ا‌ لَمَ‍‍بْ‍‍عُوث‍‍ُ‍ونَ خَ‍‍لْ‍‍ق‍‍ا‌‌ ً‌ جَدِيد‌اً
Qul Kūnū Ĥijāratan 'Aw Ĥadīdāan 017-050 Antwoord: Zelfs indien gij van steen of ijzer waart, قُ‍‍لْ كُونُو‌ا‌ حِجَا‌‍رَةً ‌أَ‌وْ‌ حَدِيد‌اً
'Aw Khalqāan Mimmā YakburuŞudūrikum ۚ Fasayaqūlūna Man Yu`īdunā ۖ Quli Al-Ladhī Faţarakum 'Awwala Marratin ۚ Fasayunghūna 'Ilayka Ru'ūsahum Wa Yaqūlūna Matá Huwa ۖ Qul `Asá 'An Yakūna Qarībāan 017-051 Of zelfs van iets, wat, volgens uwe meening, onmogelijk zou kunnen opgewekt worden. Maar zij zullen zeggen: Wie zal ons doen herleven? Antwoord: Hij die u de eerste maal schiep. En zij zullen hun hoofd om u schudden, zeggende: Wanneer zal dit plaats hebben? Antwoord: Misschien is het nabij. أَ‌وْ‌ خَ‍‍لْ‍‍ق‍‍ا‌ ً‌ مِ‍‍مَّ‍‍ا‌ يَكْبُرُ‌ فِي صُ‍‍دُ‌و‌رِكُمْ ۚ فَسَيَ‍‍قُ‍‍ول‍‍ُ‍ونَ مَ‍‌‍نْ يُعِيدُنَا‌ ۖ قُ‍‍لِ ‌الَّذِي فَ‍‍طَ‍رَكُمْ ‌أَ‌وَّلَ مَ‍رَّة‌‍ٍۚ فَسَيُ‍‌‍نْ‍‍‍‍غِ‍‍ضُ‍‍ونَ ‌إِلَ‍‍يْ‍‍كَ ‌رُ‌ء‍ُ‍‌وسَهُمْ ‌وَيَ‍‍قُ‍‍ول‍‍ُ‍ونَ مَتَى‌ هُوَ‌ ۖ قُ‍‍لْ عَسَ‍‍ى‌ ‌أَ‌نْ يَك‍‍ُ‍ونَ قَ‍‍رِيباً
Yawma Yad`ūkum Fatastajībūna Biĥamdihi Wa Tažunnūna 'In Labithtum 'Illā Qalīlāan 017-052 Op dien dag zal God u uit uwe graven oproepen, en gij zult gehoorzamen, terwijl gij zijn lof verkondigt en het zal u toeschijnen, als waart gij daar slechts korten tijd verbleven. يَ‍‍وْمَ يَ‍‍دْعُوكُمْ فَتَسْتَجِيب‍‍ُ‍ونَ بِحَمْدِهِ ‌وَتَ‍‍ظُ‍‍نّ‍‍ُ‍ونَ ‌إِ‌نْ لَبِثْتُمْ ‌إِلاَّ‌ قَ‍‍لِيلاً
Wa Qul Li`ibādī Yaqūlū Allatī Hiya 'Aĥsanu ۚ 'Inna Ash-Shayţāna Yanzaghu Baynahum ۚ 'Inna Ash-Shayţāna Kāna Lil'insāni `Adūwāan Mubīnāan 017-053 Zeg tot mijne dienaren, dat zij met zachtheid tot de ongeloovigen spreken, opdat zij hen niet verbitteren; want Satan zaait tweedracht onder hen, en Satan is een verklaarde vijand der menschen. وَ‍قُ‍‍لْ لِعِبَا‌دِي يَ‍‍قُ‍‍ولُو‌ا‌الَّتِي هِيَ ‌أَحْسَنُ ۚ ‌إِنَّ ‌ال‍‍شَّيْ‍‍طَ‍‍انَ يَ‍‌‍ن‍‍زَ‍‍غُ بَيْنَهُمْ ۚ ‌إِنَّ ‌ال‍‍شَّيْ‍‍طَ‍‍انَ ك‍‍َ‍انَ لِلإِ‌ن‍‍س‍‍َ‍انِ عَدُ‌وّ‌ا‌ ً‌ مُبِيناً
Rabbukum 'A`lamu Bikum ۖ 'In Yasha' Yarĥamkum 'Aw 'In Yasha' Yu`adhdhibkum ۚ Wa Mā 'Arsalnāka `Alayhim Wa Kīlāan 017-054 Uw Heer kent u wel: indien het hem behaagt, zal hij u straffen; en wij hebben u niet gezonden om hun bewaarder te wezen. رَبُّكُمْ ‌أَعْلَمُ بِكُمْ ۖ ‌إِ‌نْ يَشَأْ‌ يَرْحَمْكُمْ ‌أَ‌وْ‌ ‌إِ‌نْ يَشَأْ‌ يُعَذِّبْ‍‍كُمْ ۚ ‌وَمَ‍‍ا‌ ‌أَ‌رْسَلْن‍‍َ‍اكَ عَلَيْهِمْ ‌وَكِيلاً
Wa Rabbuka 'A`lamu Biman As-Samāwāti Wa Al-'Arđi ۗ Wa Laqad Fađđalnā Ba`đa An-Nabīyīna `Alá Ba`đin ۖ Wa 'Ātaynā Dāwūda Zabūan 017-055 Uw Heer kent alle personen, in den hemel en op aarde. Wij hebben sommige profeten bijzondere gunsten boven andere geschonken, en wij gaven David de psalmen. وَ‌‍رَبُّكَ ‌أَعْلَمُ بِمَ‍‌‍نْ فِي ‌ال‍‍سَّمَا‌و‍َ‍‌اتِ ‌وَ‌الأَ‌رْ‍ضِ ۗ ‌وَلَ‍‍قَ‍‍دْ‌ فَ‍‍ضَّ‍‍لْنَا‌ بَعْ‍‍ضَ ‌ال‍‍نَّ‍‍بِيّ‍‍ِ‍ي‍‍نَ عَلَى‌ بَعْ‍‍ضٍۖ ‌وَ‌آتَيْنَا‌ ‌دَ‌ا‌و‍ُ‍‌و‌دَ‌ ‌زَبُو‌ر‌اً
Quli Ad Al-Ladhīna Za`amtum Min Dūnihi Falā Yamlikūna Kashfa Ađ-Đurri `Ankum Wa Lā Taĥwīlāan 017-056 Zeg: Roep hen ter hulp, welke gij u verbeeldt dat goden buiten hem zijn, en gij zult zien, dat zij niet in staat zijn u van het booze te verlossen, of het af te keeren. قُ‍‍لِ ‌ا‌دْعُو‌ا‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌زَعَمْتُمْ مِ‍‌‍نْ ‌دُ‌ونِ‍‍هِ فَلاَ‌ يَمْلِك‍‍ُ‍ونَ كَشْفَ ‌ال‍‍ضُّ‍‍رِّ‌ عَ‍‌‍ن‍‍كُمْ ‌وَلاَ‌ تَحْوِيلاً
'Ūlā'ika Al-Ladhīna Yad`ūna Yabtaghūna 'Ilá Rabbihimu Al-Wasīlata 'Ayyuhum 'Aqrabu Wa Yarjūna Raĥmatahu Wa Yakhāfūna `Adhābahu~ ۚ 'Inna `Adhāba Rabbika Kāna Maĥdhūan 017-057 Zij, welke gij aanroept, begeeren zelven nader met hunnen Heer te worden verbonden, trachtende hem zoo nabij mogelijk te komen; zij hopen mede op zijne genade en vreezen zijne straf; want de straf van uw Heer is vreeselijk. أ‍ُ‍‌وْل‍‍َ‍ائِكَ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ يَ‍‍دْع‍‍ُ‍ونَ يَ‍‍بْ‍‍تَ‍‍غُ‍‍ونَ ‌إِلَى‌ ‌‍رَبِّهِمُ ‌الْوَسِيلَةَ ‌أَيُّهُمْ ‌أَ‍قْ‍‍‍رَبُ ‌وَيَرْج‍‍ُ‍ونَ ‌‍رَحْمَتَ‍‍هُ ‌وَيَ‍‍خَ‍‍اف‍‍ُ‍ونَ عَذَ‌ابَهُ~ُ ۚ ‌إِنَّ عَذ‍َ‍‌ابَ ‌‍رَبِّكَ ك‍‍َ‍انَ مَحْذُ‌و‌ر‌اً
Wa 'In Min Qaryatin 'Illā Naĥnu Muhlikūhā Qabla Yawmi Al-Qiyāmati 'Aw Mu`adhdhibūhā `Adhābāan Shadīdāan ۚ Kāna Dhālika Fī Al-Kitābi Masţūan 017-058 Er is geene stad, welke wij niet vََr den dag der opstanding zullen bestraffen. Dit is in het boek onzer eeuwige besluiten opgeschreven. وَ‌إِ‌نْ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍رْيَة‌‍ٍ‌ ‌إِلاَّ‌ نَحْنُ مُهْلِكُوهَا‌ قَ‍‍بْ‍‍لَ يَ‍‍وْمِ ‌الْ‍‍قِ‍‍يَامَةِ ‌أَ‌وْ‌ مُعَذِّبُوهَا‌ عَذَ‌ابا‌‌ ً‌ شَدِيد‌ا‌‌ ًۚ ك‍‍َ‍انَ ‌ذَلِكَ فِي ‌الْكِت‍‍َ‍ابِ مَسْ‍‍طُ‍‍و‌ر‌اً
Wa Mā Mana`anā 'An Nursila Bil-'Āyāti 'Illā 'An Kadhdhaba Bihā Al-'Awwalūna ۚ Wa 'Ātaynā Thamūda An-Nāqata Mubşiratan Fažalamū Bihā ۚ Wa Mā Nursilu Bil-'Āyāti 'Illā Takhwīfāan 017-059 Niets had ons verhinderd, u met wonderen te zenden, behalve dat de vroegere volkeren die van bedrog hebben beschuldigd. Wij gaven den stam van Thamoed op zijn verzoek, zichtbaar de wijfjes kameel; doch zij handelden onrechtvaardig er mede, en wij zonden geen profeet met wonderen, dan om schrik in te boezemen. وَمَا‌ مَنَعَنَ‍‍ا‌ ‌أَ‌نْ نُرْسِلَ بِ‍الآي‍‍َ‍اتِ ‌إِلاَّ‌ ‌أَ‌نْ كَذَّبَ بِهَا‌ ‌الأَ‌وَّل‍‍ُ‍ونَ ۚ ‌وَ‌آتَيْنَا‌ ثَم‍‍ُ‍و‌دَ‌ ‌ال‍‍نَّ‍‍اقَ‍‍ةَ مُ‍‍بْ‍‍‍‍صِ‍رَة‌ ً‌ فَ‍‍ظَ‍‍لَمُو‌ا‌ بِهَا‌ ۚ ‌وَمَا‌ نُرْسِلُ بِ‍الآي‍‍َ‍اتِ ‌إِلاَّ‌ تَ‍‍خْ‍‍وِيفاً
Wa 'Idh Qulnā Laka 'Inna Rabbaka 'Aĥāţa Bin-Nāsi ۚ Wa Mā Ja`alnā Ar-Ru'uyā Allatī 'Araynāka 'Illā Fitnatan Lilnnāsi Wa Ash-Shajarata Al-Mal`ūnata Fī Al-Qur'āni ۚ Wa Nukhawwifuhum Famā Yazīduhum 'Illā Ţughyānāan Kabīrāan 017-060 Gedenk toen wij tot u zeiden: Waarlijk, uw Heer omringt de menschen door zijne kennis en macht. Wij hebben het visioen bepaald, hetwelk wij u toonden, en ook den boom, dien wij in den Koran hebben gevloekt, alleen tot eene aanleiding van twist voor de menschen, en om hen met angst te slaan, maar dit zal hen slechts met meer weerspannigheid doen zondigen. وَ‌إِ‌ذْ‌ قُ‍‍لْنَا‌ لَكَ ‌إِنَّ ‌‍رَبَّكَ ‌أَح‍‍َ‍اطَ بِ‍ال‍‍نّ‍‍َ‍اسِ ۚ ‌وَمَا‌ جَعَلْنَا‌ ‌ال‍‍رُّ‌ؤْيَا‌ ‌الَّتِ‍‍ي ‌أَ‌‍رَيْن‍‍َ‍اكَ ‌إِلاَّ‌ فِتْنَة ً‌ لِل‍‍نّ‍‍َ‍اسِ ‌وَ‌ال‍‍شَّجَ‍رَةَ ‌الْمَلْعُونَةَ فِي ‌الْ‍‍قُ‍‍رْ‌آنِ ۚ ‌وَنُ‍‍خَ‍‍وِّفُهُمْ فَمَا‌ يَزِيدُهُمْ ‌إِلاَّ‌ طُ‍‍غْ‍‍يَانا‌‌ ً‌ كَبِي‍‍ر‌اً
Wa 'Idh Qulnā Lilmalā'ikati Asjudū Li'dama Fasajadū 'Illā 'Iblīsa Qāla 'A'asjudu Liman Khalaqta Ţīnāan 017-061 En gedenk, toen wij tot de engelen zeiden: Aanbidt Adam, en zij baden hem allen aan, behalve Eblis, die zeide: Zou ik hem aanbidden dien gij van klei hebt geschapen? وَ‌إِ‌ذْ‌ قُ‍‍لْنَا‌ لِلْمَلاَئِكَةِ ‌اسْجُدُ‌و‌ا‌ لِأ‌دَمَ فَسَجَدُ‌و‌ا‌ ‌إِلاَّ‌ ‌إِبْ‍‍ل‍‍ِ‍ي‍‍سَ قَ‍‍الَ ‌أَ‌أَسْجُدُ‌ لِمَ‍‌‍نْ خَ‍‍لَ‍‍قْ‍‍تَ طِ‍‍يناً
Qāla 'Ara'aytaka Hādhā Al-Ladhī Karramta `Alayya La'in 'Akhkhartanī 'Ilá Yawmi Al-Qiyāmati La'aĥtanikanna Dhurrīyatahu~ 'Illā Qalīlāan 017-062 En hij zeide: Ziet gij hem, dien gij meer dan mij hebt vereerd? waarlijk indien gij mij uitstel verleent tot den dag der opstanding, zal ik zijne geheele nakomelingschap uitroeien, een klein getal uitgezonderd. قَ‍‍الَ ‌أَ‌‍رَ‌أَيْتَكَ هَذَ‌ا‌ ‌الَّذِي كَ‍رَّمْتَ عَلَيَّ لَئِ‍‌‍نْ ‌أَ‍خَّ‍‍رْتَنِ‍‍ي ‌إِلَى‌ يَ‍‍وْمِ ‌الْ‍‍قِ‍‍يَامَةِ لَأَحْتَنِكَ‍‍نَّ ‌ذُ‌رِّيَّتَهُ ‌إِلاَّ‌ قَ‍‍لِيلاً
Qāla Adh/hab Faman Tabi`aka Minhum Fa'inna Jahannama Jazā'uukum Jazā'an Mawfūan 017-063 God antwoordde: Vertrek; ik geef u uitstel; maar de hel zal uwe vergelding zijn met allen die u volgen: waarlijk eene ruime vergelding voor uwe misdaden. قَ‍‍الَ ‌ا‌ذْهَ‍‍بْ فَمَ‍‌‍نْ تَبِعَكَ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ فَإِنَّ جَهَ‍‍نَّ‍‍مَ جَز‍َ‍‌ا‌ؤُكُمْ جَز‍َ‍‌ا‌ء‌ ً‌ مَوْفُو‌ر‌اً
Wa Astafziz Mani Astaţa`ta Minhum Bişawtika Wa 'Ajlib `Alayhim Bikhaylika Wa Rajilika Wa Shārik/hum Al-'Amwli Wa Al-'Awlādi Wa `Id/hum ۚ Wa Mā Ya`iduhumu Ash-Shayţānu 'Illā Ghurūan 017-064 En lok door uwe stem allen tot verleiding, welke gij kent en val hen op alle zijden met uwe ruitere en met uwe voetknechten aan, en wees hun deelgenoot in hunne rijkdommen en hunne kinderen, en doe hun beloften, (doch de duivel zal hun slechts bedriegelijke beloften doen). وَ‌اسْتَفْزِ‌زْ‌ مَنِ ‌اسْتَ‍‍طَ‍‍عْتَ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ بِ‍‍صَ‍‍وْتِكَ ‌وَ‌أَجْ‍‍لِ‍‍بْ عَلَيْهِمْ بِ‍‍خَ‍‍يْلِكَ ‌وَ‌‍رَجِلِكَ ‌وَشَا‌رِكْهُمْ فِي ‌الأَمْو‌الِ ‌وَ‌الأَ‌ولاَ‌دِ‌ ‌وَعِ‍‍دْهُمْ ۚ ‌وَمَا‌ يَعِدُهُمُ ‌ال‍‍شَّيْ‍‍طَ‍‍انُ ‌إِلاَّ‌ غُ‍‍رُ‌و‌ر‌اً
'Inna `Ibādī Laysa Laka `Alayhim Sulţānun ۚ Wa Kafá Birabbika Wa Kīlāan 017-065 Wat mijne dienaren betreft, zult gij geene macht over hen hebben; want uw Heer is een toereikende schuts voor hen die vertrouwen in hem stellen. إِنَّ عِبَا‌دِي لَ‍‍يْ‍‍سَ لَكَ عَلَيْهِمْ سُلْ‍‍طَ‍‍انٌۚ ‌وَكَفَى‌ بِ‍رَبِّكَ ‌وَكِيلاً
Rabbukumu Al-Ladhī Yuzjī Lakumu Al-Fulka Fī Al-Baĥri Litabtaghū Min Fađlihi~ ۚ 'Innahu Kāna Bikum Raĥīmāan 017-066 Het is uw Heer die de schepen op zee voorwaarts voor u drijft, opdat gij zoudt trachten, u zelven (door handel) van zijnen overvloed te verrijken; want hij is barmhartig omtrent u. رَبُّكُمُ ‌الَّذِي يُزْجِي لَكُمُ ‌الْفُلْكَ فِي ‌الْبَحْ‍‍ر‍ِ‍‌ لِتَ‍‍بْ‍‍تَ‍‍غُ‍‍و‌ا‌ مِ‍‌‍نْ فَ‍‍ضْ‍‍لِهِ ۚ ‌إِنَّ‍‍هُ ك‍‍َ‍انَ بِكُمْ ‌‍رَحِيماً
Wa 'Idhā Massakumu Ađ-Đurru Al-Baĥri Đalla Man Tad`ūna 'Illā 'Īyāhu ۖ Falammā Najjākum 'Ilá Al-Barri 'A`rađtum ۚ Wa Kāna Al-'Insānu Kafūan 017-067 Als u een ongeval op zee overkomt, worden de valsche godheden, welke gij aanroept, door u vergeten, behalve hij zelf, maar wanneer hij u redt en op het droge brengt, wendt gij u van hem af, en keert tot uwe afgoden terug; want de mensch is ondankbaar. وَ‌إِ‌ذَ‌ا‌ مَسَّكُمُ ‌ال‍‍ضُّ‍‍رُّ‌ فِي ‌الْبَحْ‍‍ر‍ِ‍‌ ضَ‍‍لَّ مَ‍‌‍نْ تَ‍‍دْع‍‍ُ‍ونَ ‌إِلاَّ‌ ‌إِيّ‍‍َ‍اهُ ۖ فَلَ‍‍مَّ‍‍ا‌ نَجَّاكُمْ ‌إِلَى‌ ‌الْبَرِّ‌ ‌أَعْ‍رَضْ‍‍تُمْ ۚ ‌وَك‍‍َ‍انَ ‌الإِ‌نْ‍‍س‍‍َ‍انُ كَفُو‌ر‌اً
'Afa'amintum 'An Yakhsifa Bikum Jāniba Al-Barri 'Aw Yursila `Alaykum Ĥāşibāan Thumma Lā Tajidū Lakum Wa Kīlāan 017-068 Zijt gij dus zeker dat hij u niet door het droge land zal doen verzwelgen, of dat hij geen dwarrelwind tegen u zal zenden die het zand voortdrijft, ten einde u te overstelpen? Dan zult gij niemand vinden om u te beschermen. أَفَأَمِ‍‌‍ن‍‍تُمْ ‌أَ‌نْ يَ‍‍خْ‍‍سِفَ بِكُمْ جَانِبَ ‌الْبَرِّ‌ ‌أَ‌وْ‌ يُرْسِلَ عَلَيْكُمْ حَاصِ‍‍با‌‌ ً‌ ثُ‍‍مَّ لاَ‌ تَجِدُ‌و‌ا‌ لَكُمْ ‌وَكِيلاً
'Am 'Amintum 'An Yu`īdakum Fīhi Tāratan 'Ukhrá Fayursila `Alaykum Qāşifāan Mina Ar-Rīĥi Fayughriqakum Bimā Kafartum ۙ Thumma Lā Tajidū Lakum `Alaynā Bihi Tabī`āan 017-069 Of zijt gij zeker, dat hij u niet nog eens, ten tweeden male, tot de zee zal terugbrengen; dat hij geen hevigen wind tegen u zal zenden en dat hij u niet zal doen verdrinken, omdat gij ondankbaar zijt geweest? Maar dan zult gij niemand vinden, die u in dat ongeluk tegen ons kan verdedigen. أَمْ ‌أَمِ‍‌‍ن‍‍تُمْ ‌أَ‌نْ يُعِيدَكُمْ ف‍‍ِ‍ي‍‍هِ تَا‌‍رَةً ‌أُ‍خْ‍رَ‌ى‌ فَيُرْسِلَ عَلَيْكُمْ قَ‍‍اصِ‍‍فا‌ ً‌ مِنَ ‌ال‍‍رّ‍ِ‍ي‍‍حِ فَيُ‍‍غْ‍‍رِ‍‍قَ‍‍كُمْ بِمَا‌ كَفَرْتُمْ ۙ ثُ‍‍مَّ لاَ‌ تَجِدُ‌و‌ا‌ لَكُمْ عَلَيْنَا‌ بِ‍‍هِ تَبِيعاً
Wa Laqad Karramnā Banī 'Ādama Wa Ĥamalnāhum Al-Barri Wa Al-Baĥri Wa Razaqnāhum Mina Aţ-Ţayyibāti Wa Fađđalnāhum `Alá Kathīrin Mimman Khalaqnā Tafđīlāan 017-070 En wij hebben de kinderen van Adam met onderscheidene bijzondere voorrechten en gunsten vereerd; wij droegen hen ter land en ter zee en hebben hen van goed voedsel voorzien, en wij hebben hen de voorkeur gegeven boven velen der schepselen welke wij hebben geschapen, door hun groote voorrechten te verleenen. وَلَ‍قَ‍‍دْ‌ كَ‍رَّمْنَا‌ بَنِ‍‍ي ‌آ‌دَمَ ‌وَحَمَلْنَاهُمْ فِي ‌الْبَرِّ‌ ‌وَ‌الْبَحْ‍‍ر‍ِ‍‌ ‌وَ‌‍رَ‌زَ‍قْ‍‍نَاهُمْ مِنَ ‌ال‍‍طَّ‍‍يِّب‍‍َ‍اتِ ‌وَفَ‍‍ضَّ‍‍لْنَاهُمْ عَلَى‌ كَث‍‍ِ‍ي‍‍ر‌ٍ‌ مِ‍‍مَّ‍‍‌‍نْ خَ‍‍لَ‍‍قْ‍‍نَا‌ تَفْ‍‍ضِ‍‍يلاً
Yawma Nad`ū Kulla 'Unāsin Bi'imāmihim ۖ Faman 'Ūtiya Kitābahu Biyamīnihi Fa'ūlā'ika Yaqra'ūna Kitābahum Wa Lā Yužlamūna Fatīlāan 017-071 Op een zekeren dag zullen wij alle menschen oproepen, om met hunne opperhoofden te worden geoordeeld, en zij die het boek, dat hun gegeven werd, in de rechterhand hebben, zullen hun boek met vreugde en voldoening lezen en geen haar zal hun gekrenkt worden. يَ‍‍وْمَ نَ‍‍دْعُو‌ كُلَّ ‌أُن‍‍َ‍اس ٍ‌ بِإِمَامِهِمْ ۖ فَمَ‍‌‍نْ ‌أ‍ُ‍‌وتِيَ كِتَابَ‍‍هُ بِيَمِينِ‍‍هِ فَأ‍ُ‍‌وْل‍‍َ‍ائِكَ يَ‍‍قْ‍‍‍رَ‌ء‍ُ‍‌ونَ كِتَابَهُمْ ‌وَلاَ‌ يُ‍‍ظْ‍‍لَم‍‍ُ‍ونَ فَتِيلاً
Wa Man Kāna Fī Hadhihi~ 'A`má Fahuwa Fī Al-'Ākhirati 'A`má Wa 'Ađallu Sabīlāan 017-072 En wie in dit leven blind is geweest, zal ook blind in het volgende leven zijn en zal het meeste van den drempel der gelukzaligheid afdwalen. وَمَ‍‌‍نْ ك‍‍َ‍انَ فِي هَذِهِ ‌أَعْمَى‌ فَهُوَ‌ فِي ‌الآ‍‍خِ‍رَةِ ‌أَعْمَى‌ ‌وَ‌أَ‍ضَ‍‍لُّ سَبِيلاً
Wa 'In Kādū Layaftinūnaka `Ani Al-Ladhī 'Awĥaynā 'Ilayka Litaftariya `Alaynā Ghayrahu ۖ Wa 'Idhāan Lāttakhadhūka Khalīlāan 017-073 Het scheelde slechts weinig, of de ongeloovigen hadden u in verzoeking gebracht, u van de vermaningen te verwijderen, welke wij u hebben geopenbaard, opdat gij iets anders omtrent ons zoudt uitdenken, en dan zouden zij u als hunnen vriend hebben beschouwd. وَ‌إِ‌نْ كَا‌دُ‌و‌ا‌ لَيَفْتِنُونَكَ عَنِ ‌الَّذِي ‌أَ‌وْحَيْنَ‍‍ا‌ ‌إِلَ‍‍يْ‍‍كَ لِتَفْتَ‍‍رِيَ عَلَيْنَا‌ غَ‍‍يْ‍رَهُ ۖ ‌وَ‌إِ‌ذ‌ا‌ ً‌ لاَتَّ‍‍خَ‍‍ذ‍ُ‍‌وكَ خَ‍‍لِيلاً
Wa Lawlā 'An Thabbatnāka Laqad Kidtta Tarkanu 'Ilayhim Shay'āan Qalīlāan 017-074 En indien wij u niet hadden bevestigd, zoudt gij er zekerlijk zeer nabij zijn geweest, eenigszins tot hen over te hellen. وَلَوْلاَ‌ ‌أَ‌نْ ثَبَّتْن‍‍َ‍اكَ لَ‍‍قَ‍‍دْ‌ كِ‍‍دْتَّ تَرْكَنُ ‌إِلَيْهِمْ شَ‍‍يْ‍‍ئا‌‌ ًقَ‍‍لِيلاً
'Idhāan La'adhaqnāka Đi`fa Al-Ĥayāati Wa Đi`fa Al-Mamāti Thumma Lā Tajidu Laka `Alaynā Naşīrāan 017-075 Dan zouden wij u zekerlijk de straf des levens en de straf des doods hebben doen ondervinden, en gij zoudt niemand hebben gevonden om u tegen ons te verdedigen. إِ‌ذ‌ا‌ ً‌ لَأَ‌ذَ‍قْ‍‍ن‍‍َ‍اكَ ضِ‍‍عْفَ ‌الْحَي‍‍َ‍اةِ ‌وَ‍ضِ‍‍عْفَ ‌الْمَم‍‍َ‍اتِ ثُ‍‍مَّ لاَ‌ تَجِدُ‌ لَكَ عَلَيْنَا‌ نَ‍‍صِ‍‍ي‍‍ر‌اً
Wa 'In Kādū Layastafizzūnaka Mina Al-'Arđi Liyukhrijūka Minhā ۖ Wa 'Idhāan Lā Yalbathūna Khilāfaka 'Illā Qalīlāan 017-076 De ongeloovigen hebben evenzeer getracht, u het land te doen verlaten, om u daaruit te verdrijven; maar dan zouden zij daarin niet dan gedurende korten tijd na u zijn gebleven. وَ‌إِ‌نْ كَا‌دُ‌و‌ا‌ لَيَسْتَفِزُّ‌ونَكَ مِنَ ‌الأَ‌رْ‍ضِ لِيُ‍‍خْ‍‍رِج‍‍ُ‍وكَ مِ‍‌‍نْ‍‍هَا‌ ۖ ‌وَ‌إِ‌ذ‌ا‌ ً‌ لاَ‌ يَلْبَث‍‍ُ‍ونَ خِ‍‍لاَفَكَ ‌إِلاَّ‌ قَ‍‍لِيلاً
Sunnata Man Qad 'Arsalnā Qablaka Min Rusulinā ۖ Wa Lā Tajidu Lisunnatinā Taĥwīlāan 017-077 Dit is de wijze van handelen welke wij ons zelven hebben voorgeschreven met betrekking tot onze gezanten, welke wij reeds vََr u hebben gezonden, en gij zult geene verandering vinden in de wegen welke wij hebben gevolgd. سُ‍‍نَّ‍‍ةَ مَ‍‌‍نْ قَ‍‍دْ‌ ‌أَ‌رْسَلْنَا‌ قَ‍‍بْ‍‍لَكَ مِ‍‌‍نْ ‌رُسُلِنَا‌ ۖ ‌وَلاَ‌ تَجِدُ‌ لِسُ‍‍نَّ‍‍تِنَا‌ تَحْوِيلاً
'Aqimi Aş-Şalāata Lidulūki Ash-Shamsi 'Ilá Ghasaqi Al-Layli Wa Qur'āna Al-Fajri ۖ 'Inna Qur'āna Al-Fajri Kāna Mash/hūdāan 017-078 Doe uw gebed geregeld bij het ondergaan der zon, bij de eerste duisternis van den nacht en het gebed van den ochtendstond: want het gebed van den ochtendstond geschiedt in het bijzijn van de engelen die daarvan getuigenis geven. أَ‍قِ‍‍مِ ‌ال‍‍صَّ‍‍لاَةَ لِدُل‍‍ُ‍وكِ ‌ال‍‍شَّمْسِ ‌إِلَى‌ غَ‍‍سَ‍‍قِ ‌ال‍‍لَّ‍‍يْ‍‍لِ ‌وَ‍قُ‍‍رْ‌آنَ ‌الْفَ‍‍جْ‍‍ر‍ِ‍‌ ۖ ‌إِنَّ قُ‍‍رْ‌آنَ ‌الْفَ‍‍جْ‍‍ر‍ِ‍‌ ك‍‍َ‍انَ مَشْهُو‌د‌اً
Wa Mina Al-Layli Fatahajjad Bihi Nāfilatan Laka `Asá 'An Yab`athaka Rabbuka Maqāmāan Maĥmūdāan 017-079 En besteed ook een deel van den nacht aan het gebed, als een onverplicht werk voor u: misschien zal uw Heer u tot een eervolle plaats oproepen. وَمِنَ ‌ال‍‍لَّ‍‍يْ‍‍لِ فَتَهَجَّ‍‍دْ‌ بِ‍‍هِ نَافِلَة ً‌ لَكَ عَسَ‍‍ى‌ ‌أَ‌نْ يَ‍‍بْ‍‍عَثَكَ ‌‍رَبُّكَ مَ‍‍قَ‍‍اما‌ ً‌ مَحْمُو‌د‌اً
Wa Qul Rabbi 'Adkhilnī Mudkhala Şidqin Wa 'Akhrijnī Mukhraja Şidqin Wa Aj`al Lī Min Ladunka Sulţānāan Naşīrāan 017-080 En zeg: O Heer! doe mij door een gunstige ingang binnentreden en doe mij door een gunstige uitgang uitgaan en verleen mij eene ondersteunende macht voor u. وَ‍قُ‍‍لْ ‌‍رَبِّ ‌أَ‌دْ‍‍خِ‍‍لْنِي مُ‍‍دْ‍‍خَ‍‍لَ صِ‍‍دْ‍‍قٍ‌ ‌وَ‌أَ‍خْ‍‍رِجْ‍‍نِي مُ‍‍خْ‍رَجَ صِ‍‍دْ‍‍قٍ‌ ‌وَ‌اجْ‍‍عَلْ لِي مِ‍‌‍نْ لَدُ‌نْ‍‍كَ سُلْ‍‍طَ‍‍انا‌ ً‌ نَ‍‍صِ‍‍ي‍‍ر‌اً
Wa Qul Jā'a Al-Ĥaqqu Wa Zahaqa Al-Bāţilu ۚ 'Inna Al-Bāţila Kāna Zahūqāan 017-081 En zeg: de waarheid is gekomen, en de logen is ontvloden; want de logen is bestemd om te ontvlieden. وَ‍قُ‍‍لْ ج‍‍َ‍ا‌ءَ‌ ‌الْحَ‍‍قُّ ‌وَ‌زَهَ‍‍قَ ‌الْبَاطِ‍‍لُ ۚ ‌إِنَّ ‌الْبَاطِ‍‍لَ ك‍‍َ‍انَ ‌زَهُوق‍‍اً
Wa Nunazzilu Mina Al-Qur'āni Mā Huwa Shifā'un Wa Raĥmatun Lilmu'uminīna ۙ Wa Lā Yazīdu Až-Žālimīna 'Illā Khasāan 017-082 Wij zonden al datgene van den Koran neder, wat tot geneesmiddel en genade voor de ware geloovigen kan dienen; maar het zal slechts het verderf der onrechtvaardigen vergrooten. وَنُنَزِّلُ مِنَ ‌الْ‍‍قُ‍‍رْ‌آنِ مَا‌ هُوَ‌ شِف‍‍َ‍ا‌ء‌ٌ‌ ‌وَ‌‍رَحْمَة ٌ‌ لِلْمُؤْمِن‍‍ِ‍ي‍‍نَ ۙ ‌وَلاَ‌ يَز‍ِ‍ي‍‍دُ‌ ‌ال‍‍ظَّ‍‍الِم‍‍ِ‍ي‍‍نَ ‌إِلاَّ‌ خَ‍‍سَا‌ر‌اً
Wa 'Idhā 'An`amnā `Alá Al-'Insāni 'A`rađa Wa Na'á Bijānibihi ۖ Wa 'Idhā Massahu Ash-Sharru Kāna Ya'ūsāan 017-083 Als wij den mensch weldaden bewijzen, verwijdert hij zich en verbergt ondankbaar zich voor ons; maar indien het kwaad hem bereikt, wanhoopt hij aan onze barmhartigheid. وَ‌إِ‌ذَ‌ا‌ ‌أَ‌نْ‍‍عَمْنَا‌ عَلَى‌ ‌الإِ‌ن‍‍س‍‍َ‍انِ ‌أَعْ‍رَضَ ‌وَنَأَ‌ى‌ بِجَانِبِ‍‍هِ ۖ ‌وَ‌إِ‌ذَ‌ا‌ مَسَّهُ ‌ال‍‍شَّرُّ‌ ك‍‍َ‍انَ يَئ‍‍ُ‍‍وساً
Qul Kullun Ya`malu `Alá Shākilatihi Farabbukum 'A`lamu Biman Huwa 'Ahdá Sabīlāan 017-084 Ieder handelt naar zijne eigene wijze; maar uw heer weet, wie op de meest ware wijze op zijnen weg wordt geleid. قُ‍‍لْ كُلٌّ‌ يَعْمَلُ عَلَى‌ شَاكِلَتِ‍‍هِ فَ‍رَبُّكُمْ ‌أَعْلَمُ بِمَ‍‌‍نْ هُوَ‌ ‌أَهْدَ‌ى‌ سَبِيلاً
Wa Yas'alūnaka `Ani Ar-Rūĥi ۖ Quli Ar-Rūĥu Min 'Amri Rabbī Wa Mā 'Ūtītum Mina Al-`Ilmi 'Illā Qalīlāan 017-085 Zij zullen u ondervragen omtrent den geest, antwoord: De geest werd geschapen op bevel van mijn Heer; maar er zijn slechts weinigen onder u die kennis hebben. وَيَسْأَلُونَكَ عَنِ ‌ال‍‍رّ‍ُ‍‌وحِ ۖ قُ‍‍لِ ‌ال‍‍رّ‍ُ‍‌وحُ مِ‍‌‍نْ ‌أَمْ‍‍ر‍ِ‍‌ ‌‍رَبِّي ‌وَمَ‍‍ا‌ ‌أ‍ُ‍‌وتِيتُمْ مِنَ ‌الْعِلْمِ ‌إِلاَّ‌ قَ‍‍لِيلاً
Wa La'in Shi'nā Lanadh/habanna Bial-Ladhī 'Awĥaynā 'Ilayka Thumma Lā Tajidu Laka Bihi `Alaynā Wa Kīlāan 017-086 Indien het ons behaagde zouden wij zeker wegnemen wat wij u hebben geopenbaard. In dat geval zoudt gij niemand hebben gevonden, die u daarin tegen ons zou hebben bijgestaan. وَلَئِ‍‌‍نْ شِئْنَا‌ لَنَذْهَبَ‍‍نَّ بِ‍الَّذِي ‌أَ‌وْحَيْنَ‍‍ا‌ ‌إِلَ‍‍يْ‍‍كَ ثُ‍‍مَّ لاَ‌ تَجِدُ‌ لَكَ بِ‍‍هِ عَلَيْنَا‌ ‌وَكِيلاً
'Illā Raĥmatan Min Rabbika ۚ 'Inna Fađlahu Kāna `Alayka Kabīrāan 017-087 Tenzij door de genade van uwen Heer; want zijne goedheid omtrent u is groot. إِلاَّ‌ ‌‍رَحْمَة ً‌ مِ‍‌‍نْ ‌‍رَبِّكَ ۚ ‌إِنَّ فَ‍‍ضْ‍‍لَ‍‍هُ ك‍‍َ‍انَ عَلَ‍‍يْ‍‍كَ كَبِي‍‍ر‌اً
Qul La'ini Ajtama`ati Al-'Insu Wa Al-Jinnu `Alá 'An Ya'tū Bimithli Hādhā Al-Qur'āni Lā Ya'tūna Bimithlihi Wa Law Kāna Ba`đuhum Liba`đin Žahīrāan 017-088 Zeg: Waarlijk; indien de menschen en de gewassen zich zouden vereenigen, met het doel, een boek gelijk aan dezen Koran voort te brengen, zouden zij geen kunnen voortbrengen, dat daaraan gelijk zij; hoewel de een van hen den ander zou ondersteunen. قُ‍‍لْ لَئِنِ ‌اجْ‍‍تَمَعَتِ ‌الإِ‌ن‍‍سُ ‌وَ‌الْجِ‍‍نُّ عَلَ‍‍ى‌ ‌أَ‌نْ يَأْتُو‌ا‌ بِمِثْلِ هَذَ‌ا‌ ‌الْ‍‍قُ‍‍رْ‌آنِ لاَ‌ يَأْت‍‍ُ‍ونَ بِمِثْلِ‍‍هِ ‌وَلَوْ‌ ك‍‍َ‍انَ بَعْ‍‍ضُ‍‍هُمْ لِبَعْ‍‍ضٍظَ‍‍هِي‍‍ر‌اً
Wa Laqad Şarrafnā Lilnnāsi Fī Hādhā Al-Qur'āni Min Kulli Mathalin Fa'abá 'Aktharu An-Nāsi 'Illā Kufūan 017-089 En wij hebben in dezen Koran den menschen, op verschillende wijze, figuurlijke vergelijkingen gegeven, maar het grootste deel der menschen weigeren, alleen uit ongeloof, die te ontvangen. وَلَ‍قَ‍‍دْ‌ صَ‍رَّفْنَا‌ لِل‍‍نّ‍‍َ‍اسِ فِي هَذَ‌ا‌ ‌الْ‍‍قُ‍‍رْ‌آنِ مِ‍‌‍نْ كُلِّ مَثَل‌‍ٍ‌ فَأَبَ‍‍ى‌ ‌أَكْثَرُ‌ ‌ال‍‍نّ‍‍َ‍اسِ ‌إِلاَّ‌ كُفُو‌ر‌اً
Wa Qālū Lan Nu'umina Laka Ĥattá Tafjura Lanā Mina Al-'Arđi Yanbū`āan 017-090 Zij zeggen: Wij zullen niet in u gelooven, tot gij een waterstraal voor ons uit de aarde doet opspringen. وَ‍قَ‍‍الُو‌ا‌ لَ‍‌‍نْ نُؤْمِنَ لَكَ حَتَّى‌ تَفْجُ‍رَ‌ لَنَا‌ مِنَ ‌الأَ‌رْ‍ضِ يَ‍‌‍نْ‍‍بُوعاً
'Aw Takūna Laka Jannatun Min Nakhīlin Wa `Inabin Fatufajjira Al-'Anhāra Khilālahā Tafjīrāan 017-091 Of indien gij een tuin van palmboomen en wijngaarden hebt en dat gij uit het midden rivieren in overvloed doet ontspringen. أَ‌وْ‌ تَك‍‍ُ‍ونَ لَكَ جَ‍‍نَّ‍‍ةٌ‌ مِ‍‌‍نْ نَ‍‍خِ‍‍ي‍‍لٍ‌ ‌وَعِنَب‌‍ٍ‌ فَتُفَجِّ‍‍ر‍َ‍‌ ‌الأَنه‍‍َ‍ا‌‍رَخِ‍‍لاَلَهَا‌ تَفْجِي‍‍ر‌اً
'Aw Tusqiţa As-Samā'a Kamā Za`amta `Alaynā Kisafāan 'Aw Ta'tiya Billāhi Wa Al-Malā'ikati Qabīlāan 017-092 Of indien gij een deel der hemelen op ons doet nedervallen, of dat gij God en de engelen doet verschijnen, om borg voor u te blijven. أَ‌وْ‌ تُسْ‍‍قِ‍‍طَ ‌ال‍‍سَّم‍‍َ‍ا‌ءَ‌ كَمَا‌ ‌زَعَمْتَ عَلَيْنَا‌ كِسَفاً‌ ‌أَ‌وْ‌ تَأْتِيَ بِ‍اللَّ‍‍هِ ‌وَ‌الْمَلاَئِكَةِ قَ‍‍بِيلاً
'Aw Yakūna Laka Baytun Min Zukhrufin 'Aw Tarqá Fī As-Samā'i Wa Lan Nu'umina Liruqīyika Ĥattá Tunazzila `Alaynā Kitābāan Naqra'uuhu ۗ Qul Subĥāna Rabbī Hal Kuntu 'Illā Bashaan Rasūlāan 017-093 Of dat gij een huis van goud hebt, of dat gij met eene ladder tot den hemel opklimt; nimmer zullen wij gelooven dat gij daarvan alleen zijt afgestegen, tot gij een boek tot ons doet nederdalen, brengende getuigenis van u hetgeen wij zouden kunnen lezen. Antwoord: Mijn Heer zij geloofd! Ben ik iets anders dan een mensch die als gezant wordt afgevaardigd. أَ‌وْ‌ يَك‍‍ُ‍ونَ لَكَ بَ‍‍يْ‍‍تٌ‌ مِ‍‌‍نْ ‌زُ‍خْ‍‍رُفٍ ‌أَ‌وْ‌ تَرْ‍قَ‍‍ى‌ فِي ‌ال‍‍سَّم‍‍َ‍ا‌ءِ‌ ‌وَلَ‍‌‍نْ نُؤْمِنَ لِرُ‍قِ‍‍يِّكَ حَتَّى‌ تُنَزِّلَ عَلَيْنَا‌ كِتَابا‌ ً‌ نَ‍‍قْ‍‍‍رَ‌ؤُهُ ۗ قُ‍‍لْ سُ‍‍بْ‍‍ح‍‍َ‍انَ ‌‍رَبِّي هَلْ كُ‍‌‍ن‍‍تُ ‌إِلاَّ‌ بَشَر‌ا‌ ً‌ ‌‍رَسُولاً
Wa Mā Mana`a An-Nāsa 'An Yu'uminū 'Idh Jā'ahumu Al-Hudá 'Illā 'An Qālū 'Aba`atha Allāhu Bashaan Rasūlāan 017-094 En niets verhindert de menschen te gelooven, als eene leiding tot hen is gekomen, dan dat zij zeggen: Heeft God een mensch als zijn gezant nedergezonden? وَمَا‌ مَنَعَ ‌ال‍‍نّ‍‍َ‍اسَ ‌أَ‌نْ يُؤْمِنُ‍‍و‌ا‌ ‌إِ‌ذْ‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَهُمُ ‌الْهُدَ‌ى‌ ‌إِلاَّ‌ ‌أَ‌نْ قَ‍‍الُ‍‍و‌ا‌ ‌أَبَعَثَ ‌اللَّ‍‍هُ بَشَر‌ا‌ ً‌ ‌‍رَسُولاً
Qul Law Kāna Fī Al-'Arđi Malā'ikatun Yamshūna Muţma'innīna Lanazzalnā `Alayhim Mina As-Samā'i Malakāan Rasūlāan 017-095 Antwoord: Indien de engelen op aarde hadden gewandeld als rustige inwoners, zouden wij zekerlijk een engel als onzen gezant van den hemel tot hen hebben nedergezonden. قُ‍‍لْ لَوْ‌ ك‍‍َ‍انَ فِي ‌الأَ‌رْ‍ضِ مَلاَئِكَةٌ‌ يَمْش‍‍ُ‍ونَ مُ‍‍طْ‍‍مَئِ‍‍نّ‍‍ِ‍ي‍‍نَ لَنَزَّلْنَا‌ عَلَيْهِمْ مِنَ ‌ال‍‍سَّم‍‍َ‍ا‌ءِ‌ مَلَكا‌ ً‌ ‌‍رَسُولاً
Qul Kafá Billāhi Shahīdāan Baynī Wa Baynakum ۚ 'Innahu Kāna Bi`ibādihi Khabīrāan Başīrāan 017-096 Zeg: God is een voldoende getuige tusschen mij en u; want hij kent en ziet zijne dienaren. قُ‍‍لْ كَفَى‌ بِ‍اللَّ‍‍هِ شَهِيد‌ا‌ ً‌ بَيْنِي ‌وَبَيْنَكُمْ ۚ ‌إِنَّ‍‍هُ ك‍‍َ‍انَ بِعِبَا‌دِهِ خَ‍‍بِي‍‍ر‌ا‌ ً‌ بَ‍‍صِ‍‍ي‍‍ر‌اً
Wa Man Yahdi Allāhu Fahuwa Al-Muhtadi ۖ Wa Man Yuđlil Falan Tajida Lahum 'Awliyā'a Min Dūnihi ۖ Wa Naĥshuruhum Yawma Al-Qiyāmati `Alá Wajūhihim `Umyāan Wa Bukmāan Wa Şummāan ۖ Ma'wāhum Jahannamu ۖ Kullamā Khabat Zidnāhum Sa`īrāan 017-097 Wie door God geleid wordt, zal goed geleid zijn, en hij, wien hij zal doen dwalen, zal geene hulp buiten hem verzamelen op den dag der opstanding, liggende op hunne aangezichten, blind, stom en doof; hun verblijf zal de hel zijn. Zoo dikwijls het vuur daarvan zal worden uitgebluscht, zullen wij eene nieuwe vlam doen ontstaan om hen te martelen. وَمَ‍‌‍نْ يَهْدِ‌ ‌اللَّ‍‍هُ فَهُوَ‌ ‌الْمُهْتَدِ‌ ۖ ‌وَمَ‍‌‍نْ يُ‍‍ضْ‍‍لِلْ فَلَ‍‌‍نْ تَجِدَ‌ لَهُمْ ‌أَ‌وْلِي‍‍َ‍ا‌ءَ‌ مِ‍‌‍نْ ‌دُ‌ونِ‍‍هِ ۖ ‌وَنَحْشُرُهُمْ يَ‍‍وْمَ ‌الْ‍‍قِ‍‍يَامَةِ عَلَى‌ ‌وَجُوهِهِمْ عُمْيا‌ ً‌ ‌وَبُكْما‌ ً‌ ‌وَ‍صُ‍‍مّ‍‍ا‌ ًۖ مَأْ‌وَ‌اهُمْ جَهَ‍‍نَّ‍‍مُ ۖ كُلَّمَا‌ خَ‍‍بَتْ ‌زِ‌دْنَاهُمْ سَعِي‍‍ر‌اً
Dhālika Jazā'uuhum Bi'annahum Kafarū Bi'āyātinā Wa Qālū 'A'idhā Kunnā `Ižāmāan Wa Rufātāan 'A'innā Lamabthūna Khalqāan Jadīdāan 017-098 Dit zal hunne vergelding zijn, omdat zij niet in onze teekens gelooven, en zeggen: als wij tot beenderen en stof veranderd zullen zijn, zullen wij dan zekerlijk als nieuwe schepselen opstaan? ذَلِكَ جَز‍َ‍‌ا‌ؤُهُمْ بِأَنَّ‍‍هُمْ كَفَرُ‌و‌ا‌ بِآيَاتِنَا‌ ‌وَ‍قَ‍‍الُ‍‍و‌ا‌ ‌أَئِذَ‌ا‌ كُ‍‍نَّ‍‍ا‌ عِ‍‍ظَ‍‍اما‌ ً‌ ‌وَ‌رُفَاتاً‌ ‌أَئِ‍‍نَّ‍‍ا‌ لَمَ‍‍بْ‍‍عُوث‍‍ُ‍ونَ خَ‍‍لْ‍‍ق‍‍ا‌‌ ً‌ جَدِيد‌اً
'Awalam Yaraw 'Anna Allāha Al-Ladhī Khalaqa As-Samāwāti Wa Al-'Arđa Qādirun `Alá 'An Yakhluqa Mithlahum Wa Ja`ala Lahum 'AjalāanRayba Fīhi Fa'abá Až-Žālimūna 'Illā Kufūan 017-099 Zien zij niet, dat God, die de hemelen en de aarde schiep, in staat is andere lichamen te vormen, gelijk aan de hunne? En hij heeft hen een beperkten tijd bepaald: dit is ontwijfelbaar; maar de goddeloozen verwerpen de waarheid alleen uit ongeloof. أَ‌وَلَمْ يَ‍رَ‌وْ‌ا‌ ‌أَنَّ ‌اللَّ‍‍هَ ‌الَّذِي خَ‍‍لَ‍‍قَ ‌ال‍‍سَّمَا‌و‍َ‍‌اتِ ‌وَ‌الأَ‌رْ‍ضَ قَ‍‍ا‌دِ‌رٌ‌ عَلَ‍‍ى‌ ‌أَ‌نْ يَ‍‍خْ‍‍لُ‍‍قَ مِثْلَهُمْ ‌وَجَعَلَ لَهُمْ ‌أَجَلا‌ ً‌ لاَ‌ ‌‍رَيْ‍‍بَ ف‍‍ِ‍ي‍‍هِ فَأَبَى‌ ‌ال‍‍ظَّ‍‍الِم‍‍ُ‍ونَ ‌إِلاَّ‌ كُفُو‌ر‌اً
Qul Law 'Antum Tamlikūna Khazā'ina Raĥmati Rabbī 'Idhāan La'amsaktum Khashyata Al-'Infāqi ۚ Wa Kāna Al-'Insānu Qatūan 017-100 Zeg: Indien gij de schatten der genade van mijnen Heer bezat zoudt gij u onthouden daarvan gebruik te maken, uit vrees die te verkwisten; want de mensch is begeerlijk. قُ‍‍لْ لَوْ‌ ‌أَ‌ن‍‍تُمْ تَمْلِك‍‍ُ‍ونَ خَ‍‍ز‍َ‍‌ائِنَ ‌‍رَحْمَةِ ‌‍رَبِّ‍‍ي ‌إِ‌ذ‌ا‌ ً‌ لَأَمْسَكْتُمْ خَ‍‍شْيَةَ ‌الإِ‌ن‍‍ف‍‍َ‍اقِ ۚ ‌وَك‍‍َ‍انَ ‌الإِ‌نْ‍‍س‍‍َ‍انُ قَ‍‍تُو‌ر‌اً
Wa Laqad 'Ātaynā Mūsá Tis`a 'Āyātin Bayyinātin ۖ Fās'l Banī 'Isrā'īla 'Idh Jā'ahum Faqāla Lahu Fir`awnu 'Innī La'ažunnuka Yāmūsá Masĥūan 017-101 Wij gaven vroeger aan Mozes de macht om negen duidelijke teekens te toonen. En vraag de kinderen Israëls nopens het verhaal van Mozes, toen hij tot hen kwam en Pharao tot hem zeide: Waarlijk, ik geloof dat gij, o Mozes! door eene betoovering beheerscht zijt. وَلَ‍قَ‍‍دْ‌ ‌آتَيْنَا‌ مُوسَى‌ تِسْعَ ‌آي‍‍َ‍ات ٍ‌ بَيِّن‍‍َ‍ات‌‍ٍۖ فَاسْألْ بَنِ‍‍ي ‌إِسْر‍َ‍‌ائ‍‍ِ‍ي‍‍لَ ‌إِ‌ذْ‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَهُمْ فَ‍‍قَ‍‍الَ لَ‍‍هُ فِ‍‍رْعَ‍‍وْنُ ‌إِنِّ‍‍ي لَأَ‍ظُ‍‍نُّ‍‍كَ يَامُوسَى‌ مَسْحُو‌ر‌اً
Qāla Laqad `Alimta Mā 'Anzala Hā'uulā' 'Illā Rabbu As-Samāwāti Wa Al-'Arđi Başā'ira Wa 'Innī La'ažunnuka Yā Fir`awnu Mathan 017-102 Mozes antwoordde: Gij weet wel, dat niemand deze duidelijke teekens heeft nedergezonden, behalve de Heer van hemel en aarde; en ik geloof dat gij, o Pharao! een verloren man zijt. قَ‍‍الَ لَ‍‍قَ‍‍دْ‌ عَلِمْتَ مَ‍‍ا‌ ‌أَ‌ن‍‍زَلَ ه‍‍َ‍ا‌ؤُلاَ‌ء‌ ‌إِلاَّ‌ ‌‍رَبُّ ‌ال‍‍سَّمَا‌و‍َ‍‌اتِ ‌وَ‌الأَ‌رْ‍ضِ بَ‍‍صَ‍‍ائِ‍‍ر‍َ‍‌ ‌وَ‌إِنِّ‍‍ي لَأَ‍ظُ‍‍نُّ‍‍كَ يَافِ‍‍رْعَ‍‍وْنُ مَثْبُو‌ر‌اً
Fa'arāda 'An Yastafizzahum Mina Al-'Arđi Fa'aghraqnāhu Wa Man Ma`ahu Jamī`āan 017-103 Daarom wilde Pharao hen uit het land drijven, maar wij deden hem verdrinken, en allen die met hem waren. فَأَ‌رَ‍‌ا‌دَ‌ ‌أَ‌نْ يَسْتَفِزَّهُمْ مِنَ ‌الأَ‌رْ‍ضِ فَأَ‍‍غْ‍رَ‍قْ‍‍ن‍‍َ‍اهُ ‌وَمَ‍‌‍نْ مَعَ‍‍هُ جَمِيعاً
Wa Qulnā Min Ba`dihi Libanī 'Isrā'īla Askunū Al-'Arđa Fa'idhā Jā'a Wa`du Al-'Ākhirati Ji'nā Bikum Lafīfāan 017-104 En wij zeiden na zijne verdelging tot de kinderen Israëls: Woont in het land, en als de belofte van het toekomstige leven in vervulling zal komen, zullen wij u allen bij elkander brengen om geoordeeld te worden. وَ‍قُ‍‍لْنَا‌ مِ‍‌‍نْ بَعْدِهِ لِبَنِ‍‍ي ‌إِسْر‍َ‍‌ائ‍‍ِ‍ي‍‍لَ ‌اسْكُنُو‌ا‌الأَ‌رْ‍ضَ فَإِ‌ذَ‌ا‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَ‌ ‌وَعْدُ‌ ‌الآ‍‍خِ‍رَةِ جِئْنَا‌ بِكُمْ لَفِيفاً
Wa Bil-Ĥaqqi 'Anzalnāhu Wa Bil-Ĥaqqi Nazala ۗ Wa Mā 'Arsalnāka 'Illā Mubashshirāan Wa Nadhīrāan 017-105 Wij hebben den Koran met waarheid nedergezonden, en met waarheid daalde die neder; en wij zonden dien, om alleen een boodschapper van goede tijdingen te zijn en tot aankondigen van bedreigingen. وَبِالْحَ‍‍قِّ ‌أَ‌ن‍‍زَلْن‍‍َ‍اهُ ‌وَبِالْحَ‍‍قِّ نَزَلَ ۗ ‌وَمَ‍‍ا‌ ‌أَ‌رْسَلْن‍‍َ‍اكَ ‌إِلاَّ‌ مُبَشِّ‍‍ر‌ا‌ ً‌ ‌وَنَذِي‍‍ر‌اً
Wa Qur'ānāan Faraqnāhu Litaqra'ahu `Alá An-Nāsi `Alá Mukthin Wa Nazzalnāhu Tanzīlāan 017-106 Wij hebben den Koran gescheiden, door dien bij gedeelten te openbaren, opdat gij dien den mensch met overleg zoudt voorlezen, en wij hebben dien nedergezonden, naar gelang de gelegenheid dit vereischte. وَ‍قُ‍‍رْ‌آنا‌‌ ً‌ فَ‍رَ‍قْ‍‍ن‍‍َ‍اهُ لِتَ‍‍قْ‍‍‍رَ‌أَهُ عَلَى‌ ‌ال‍‍نّ‍‍َ‍اسِ عَلَى‌ مُكْثٍ‌ ‌وَنَزَّلْن‍‍َ‍اهُ تَ‍‌‍ن‍‍زِيلاً
Qul 'Āminū Bihi~ 'Aw Lā Tu'uminū ۚ 'Inna Al-Ladhīna 'Ūtū Al-`Ilma Min Qablihi~ 'Idhā Yutlá `Alayhim Yakhirrūna Lil'adhqāni Sujjadāan 017-107 Zeg: Hetzij gij al of niet in den Koran gelooft, zij die werden begiftigd met de kennis der schriften, welke vroeger zijn geopenbaard en hun herhaald werden, zij vallen op hunne aangezichten en aanbidden, قُ‍‍لْ ‌آمِنُو‌ا‌ بِهِ ‌أَ‌وْ‌ لاَ‌ تُؤْمِنُ‍‍و‌اۚ ‌إِنَّ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌أ‍ُ‍‌وتُو‌ا‌الْعِلْمَ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍بْ‍‍لِهِ ‌إِ‌ذَ‌ا‌ يُتْلَى‌ عَلَيْهِمْ يَ‍‍خِ‍‍ر‍ّ‍‍ُ‍‌ونَ لِلأَ‌ذْ‍قَ‍‍انِ سُجَّد‌اً
Wa Yaqūlūna Subĥāna Rabbinā 'In Kāna Wa`du Rabbinā Lamaf`ūlāan 017-108 Zeggende: Onze Heer zij geloofd; want de belofte van onzen Heer is zekerlijk vervuld! وَيَ‍قُ‍‍ول‍‍ُ‍ونَ سُ‍‍بْ‍‍ح‍‍َ‍انَ ‌‍رَبِّنَ‍‍ا‌ ‌إِ‌نْ ك‍‍َ‍انَ ‌وَعْدُ‌ ‌‍رَبِّنَا‌ لَمَفْعُولاً
Wa Yakhirrūna Lil'adhqāni Yabkūna Wa Yazīduhum Khushū`āan 017-109 Zij vallen weenende op hunne aangezichten neder, en het hooren daarvan vermeerdert hunne nederigheid. وَيَ‍خِ‍‍ر‍ّ‍‍ُ‍‌ونَ لِلأَ‌ذْ‍قَ‍‍انِ يَ‍‍بْ‍‍ك‍‍ُ‍ونَ ‌وَيَزِيدُهُمْ خُ‍‍شُوعاً
Qul Ad Allaha 'Aw Ad Ar-Raĥmana ۖ 'Ayyanan Mmā Tad`ū Falahu Al-'Asmā'u Al-Ĥusná ۚ Wa Lā Tajhar Bişalātika Wa Lā Tukhāfit Bihā Wa Abtaghi Bayna Dhālika Sabīlāan 017-110 Zeg: Roep God aan, of aanbid den barmhartige; want het is gelijk, met welken dier beide namen gij hem aanroept: hij toch bezit de meest uitmuntende namen: Spreek uw gebed niet overluid uit, noch met eene te zachte stem, maar volg een middenweg tusschen deze beiden. قُ‍‍لْ ‌ا‌دْعُو‌ا‌اللَّ‍‍هَ ‌أَ‌وْ‌ ‌ا‌دْعُو‌ا‌ال‍رَّحْمَنَ ۖ ‌أَيّاً‌ ًمَّ‍‍ا‌ تَ‍‍دْعُو‌ا‌ فَلَهُ ‌الأَسْم‍‍َ‍ا‌ءُ‌ ‌الْحُسْنَى‌ ۚ ‌وَلاَ‌ تَ‍‍جْ‍‍هَرْ‌ بِ‍‍صَ‍‍لاَتِكَ ‌وَلاَ‌ تُ‍‍خَ‍‍افِتْ بِهَا‌ ‌وَ‌ابْ‍‍تَ‍‍غِ بَ‍‍يْ‍‍نَ ‌ذَلِكَ سَبِيلاً
Wa Quli Al-Ĥamdu Lillāh Al-Ladhī Lam Yattakhidh Waladāan Wa Lam Yakun Lahu Sharīkun Al-Mulki Wa Lam Yakun Lahu Wa Līyun Mina Adh-Dhulli ۖ Wa Kabbirhu Takbīrāan 017-111 Zeg: Geloofd zij God, die geen kind voortgebracht, die geen deelgenoot in het koninkrijk, en niemand noodig heeft om hem voor vernedering te bewaren; en verheerlijk hem, door zijne grootheid te verkondigen. وَ‍قُ‍‍لِ ‌الْحَمْدُ‌ لِلَّهِ ‌الَّذِي لَمْ يَتَّ‍‍خِ‍‍ذْ‌ ‌وَلَد‌ا‌ ً‌ ‌وَلَمْ يَكُ‍‌‍نْ لَ‍‍هُ شَ‍‍ر‍ِ‍ي‍‍ك‌‍ٌ‌ فِي ‌الْمُلْكِ ‌وَلَمْ يَكُ‍‌‍نْ لَ‍‍هُ ‌وَلِيٌّ‌ مِنَ ‌ال‍‍ذُّلِّ ۖ ‌وَكَبِّ‍‍رْهُ تَكْبِي‍‍ر‌اً
Toggle thick letters. Most people make the mistake of thickening thin letters in the words that have other (highlighted) thick letter Toggle to highlight thick letters خصضغطقظ رَ
Next Sūrah