014-001 E. L. R. Dit boek hebben wij u nedergezonden, opdat gij de menschen van de duisternis tot het licht zoudt voeren, en met het verlof van hunnen Heer, op den glorierijken en prijzenswaardigen weg.
Al-Ladhīna Yastaĥibbūna Al-Ĥayāata Ad-Dunyā `Alá Al-'Ākhirati Wa Yaşuddūna `An Sabīli Allāhi Wa Yabghūnahā `Iwajāan ۚ 'Ūlā'ika Fī Đalālin Ba`īdin
014-003 Die het tegenwoordige leven boven het toekomstige beminnen en de menschen afvoeren van Gods weg, en dien kronkelig trachten te maken, deze verkeeren in eene dwaling, die ver van de waarheid verwijderd is.
Wa Mā 'Arsalnā MinRasūlin 'Illā Bilisāni Qawmihi Liyubayyina Lahum ۖ Fayuđillu Allāhu Man Yashā'u Wa Yahdī Man Yashā'u ۚ Wa Huwa Al-`Azīzu Al-Ĥakīmu
014-004 Wij hebben geen apostel gezonden dan met de taal van zijn volk, opdat hij hun hunnen plicht duidelijk zou kunnen verklaren, want God doet dwalen naar zijn welbehagen en leidt dengeen die hem behaagt; en hij is de machtige, de wijze.
Wa Laqad 'Arsalnā Mūsá Bi'āyātinā 'An 'AkhrijQawmaka Mina Až-Žulumāti 'Ilá An-Nūri Wa Dhakkirhum Bi'ayyāmi Allāhi ۚ 'Inna Fī Dhālika La'āyātin Likulli ŞabbārinShakūrin
014-005 Wij zonden vroeger Mozes met onze teekens en gaven hem bevelen, zeggende: Leid uw volk uit de duisternis tot het licht, en herinner hun de gunsten van God; waarlijk, daarin zijn teekens voor ieder lijdzaam en dankbaar mensch.
Wa 'IdhQāla Mūsá Liqawmihi Adhkurū Ni`mata Allāhi `Alaykum 'Idh 'Anjākum Min 'Āli Fir`awna Yasūmūnakum Sū'a Al-`Adhābi Wa Yudhabbiĥūna 'Abnā'akum Wa Yastaĥyūna Nisā'akum ۚ Wa Fī Dhālikum Balā'un MinRabbikum `Ažīmun
014-006 En herinner u toen Mozes tot zijn volk zeide: Herdenk de gunst van God omtrent u, toen hij u van het juk van Pharao bevrijdde: deze verdrukte u vreeselijk; en zij doodden uwe mannelijke kinderen en lieten uwe vrouwelijke kinderen leven. Dit was een harde proef van uwen Heer.
Wa 'Idh Ta'adhdhana Rabbukum La'inShakartum La'azīdannakum ۖ Wa La'in Kafartum 'Inna `Adhābī Lashadīdun
014-007 En toen uw Heer door den mond van Mozes eene verklaring aflegde, zeide hij: Waarlijk, ik wil mijne weldaden omtrent u vermeerderen, indien gij dankbaar zijt; maar indien gij ondankbaar zijt, waarlijk, dan zal mijne straf gestreng zijn.
'Alam Ya'tikum Naba'u Al-Ladhīna MinQablikumQawmi Nūĥin Wa `Ādin Wa Thamūda Wa ۛ Al-Ladhīna Min Ba`dihim ۛ Lā Ya`lamuhum 'Illā Al-Lahu ۚ Jā'at/humRusuluhum Bil-Bayyināti Faraddū 'Aydiyahum Fī 'Afwāhihim Wa Qālū 'Innā Kafarnā Bimā 'Ursiltum Bihi Wa 'Innā Lafī Shakkin Mimmā Tad`ūnanā 'Ilayhi Murībin
014-009 Hebt gij de geschiedenis der volkeren, uwe voorgangers, niet gehoord? namelijk van het volk van Noach, en van Ad en van Thamoed en van degenen die hen opvolgden. Wier getal niemand kent, behalve God? Hunne gezanten kwamen tot hem met duidelijke wonderen; maar zij brachten hunne handen aan hunne monden uit verontwaardiging, en zeiden: Wij gelooven de boodschap niet, waarmede gij voorgeeft belast te zijn, en wij verkeeren in twijfel nopens den godsdienst waartoe gij ons uitnoodigt.
014-010 Hunne gezanten antwoordden: Bestaat er eenige twijfel nopens God, den schepper van hemel en aarde? Hij noodigt u niet tot het ware geloof, opdat hij een deel uwer zonden zou kunnen vergeven en uwe straf kunnen verschuiven, door u tijd tot berouw te geven, tot een bepaalden oogenblik. Zij antwoordden: Gij zijt slechts een mensch, gelijk wij; gij tracht ons van de goden af te leiden, die door onze vaderen werden aangebeden; breng ons dus door een wonder een duidelijk bewijs, dat gij de waarheid spreekt.
Qālat LahumRusuluhum 'In Naĥnu 'Illā Basharun Mithlukum Wa Lakinna Allāha Yamunnu `Alá Man Yashā'u Min `Ibādihi ۖ Wa Mā Kāna Lanā 'An Na'tiyakum Bisulţānin 'Illā Bi'idhni Allāhi ۚ Wa `Alá Allāhi Falyatawakkali Al-Mu'uminūna
014-011 Hunne gezanten antwoordden hun: Wij zijn niets anders dan menschen gelijk gij, maar God is goedertieren voor diegenen zijner dienaren, welke hem behagen; en het ligt niet in onze macht, u een wonderdadig bewijs voor onze zending te geven. Tenzij met het verlof van God; laat dus de godvruchtige op God vertrouwen.
Wa Mā Lanā 'Allā Natawakkala `Alá Allāhi Wa Qad Hadānā Subulanā ۚ Wa Lanaşbiranna `Alá Mā 'Ādhaytumūnā ۚ Wa `Alá Allāhi Falyatawakkali Al-Mutawakkilūna
014-012 En waarom zouden wij God niet vertrouwen, die ons op onze wegen heeft geleid? Daarom zullen wij met geduld het kwaad verdragen, waarmede hij ons bezoekt, en laat degenen hun vertrouwen in God stellen, die trachten, het ergens in te plaatsen.
Wa Qāla Al-Ladhīna Kafarū Lirusulihim Lanukhrijannakum Min 'Arđinā 'Aw Lata`ūdunna Fī Millatinā ۖ Fa'awĥá 'IlayhimRabbuhum Lanuhlikanna Až-Žālimīna
014-013 En zij die niet geloofden, zeiden tot hunnen gezanten: wij zullen u zekerlijk uit ons land verdrijven, of gij zult tot onzen godsdienst terugkeeren. En hun Heer sprak tot hen door openbaring, zeggende: Waarlijk, wij zullen de boozen verdelgen.
Yatajarra`uhu Wa Lā Yakādu Yusīghuhu Wa Ya'tīhi Al-Mawtu Min Kulli Makānin Wa Mā Huwa Bimayyitin ۖ Wa Min Warā'ihi `Adhābun Ghalīžun
014-017 Hij zal het met kleine teugen afslokken, en hij zal het niet licht door zijne keel kunnen doen gaan, door de walgelijkheid; de dood zal hem van alle kanten aanstaren, maar hij zal niet sterven, en voor hem zal eene grievende pijniging gereed zijn.
014-018 Dit is de gelijkenis van hen die niet in hunnen Heer gelooven. Hunne werken zijn gelijk aan asch, die door den wind op een stormachtigen dag wordt voortgedreven; zij zullen niet in staat zijn, een blijvend voordeel te verkrijgen van hetgeen zij hebben bedreven. Dit is eene dwaling, die zeer ver van de waarheid is verwijderd.
'Alam Tará 'Anna Allāha Khalaqa As-Samāwāti Wa Al-'Arđa Bil-Ĥaqqi ۚ 'In Yasha' Yudh/hibkum Wa Ya'ti Bikhalqin Jadīdin
014-019 Ziet gij niet dat God de hemelen en de aarde met wijsheid heeft geschapen? Indien het hem behaagt, kan hij verdelgen en een nieuw schepsel in uwe plaats voortbrengen.
Wa Barazū Lillāh Jamī`āan Faqāla Ađ-Đu`afā'u Lilladhīna Astakbarū 'Innā Kunnā Lakum Taba`āan Fahal 'Antum Mughnūna `Annā Min `Adhābi Allāhi MinShay'in ۚ Qālū Law Hadānā Al-Lahu Lahadaynākum ۖ Sawā'un `Alaynā 'Ajazi`nā 'AmŞabarnā Mā Lanā Min Maĥīşin
014-021 En zij zullen allen op den jongsten dag in Gods tegenwoordigheid worden gebracht; en de zwakken, die zich onder hen bevinden, zullen tot de sterken zeggen: Waarlijk, wij hebben u op de aarde opgevolgd; wilt gij dus niet een deel der goddelijke wraak van ons afwenden? Zij zullen antwoorden: Indien God ons op den rechten weg had geleid, zouden wij u zekerlijk geleid hebben. Het is ons onverschillig, of wij onze plagen met ongeduld dragen, of dat wij die met geduld verduren, want wij bezitten geen weg om daaraan te ontkomen.
Wa Qāla Ash-Shayţānu Lammā Quđiya Al-'Amru 'Inna Allāha Wa`adakum Wa`da Al-Ĥaqqi Wa Wa`adtukum Fa'akhlaftukum ۖ Wa Mā Kāna Lī `Alaykum Min Sulţānin 'Illā 'An Da`awtukum Fāstajabtum Lī ۖ Falā Talūmūnī Wa Lūmū 'Anfusakum ۖ Mā 'Anā Bimuşrikhikum Wa Mā 'Antum Bimuşrikhīya ۖ 'Innī Kafartu Bimā 'Ashraktumūnī MinQablu ۗ 'Inna Až-Žālimīna Lahum `Adhābun 'Alīmun
014-022 En satan zal zeggen, nadat het oordeel zal zijn uitgesproken: Waarlijk, God deed u eene belofte van waarheid; ook ik deed u eene belofte, maar ik bedroog u; ik had echter de macht niet om u te dwingen. Maar ik riep u slechts en gij antwoorddet mij: beschuldigt mij dus niet, maar beschuldigt u zelven. Ik kan u niet helpen en gij kunt mij niet bijstaan. Toen gij mij naast God hebt geplaatst, achtte ik mij niet als zijns gelijke. Eene gestrenge straf is den onrechtvaardige bereid.
Wa 'Udkhila Al-Ladhīna 'Āmanū Wa `Amilū Aş-Şāliĥāti Jannātin Tajrī Min Taĥtihā Al-'AnhāruKhālidīna Fīhā Bi'idhni Rabbihim ۖ Taĥīyatuhum Fīhā Salāmun
014-023 Maar zij die geloofd en rechtvaardig gehandeld hebben, zullen binnen geleid worden, in tuinen die door rivieren worden besproeid; eeuwig zullen zij daarin verblijven, door het verlof van hunnen heer, en zij zullen begroet worden met het woord Vrede.
014-024 Weet gij niet waarbij God een goed woord vergelijkt? Het is een goede boom; zijne wortels zijn stevig in den grond bevestigd en zijne takken reiken tot den hemel.
014-025 Die boom brengt in ieder jaargetijde door des Heeren wil vruchten voort. God spreekt met de menschen door gelijkenissen, opdat zij onderricht zouden mogen worden.
Yuthabbitu Allāhu Al-Ladhīna 'Āmanū Bil-Qawli Ath-Thābiti Fī Al-Ĥayāati Ad-Dunyā Wa Fī Al-'Ākhirati ۖ Wa Yuđillu Allāhu Až-Žālimīna ۚ Wa Yaf`alu Allāhu Mā Yashā'u
014-027 God zal degenen, die gelooven, door het standvastige woord des geloofs, zoowel in dit leven als in het toekomstige, bevestigen; maar God zal den booze in dwaling brengen; want God doet wat hem behaagt.
014-030 Zij richten ook afgodsbeelden op als Gods gelijken, opdat zij de menschen van zijnen weg zouden afleiden. Zeg hun: Geniet de geneugten van dit leven voor eenigen tijd; maar daarna zal uw verblijf in het hellevuur zijn.
Qul Li`ibādiya Al-Ladhīna 'Āmanū Yuqīmū Aş-Şalāata Wa Yunfiqū Mimmā Razaqnāhum Sirrāan Wa `Alāniyatan MinQabli 'An Ya'tiya Yawmun Lā Bay`un Fīhi Wa Lā Khilālun
014-031 Zeg tot mijne dienaren die geloofd hebben, dat zij volhardend in het gebed moeten zijn, en dat zij aalmoezen moeten schenken van hetgeen wij hun hebben gegeven, zoowel in het geheim, als in het openbaar; alvorens de dag komt, waarop noch koop noch verkoop, noch vriendschap zal bestaan.
Al-Lahu Al-Ladhī Khalaqa As-Samāwāti Wa Al-'Arđa Wa 'Anzala Mina As-Samā'i Mā'an Fa'akhraja Bihi Mina Ath-Thamarāti Rizqāan Lakum ۖ Wa Sakhkhara Lakumu Al-Fulka Litajriya Fī Al-Baĥri Bi'amrihi ۖ Wa Sakhkhara Lakumu Al-'Anhāra
014-032 God is het die de hemelen en de aarde heeft geschapen en het water van den hemel doet nederdalen, door middel van hetwelk hij vruchten voor uw onderhoud voortbrengt; en door zijn bevel noodzaakt hij de schepen voor uwen dienst op zee te zeilen; ook dwingt hij de rivieren u cijnsbaar te zijn:
Wa Sakhkhara Lakumu Ash-Shamsa Wa Al-Qamara Dā'ibayni ۖ Wa Sakhkhara Lakumu Al-Layla Wa An-Nahār
014-033 Evenzoo noodzaakt hij de zon en de maan, die hunne loopbanen met ijver afleggen, u te dienen, terwijl hij den dag en den nacht aan uwen dienst heeft onderworpen.
Wa 'Ātākum Min Kulli Mā Sa'altumūhu ۚ Wa 'In Ta`uddū Ni`mata Allāhi Lā Tuĥşūhā ۗ 'Inna Al-'Insāna Lažalūmun Kaffārun
014-034 Hij geeft u van alles wat gij hem vraagt, en gij zoudt niet in staat zijn de weldaden op te rekenen, die God u heeft geschonken. Waarlijk, de mensch is onrechtvaardig en ondankbaar.
Wa 'IdhQāla 'Ibrāhīmu Rabbi Aj`al Hādhā Al-Balada 'Āmināan Wa Ajnubnī Wa Banīya 'An Na`buda Al-'Aşnāma
014-035 Gedenk, toen Abraham zeide: O Heer! maak dit land tot eene plaats van volkomen veiligheid, en dat ik en mijne kinderen het aanbidden van afgodsbeelden mogen vermijden.
Rabbi 'Innahunna 'Ađlalna Kathīrāan Mina An-Nāsi ۖ Faman Tabi`anī Fa'innahu Minnī ۖ Wa Man `Aşānī Fa'innaka GhafūrunRaĥīmun
014-036 Want, o Heer! zij hebben reeds een groot aantal menschen verleid. Wie mij dus volgt, zal tot mij behooren: en omtrent hem die mij niet gehoorzaamt, zult gij genadig en barmhartig zijn.
Rabbanā 'Innī 'Askantu MinDhurrīyatī Biwādin Ghayri Dhī Zar`in `Inda Baytika Al-Muĥarrami Rabbanā Liyuqīmū Aş-Şalāata Fāj`al 'Af'idatan Mina An-Nāsi Tahwī 'Ilayhim Wa Arzuqhum Mina Ath-Thamarāti La`allahum Yashkurūna
014-037 O Heer! ik heb een deel mijner afstammelingen in eene onvruchtbare vallei doen wonen, nabij een heilig huis, o Heer! opdat zij volhardend in het gebed zouden mogen zijn. Vergun dus dat de harten van sommige menschen gunstig voor hen gestemd worden, en schenk hun alle soorten van vruchten, opdat zij dankbaar zouden mogen zijn.
014-042 Denk niet, o profeet, dat God niet opmerkt wat de goddeloozen doen. Hij stelt slechts hunne straf uit tot den dag, waarop de oogen der menschen op den hemel zullen worden gevestigd.
Muhţi`īna Muqni`ī Ru'ūsihim Lā Yartaddu 'IlayhimŢarfuhum ۖ Wa 'Af'idatuhum Hawā'un
014-043 Zij zullen zich haasten vooruit te komen, als de stem des engels tot het oordeel zal oproepen; zij zullen hunne hoofden opheffen, maar zij zullen niet in staat zijn hun gezicht af te wenden van het voorwerp, waarop dat zal zijn gevestigd, en hunne harten zullen ledig wezen.
Wa 'Andhiri An-Nāsa Yawma Ya'tīhimu Al-`Adhābu Fayaqūlu Al-Ladhīna Žalamū Rabbanā 'Akhkhirnā 'Ilá 'AjalinQarībin Nujib Da`wataka Wa Nattabi`i Ar-Rusula ۗ 'Awalam Takūnū 'Aqsamtum MinQablu Mā Lakum Min Zawālin
014-044 Daarom dreig de menschen met den dag, waarop hun de straf zal worden opgelegd. Waarop zij, die onrechtvaardig hebben gehandeld, zullen zeggen: O Heer! geef ons uitstel tot een nabij gelegen tijdstip. En wij zullen uwe oproeping tot het geloof gehoorzamen en uwe gezanten volgen. Maar men zal hun antwoorden: Zwoert gij niet vroeger, dat gij nimmer zoudt veranderen?
Wa Sakantum Fī Masākini Al-Ladhīna Žalamū 'Anfusahum Wa Tabayyana Lakum Kayfa Fa`alnā Bihim Wa Đarabnā Lakumu Al-'Amthāla
014-045 Thans woont gij in de verblijven van hen, die hunne eigene zielen onrechtvaardig hebben behandeld, en het is u duidelijk, hoe wij met hen hebben gehandeld, en wij stelden u hunne vernietiging als voorbeelden.
Wa Qad Makarū Makrahum Wa `Inda Allāhi Makruhum Wa 'In Kāna Makruhum Litazūla Minhu Al-Jibālu
014-046 Zij gebruiken hunne grootste listen om der waarheid weerstand te bieden; maar hunne list is duidelijk voor God, die in staat is hunne plannen te verijdelen, al waren hunne listen zoo groot, dat de bergen daardoor, konden worden bewogen.
014-047 Denk dus niet, o profeet, dat God zou willen handelen tegen zijne belofte van hulp aan zijne gezanten gedaan; want God is machtig en in staat te wreken.
Yawma Tubaddalu Al-'Arđu Ghayra Al-'Arđi Wa As-Samāwātu ۖ Wa Barazū Lillāh Al-Wāĥidi Al-Qahhāri
014-048 De dag zal komen waarop de aarde in eene andere aarde, en de hemelen in andere hemelen zullen worden veranderd; en de anderen zullen uit hunne graven opstaan, om voor den eenigen, den almachtigen God te verschijnen.
Hādhā Balāghun Lilnnāsi Wa Liyundharū Bihi Wa Liya`lamū 'Annamā Huwa 'Ilahun Wāĥidun Wa Liyadhdhakkara 'Ūlū Al-'Albābi
014-052 Dit is eene voldoende vermaning voor de menschen, opdat zij daardoor zouden gewaarschuwd zijn; dat zij zouden weten, dat er slechts één God is, en dat zij die met verstand zijn begaafd, zouden nadenken.