Roman Script    Reciting key words            Previous Sūrah    Quraan Index    Home  

6) Sūrat Al-'An`ām

Printed format

6) سُورَة الأَنعَام

Toggle thick letters. Most people make the mistake of thickening thin letters in the words that have other (highlighted) thick letter Toggle to highlight thick letters خصضغطقظ رَ
Al-Ĥamdu Lillāh Al-Ladhī Khalaqa As-Samāwāti Wa Al-'Arđa Wa Ja`ala Až-Žulumāti Wa An-Nūra ۖ Thumma Al-Ladhīna Kafarū Birabbihim Ya`dilūna 006-001 Geloofd zij God, die de hemelen en de aarde heeft geschapen, en de duisternis en het licht heeft ingesteld: desniettegenstaande plaatsen zij, die niet in den Heer gelooven, andere goden naast hem. الْحَمْدُ‌ لِلَّهِ ‌الَّذِي خَ‍‍لَ‍‍قَ ‌ال‍‍سَّمَا‌و‍َ‍‌اتِ ‌وَ‌الأَ‌رْ‍ضَ ‌وَجَعَلَ ‌ال‍‍ظُّ‍‍لُم‍‍َ‍اتِ ‌وَ‌ال‍‍نّ‍‍ُ‍و‌‍رَۖ ثُ‍‍مَّ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ كَفَرُ‌و‌ا‌ بِ‍رَبِّهِمْ يَعْدِلُونَ
Huwa Al-Ladhī Khalaqakum Min Ţīnin Thumma Qá 'Ajalāan ۖ Wa 'Ajalun Musamman `Indahu ۖ Thumma 'Antum Tamtarūna 006-002 Hij is het, die u uit slijk heeft geschapen, en daarna het einde van uw leven heeft bepaald. Dat vooruit bepaalde einde is in zijne macht; nog twijfelt gij er aan. هُوَ‌ ‌الَّذِي خَ‍‍لَ‍‍قَ‍‍كُمْ مِ‍‌‍نْ طِ‍‍ي‍‍ن‌‍ٍ‌ ثُ‍‍مَّ قَ‍‍ضَ‍‍ى‌ ‌أَجَلا‌ ًۖ ‌وَ‌أَجَلٌ‌ مُسَ‍‍مّ‍‍ىً‌ عِ‍‌‍نْ‍‍دَهُ ۖ ثُ‍‍مَّ ‌أَ‌نْ‍‍تُمْ تَمْتَرُ‌ونَ
Wa Huwa Allāhu Fī As-Samāwāti Wa Fī Al-'Arđi ۖ Ya`lamu Sirrakum Wa Jahrakum Wa Ya`lamu Mā Taksibūna 006-003 Hij is God in den hemel en op aarde; hij weet wat gij heimelijk doet; en wat gij openbaart, en weet wat gij verdient. وَهُوَ‌ ‌اللَّ‍‍هُ فِي ‌ال‍‍سَّمَا‌و‍َ‍‌اتِ ‌وَفِي ‌الأَ‌رْ‍ضِ ۖ يَعْلَمُ سِ‍‍ر‍ّ‍َكُمْ ‌وَجَهْ‍رَكُمْ ‌وَيَعْلَمُ مَا‌ تَكْسِبُونَ
Wa Mā Ta'tīhim Min 'Āyatin Min 'Āyāti Rabbihim 'Illā Kānū `Anhā Mu`rīna 006-004 Er kwam geen enkel teeken tot hen, van de teekenen van hunnen Heer, of zij wendden zich er af. وَمَا‌ تَأْتِيهِمْ مِ‍‌‍نْ ‌آيَةٍ‌ مِ‍‌‍نْ ‌آي‍‍َ‍اتِ ‌‍رَبِّهِمْ ‌إِلاَّ‌ كَانُو‌ا‌ عَ‍‌‍نْ‍‍هَا‌ مُعْ‍‍رِ‍‍ضِ‍‍ينَ
Faqad Kadhdhabū Bil-Ĥaqqi Lammā Jā'ahum ۖ Fasawfa Ya'tīhim 'Anbā'u Mā Kānū Bihi Yastahzi'ūn 006-005 En zij hebben de waarheid geloochend, nadat zij tot hen was gekomen: maar eene boodschap zal tot hen komen, nopens hetgeen zij bespot hebben. فَ‍قَ‍‍دْ‌ كَذَّبُو‌ا‌ بِ‍الْحَ‍‍قِّ لَ‍‍مَّ‍‍ا‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَهُمْ ۖ فَسَ‍‍وْفَ يَأْتِيهِمْ ‌أَ‌نْ‍‍ب‍‍َ‍ا‌ءُ‌ مَا‌ كَانُو‌ا‌ بِ‍‍هِ يَسْتَهْزِئ‍‍ُ‍‍ون
'Alam Yaraw Kam 'Ahlaknā Min Qablihim Min Qarnin Makkannāhum Al-'Arđi Mā Lam Numakkin Lakum Wa 'Arsalnā As-Samā'a `Alayhim Midan Wa Ja`alnā Al-'Anhāra Tajrī Min Taĥtihim Fa'ahlaknāhum Bidhunūbihim Wa 'Ansha'nā Min Ba`dihim Qarnāan 'Ākharīna 006-006 Hebben zij niet opgemerkt, hoe vele geslachten wij vََr hen hebben vernietigd. Wij hebben hen op de aarde geplaatst op eene wijze zooals wij u niet hebben geplaatst. Wij hebben den hemel gezonden om overvloed op hen te doen regenen, en gaven hun rivieren, die onder hunnen voet stroomden; daarna hebben wij hen om hunne zonden vernietigd, en hebben andere geslachten na hen doen opstaan. أَلَمْ يَ‍رَ‌وْ‌ا‌ كَمْ ‌أَهْلَكْنَا‌ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍بْ‍‍لِهِمْ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍رْنٍ‌ مَكَّ‍‍نَّ‍‍اهُمْ فِي ‌الأَ‌رْ‍ضِ مَا‌ لَمْ نُمَكِّ‍‌‍نْ لَكُمْ ‌وَ‌أَ‌رْسَلْنَا‌ ‌ال‍‍سَّم‍‍َ‍ا‌ءَ‌ عَلَيْهِمْ مِ‍‍دْ‌‍رَ‌ا‌ر‌ا‌ ً‌ ‌وَجَعَلْنَا‌ ‌الأَ‌نْ‍‍ه‍‍َ‍ا‌‍رَ‌ تَ‍‍جْ‍‍رِي مِ‍‌‍نْ تَحْتِهِمْ فَأَهْلَكْنَاهُمْ بِذُنُوبِهِمْ ‌وَ‌أَ‌ن‍‍شَأْنَا‌ مِ‍‌‍نْ بَعْدِهِمْ قَ‍‍رْنا‌‌ ً‌ ‌آ‍‍خَ‍‍رِينَ
Wa Law Nazzalnā `Alayka KitābāanQirţāsin Falamasūhu Bi'aydīhim Laqāla Al-Ladhīna Kafarū 'In Hādhā 'Illā Siĥrun Mubīnun 006-007 Zelfs indien wij hun een boek hadden nedergezonden, op papier geschreven, en zij hadden het met hunne handen aangeraakt, zouden de ongeloovigen zekerlijk hebben gezegd: Dit is slechts tooverij. وَلَوْ‌ نَزَّلْنَا‌ عَلَ‍‍يْ‍‍كَ كِتَابا‌‌ ً‌ فِي قِ‍‍رْ‍‍طَ‍‍اس‌‍ٍ‌ فَلَمَس‍‍ُ‍وهُ بِأَيْدِيهِمْ لَ‍‍قَ‍‍الَ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ كَفَرُ‌و‌ا‌ ‌إِ‌نْ هَذَ‌ا‌ ‌إِلاَّ‌ سِحْر‌ٌ‌ مُبِينٌ
Wa Qālū Lawlā 'Unzila `Alayhi Malakun ۖ Wa Law 'Anzalnā Malakāan Laquđiya Al-'Amru Thumma Lā Yunžarūna 006-008 Zij zeggen, dat zoolang geen engel tot hen werd nedergezonden, zij niet zullen gelooven. Maar indien wij een engel hadden nedergezonden, zou hunne zaak reeds bepaald zijn, en zij zouden geen oogenblik berouw gevoeld hebben. وَ‍قَ‍‍الُو‌ا‌ لَوْلاَ‌ ‌أُ‌ن‍‍زِلَ عَلَ‍‍يْ‍‍هِ مَلَكٌۖ ‌وَلَوْ‌ ‌أَ‌ن‍‍زَلْنَا‌ مَلَكا‌ ً‌ لَ‍‍قُ‍‍ضِ‍‍يَ ‌الأَمْرُ‌ ثُ‍‍مَّ لاَ‌ يُ‍‌‍ن‍‍ظَ‍‍رُ‌ونَ
Wa Law Ja`alnāhu Malakāan Laja`alnāhu Rajulāan Wa Lalabasnā `Alayhim Mā Yalbisūna 006-009 En indien wij een engel als onzen boodschapper hadden aangewezen, zouden wij hem in den vorm van een mensch gezonden hebben; en wij zouden dien voor hen hebben gekleed, gelijk zij gekleed zijn. وَلَوْ‌ جَعَلْن‍‍َ‍اهُ مَلَكا‌ ً‌ لَجَعَلْن‍‍َ‍اهُ ‌‍رَجُلا‌ ً‌ ‌وَلَلَبَسْنَا‌ عَلَيْهِمْ مَا‌ يَلْبِسُونَ
Wa Laqadi Astuhzi'a Birusulin Min Qablika Faĥāqa Bial-Ladhīna Sakhirū Minhum Mā Kānū Bihi Yastahzi'ūn 006-010 Andere apostelen zijn vََr u bespot, maar de straf waarmede zij spotten, heeft de spotters bereikt. وَلَ‍قَ‍‍دِ‌ ‌اسْتُهْزِئَ بِرُسُلٍ‌ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍بْ‍‍لِكَ فَح‍‍َ‍اقَ بِ‍الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ سَ‍‍خِ‍‍رُ‌و‌ا‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ مَا‌ كَانُو‌ا‌ بِ‍‍هِ يَسْتَهْزِئ‍‍ُ‍‍ون
Qul Sīrū Fī Al-'Arđi Thumma Anžurū Kayfa Kāna `Āqibatu Al-Mukadhdhibīna 006-011 Zeg hun: Doorloopt de aarde en ziet wat het einde van hen was, die onze profeten van bedrog beschuldigden. قُ‍‍لْ سِيرُ‌و‌ا‌ فِي ‌الأَ‌رْ‍ضِ ثُ‍‍مَّ ‌ان‍‍ظُ‍‍رُ‌و‌ا‌ كَ‍‍يْ‍‍فَ ك‍‍َ‍انَ عَاقِ‍‍بَةُ ‌الْمُكَذِّبِينَ
Qul Liman Mā Fī As-Samāwāti Wa Al-'Arđi ۖ Qul Lillāh ۚ Kataba `Alá Nafsihi Ar-Raĥmata ۚ Layajma`annakum 'Ilá Yawmi Al-Qiyāmati Lā Rayba Fīhi ۚ Al-Ladhīna Khasirū 'Anfusahum Fahum Lā Yu'uminūna 006-012 Zeg: Wien behoort wat hemel en aarde bevatten? Zeg: Aan God. Hij heeft zich zelven barmhartigheid voorgeschreven. Hij zal u zeker op den dag der opstanding verzamelen; daaraan is geen twijfel. Zij, die niet gelooven, verwoesten hunne eigene zielen. قُ‍‍لْ لِمَ‍‌‍نْ مَا‌ فِي ‌ال‍‍سَّمَا‌و‍َ‍‌اتِ ‌وَ‌الأَ‌رْ‍ضِ ۖ قُ‍‍لْ لِلَّهِ ۚ كَتَبَ عَلَى‌ نَفْسِهِ ‌ال‍رَّحْمَةَ ۚ لَيَ‍‍جْ‍‍مَعَ‍‍نَّ‍‍كُمْ ‌إِلَى‌ يَ‍‍وْمِ ‌الْ‍‍قِ‍‍يَامَةِ لاَ‌ ‌‍رَيْ‍‍بَ ف‍‍ِ‍ي‍‍هِ ۚ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ خَ‍‍سِرُ‌و‌ا‌ ‌أَ‌ن‍‍فُسَهُمْ فَهُمْ لاَ‌ يُؤْمِنُونَ
Wa Lahu Mā Sakana Fī Al-Layli Wa An-Nahāri ۚ Wa Huwa As-Samī`u Al-`Alīmu 006-013 Hem behoort alles wat bij nacht of bij dag gebeurt; hij hoort en ziet alles. وَلَ‍‍هُ مَا‌ سَكَنَ فِي ‌ال‍‍لَّ‍‍يْ‍‍لِ ‌وَ‌ال‍‍نَّ‍‍ه‍‍َ‍ا‌ر‍ِ‍‌ ۚ ‌وَهُوَ‌ ‌ال‍‍سَّم‍‍ِ‍ي‍‍عُ ‌الْعَلِيمُ
Qul 'Aghayra Allāhi 'Attakhidhu Walīyāanţiri As-Samāwāti Wa Al-'Arđi Wa Huwa Yuţ`imu Wa Lā Yuţ`amu ۗ Qul 'Innī 'Umirtu 'An 'Akūna 'Awwala Man 'Aslama ۖ Wa Lā Takūnanna Mina Al-Mushrikīna 006-014 Zeg: Zal ik een anderen beschermer kiezen dan God, de schepper van hemel en aarde, die alles voedt en door niemand gevoed wordt? Zeg: Waarlijk, mij is bevolen, de eerste te zijn die den Islam belijdt en het werd mij gezegd: Gij zult op geenerlei wijze een afgodendienaar zijn. قُ‍‍لْ ‌أَ‍‍غَ‍‍يْ‍رَ‌اللَّ‍‍هِ ‌أَتَّ‍‍خِ‍‍ذُ‌ ‌وَلِيّا‌‌ ً‌ فَاطِ‍‍رِ‌ ‌ال‍‍سَّمَا‌و‍َ‍‌اتِ ‌وَ‌الأَ‌رْ‍ضِ ‌وَهُوَ‌ يُ‍‍طْ‍‍عِمُ ‌وَلاَ‌ يُ‍‍طْ‍‍عَمُ ۗ قُ‍‍لْ ‌إِنِّ‍‍ي ‌أُمِ‍‍رْتُ ‌أَ‌نْ ‌أَك‍‍ُ‍ونَ ‌أَ‌وَّلَ مَ‍‌‍نْ ‌أَسْلَمَ ۖ ‌وَلاَ‌ تَكُونَ‍‍نَّ مِنَ ‌الْمُشْ‍‍رِكِينَ
Qul 'Innī 'Akhāfu 'In `Aşaytu Rabbī `Adhāba Yawmin `Ažīmin 006-015 Zeg: Waarlijk, ik vrees de straf van den grooten dag, indien ik ongehoorzaam jegens mijnen Heer mocht zijn. قُ‍‍لْ ‌إِنِّ‍‍ي ‌أَ‍خَ‍‍افُ ‌إِ‌نْ عَ‍‍صَ‍‍يْ‍‍تُ ‌‍رَبِّي عَذ‍َ‍‌ابَ يَ‍‍وْمٍ عَ‍‍ظِ‍‍يمٍ
Man Yuşraf `Anhu Yawma'idhin Faqad Raĥimahu ۚ Wa Dhalika Al-Fawzu Al-Mubīnu 006-016 Indien zij van iemand op dien dag wordt afgewend, zal God genadig omtrent hen zijn geweest, en dat eene blijkbare verlossing zijn. مَ‍‌‍نْ يُ‍‍صْ‍رَفْ عَ‍‌‍نْ‍‍هُ يَوْمَئِذ‌‌ٍ‌ فَ‍‍قَ‍‍دْ‌ ‌‍رَحِمَ‍‍هُ ۚ ‌وَ‌ذَلِكَ ‌الْفَ‍‍وْ‌زُ‌ ‌الْمُبِينُ
Wa 'In Yamsaska Allāhu Biđurrin Falā Kāshifa Lahu~ 'Illā Huwa ۖ Wa 'In Yamsaska Bikhayrin Fahuwa `Alá Kulli Shay'in Qadīrun 006-017 Indien God u door eenig leed bedroeft, zal niemand het van u kunnen afnemen, uitgezonderd hij zelf; indien hij echter eene weldaad bewijst, is het omdat hij almachtig is. وَ‌إِ‌نْ يَمْسَسْكَ ‌اللَّ‍‍هُ بِ‍‍ضُ‍‍رّ‌‌ٍ‌ فَلاَ‌ كَاشِفَ لَهُ~ُ ‌إِلاَّ‌ هُوَ‌ ۖ ‌وَ‌إِ‌نْ يَمْسَسْكَ بِ‍‍خَ‍‍يْ‍‍ر‌‌ٍ‌ فَهُوَ‌ عَلَى‌ كُلِّ شَ‍‍يْء‌‌ٍقَ‍‍دِيرٌ
Wa Huwa Al-Qāhiru Fawqa `Ibādihi ۚ Wa Huwa Al-Ĥakīmu Al-Khabīru 006-018 Hij is de opperheer over zijne dienaren; en hij is wijs en alwetend. وَهُوَ‌ ‌الْ‍‍قَ‍‍اهِ‍‍ر‍ُ‍‌ فَ‍‍وْ‍قَ عِبَا‌دِهِ ۚ ‌وَهُوَ‌ ‌الْحَك‍‍ِ‍ي‍‍مُ ‌الْ‍‍خَ‍‍بِيرُ
Qul 'Ayyu Shay'in 'Akbaru Shahādatan ۖ Quli Allāhu ۖ Shahīdun Baynī Wa Baynakum ۚ Wa 'Ūĥiya 'Ilayya Hādhā Al-Qur'ānu Li'ndhirakum Bihi Wa Man Balagha ۚ 'A'innakum Latash/hadūna 'Anna Ma`a Allāhi 'Ālihatan 'Ukhۚ Qul Lā 'Ash/hadu ۚ Qul 'Innamā Huwa 'Ilahun Wāĥidun Wa 'Innanī Barī'un Mimmā Tushrikūna 006-019 Zeg: Wat is het sterkste bij het afleggen van getuigenis? Zeg: God; hij is getuige tusschen mij en u. En deze Koran werd mij geopenbaard, opdat ik u daardoor zou waarschuwen, en ook hen tot welke hij zal komen. Gelooft gij inderdaad dat er andere goden behalve God zijn? Zeg: Ik belijd dit niet. Zeg: Waarlijk, hij is eén God en ik ben onschuldig aan hetgeen gij met hem vereenigt. قُ‍‍لْ ‌أَيُّ شَ‍‍يْءٍ‌ ‌أَكْبَرُ‌ شَهَا‌دَة‌ ًۖ قُ‍‍لِ ‌اللَّ‍‍هُ ۖ شَه‍‍ِ‍ي‍‍د‌ٌ‌ بَيْنِي ‌وَبَيْنَكُمْ ۚ ‌وَ‌أ‍ُ‍‌وحِيَ ‌إِلَيَّ هَذَ‌ا‌ ‌الْ‍‍قُ‍‍رْ‌آنُ لِأ‌ن‍‍ذِ‌‍رَكُمْ بِ‍‍هِ ‌وَمَ‍‌‍نْ بَلَ‍‍غَ ۚ ‌أَئِ‍‍نَّ‍‍كُمْ لَتَشْهَد‍ُ‍‌ونَ ‌أَنَّ مَعَ ‌اللَّ‍‍هِ ‌آلِهَةً ‌أُ‍خْ‍رَ‌ى‌ ۚ قُ‍‍لْ لاَ‌ ‌أَشْهَدُ‌ ۚ قُ‍‍لْ ‌إِنَّ‍‍مَا‌ هُوَ‌ ‌إِلَهٌ‌ ‌وَ‌احِد‌ٌ‌ ‌وَ‌إِنَّ‍‍نِي بَ‍‍رِيء‌ٌ‌ مِ‍‍مَّ‍‍ا‌ تُشْ‍‍رِكُونَ
Al-Ladhīna 'Ātaynāhumu Al-Kitāba Ya`rifūnahu Kamā Ya`rifūna 'Abnā'ahumu ۘ Al-Ladhīna Khasirū 'Anfusahum Fahum Lā Yu'uminūna 006-020 Zij, wie wij de schrift hebben gegeven, kennen onzen apostel zooals zij hunne eigene kinderen kennen: maar zij, die hunne eigene zielen verwoesten, zullen niet gelooven. الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آتَيْنَاهُمُ ‌الْكِت‍‍َ‍ابَ يَعْ‍‍رِفُونَ‍‍هُ كَمَا‌ يَعْ‍‍رِف‍‍ُ‍ونَ ‌أَبْ‍‍ن‍‍َ‍ا‌ءَهُمُ ۘ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ خَ‍‍سِرُ‌و‌ا‌ ‌أَ‌ن‍‍فُسَهُمْ فَهُمْ لاَ‌ يُؤْمِنُونَ
Wa Man 'Ažlamu Mimmani Aftará `Alá Allāhi Kadhibāan 'Aw Kadhdhaba Bi'āyātihi~ ۗ 'Innahu Lā Yufliĥu Až-Žālimūna 006-021 Wie is onrechtvaardiger dan hij, die eene leugen omtrent God verzint, of zijne teekenen van bedrog beschuldigt? Waarlijk, de booze zal niet bloeien. وَمَ‍‌‍نْ ‌أَ‍ظْ‍‍لَمُ مِ‍‍مَّ‍‍نِ ‌افْتَ‍رَ‌ى‌ عَلَى‌ ‌اللَّ‍‍هِ كَذِباً‌ ‌أَ‌وْ‌ كَذَّبَ بِآيَاتِهِ ۗ ‌إِنَّ‍‍هُ لاَ‌ يُفْلِحُ ‌ال‍‍ظَّ‍‍الِمُونَ
Wa Yawma Naĥshuruhum Jamī`āan Thumma Naqūlu Lilladhīna 'Ashrakū 'Ayna Shurakā'uukumu Al-Ladhīna Kuntum Taz`umūna 006-022 En op den dag der opstanding zullen wij hen allen verzamelen, en dan zullen wij zeggen tot hen, die anderen met God vereenigen: Waar zijn uwe makkers, van wien gij u verbeeldt, dat zij het van God zijn? وَيَ‍‍وْمَ نَحْشُرُهُمْ جَمِيعا‌‌ ً‌ ثُ‍‍مَّ نَ‍‍قُ‍‍ولُ لِلَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌أَشْ‍رَكُ‍‍و‌ا‌ ‌أَيْ‍‍نَ شُ‍رَك‍‍َ‍ا‌ؤُكُمُ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ كُ‍‌‍ن‍‍تُمْ تَزْعُمُونَ
Thumma Lam Takun Fitnatuhum 'Illā 'An Qālū Wa Allāhi Rabbinā Mā Kunnā Mushrikīna 006-023 Maar zij zullen geene andere verontschuldiging hebben, dan dat zij zullen zeggen: Bij God, onzen Heer, zweren wij, dat wij geene afgodendienaars waren. ثُ‍‍مَّ لَمْ تَكُ‍‌‍نْ فِتْنَتُهُمْ ‌إِلاَّ‌ ‌أَ‌نْ قَ‍‍الُو‌ا‌ ‌وَ‌اللَّهِ ‌‍رَبِّنَا‌ مَا‌ كُ‍‍نَّ‍‍ا‌ مُشْ‍‍رِكِينَ
Anžur Kayfa Kadhabū `Alá 'Anfusihim ۚ Wa Đalla `Anhum Mā Kānū Yaftarūna 006-024 Zie hoe zij tegen zich zelven liegen, en hoe de goden zich hebben verborgen, die door hen werden uitgevonden. ‍ان‍‍ظُ‍‍رْ‌ كَ‍‍يْ‍‍فَ كَذَبُو‌ا‌ عَلَ‍‍ى‌ ‌أَ‌ن‍‍فُسِهِمْ ۚ ‌وَ‍ضَ‍‍لَّ عَ‍‌‍نْ‍‍هُمْ مَا‌ كَانُو‌ا‌ يَفْتَرُ‌ونَ
Wa Minhum Man Yastami`u 'Ilayka ۖ Wa Ja`alnā `Alá Qulūbihim 'Akinnatan 'An Yafqahūhu Wa Fīdhānihim Waqan Wa 'In ۚ Yaraw Kulla 'Āyatin Lā Yu'uminū Bihā Ĥattá ۚ 'Idhā Jā'ūka Yujādilūnaka Yaqūlu Al-Ladhīna Kafarū 'In Hādhā 'Illā 'Asāţīru Al-'Awwalīna 006-025 Er zijn er onder hen, die luisteren, als gij den Koran leest, maar wij hebben sluiers over hunne harten geworpen, dat zij het niet zouden verstaan, en eene doofheid in hunne ooren; en indien zij zelfs alle soorten van teekens zagen, zouden zij er niet aan gelooven; en hunne ongeloovigheid zal zoo groot worden, dat zij zelfs tot u zullen komen om met u te twisten. De ongeloovigen zullen zeggen: Dit zijn niets anders dan dwaze fabelen uit oude tijden. وَمِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ مَ‍‌‍نْ يَسْتَمِعُ ‌إِلَ‍‍يْ‍‍كَ ۖ ‌وَجَعَلْنَا‌ عَلَى‌ قُ‍‍لُوبِهِمْ ‌أَكِ‍‍نَّ‍‍ةً ‌أَ‌نْ يَفْ‍‍قَ‍‍ه‍‍ُ‍وهُ ‌وَفِ‍‍ي ‌آ‌ذَ‌انِهِمْ ‌وَ‍قْ‍‍ر‌ا‌ ًۚ ‌وَ‌إِ‌نْ يَ‍رَ‌وْ‌ا‌ كُلَّ ‌آيَة‍ٍ‌ لاَ‌ يُؤْمِنُو‌ا‌ بِهَا‌ ۚ حَتَّ‍‍ى‌ ‌إِ‌ذَ‌ا‌ ج‍‍َ‍ا‌ء‍ُ‍‌وكَ يُجَا‌دِلُونَكَ يَ‍‍قُ‍‍ولُ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ كَفَرُ‌و‌ا‌ ‌إِ‌نْ هَذَ‌ا‌ ‌إِلاَّ‌ ‌أَسَاطِ‍‍ي‍‍رُ‌ ‌الأَ‌وَّلِينَ
Wa Hum Yanhawna `Anhu Wa Yan'awna `Anhu ۖ Wa 'In Yuhlikūna 'Illā 'Anfusahum Wa Mā Yash`urūna 006-026 En zij zullen anderen verbieden er aan te gelooven, en zich er verre van verwijderen; maar zij zullen hunne eigene zielen slechts vernietigen, en dat gevoelen zij niet. وَهُمْ يَ‍‌‍نْ‍‍هَ‍‍وْنَ عَ‍‌‍نْ‍‍هُ ‌وَيَ‍‌‍نْ‍‍أَ‌وْنَ عَ‍‌‍نْ‍‍هُ ۖ ‌وَ‌إِ‌نْ يُهْلِك‍‍ُ‍ونَ ‌إِلاَّ‌ ‌أَ‌ن‍‍فُسَهُمْ ‌وَمَا‌ يَشْعُرُ‌ونَ
Wa Law Tará 'Idh Wuqifū `Alá An-Nāri Faqālū Yā Laytanā Nuraddu Wa Lā Nukadhdhiba Bi'āyāti Rabbinā Wa Nakūna Mina Al-Mu'uminīna 006-027 Indien gij hen zaagt, als zij in het vuur der hel zullen worden geplaatst, en zij zullen zeggen: Gave God dat wij in de wereld mochten worden teruggezonden; wij zouden dan de teekens van onzen Heer niet van bedrog beschuldigen, en wij zouden ware geloovigen worden. وَلَوْ‌ تَ‍رَ‌ى‌ ‌إِ‌ذْ‌ ‌وُ‍قِ‍‍فُو‌ا‌ عَلَى‌ ‌ال‍‍نّ‍‍َ‍ا‌ر‍ِ‍‌ فَ‍‍قَ‍‍الُو‌ا‌ يَا‌ لَيْتَنَا‌ نُ‍رَ‌دُّ‌ ‌وَلاَ‌ نُكَذِّبَ بِآي‍‍َ‍اتِ ‌‍رَبِّنَا‌ ‌وَنَك‍‍ُ‍ونَ مِنَ ‌الْمُؤْمِنِينَ
Bal Badā Lahum Mā Kānū Yukhfūna Min Qablu ۖ Wa Law Ruddū La`ādū Limā Nuhū `Anhu Wa 'Innahum Lakādhibūna 006-028 Ja, het is hun duidelijk geworden, wat zij vroeger verborgen, en indien zij zelfs in de wereld werden teruggezonden, zouden zij zekerlijk terugkeeren tot datgene wat hun verboden werd; en zij zijn zekerlijk leugenaars. بَلْ بَدَ‌ا‌ لَهُمْ مَا‌ كَانُو‌ا‌ يُ‍‍خْ‍‍ف‍‍ُ‍ونَ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍بْ‍‍لُ ۖ ‌وَلَوْ‌ ‌رُ‌دُّ‌و‌ا‌ لَعَا‌دُ‌و‌ا‌ لِمَا‌ نُهُو‌ا‌ عَ‍‌‍نْ‍‍هُ ‌وَ‌إِنَّ‍‍هُمْ لَكَا‌ذِبُونَ
Wa Qālū 'In Hiya 'Illā Ĥayātunā Ad-Dunyā Wa Mā Naĥnu Bimabthīna 006-029 En zij zeggen: Er is geen ander leven dan dit leven; nimmer zullen wij opgewekt worden. وَ‍قَ‍‍الُ‍‍و‌ا‌ ‌إِ‌نْ هِيَ ‌إِلاَّ‌ حَيَاتُنَا‌ ‌ال‍‍دُّ‌نْ‍‍يَا‌ ‌وَمَا‌ نَحْنُ بِمَ‍‍بْ‍‍عُوثِينَ
Wa Law Tará 'Idh Wuqifū `Alá Rabbihim ۚ Qāla 'Alaysa Hādhā Bil-Ĥaqqi ۚ Qālū Balá Wa Rabbinā ۚ Qāla Fadhūqū Al-`Adhāba Bimā Kuntum Takfurūna 006-030 Maar indien gij kondet zien, als zij voor hunnen Heer zullen worden geplaatst! Hij zal tot hen zeggen: Was dit niet de waarheid? Zij zullen antwoorden: Ja, bij onzen Heer! God zal zeggen; Onderga dus de straf, omdat gij niet hebt geloofd. وَلَوْ‌ تَ‍رَ‌ى‌ ‌إِ‌ذْ‌ ‌وُ‍قِ‍‍فُو‌ا‌ عَلَى‌ ‌‍رَبِّهِمْ ۚ قَ‍‍الَ ‌أَلَ‍‍يْ‍‍سَ هَذَ‌ا‌ بِ‍الْحَ‍‍قِّ ۚ قَ‍‍الُو‌ا‌ بَلَى‌ ‌وَ‌‍رَبِّنَا‌ ۚ قَ‍‍الَ فَذُ‌وقُ‍‍و‌ا‌الْعَذ‍َ‍‌ابَ بِمَا‌ كُ‍‌‍ن‍‍تُمْ تَكْفُرُ‌ونَ
Qad Khasira Al-Ladhīna Kadhdhabū Biliqā'i Allāhi ۖ Ĥattá 'Idhā Jā'at/humu As-Sā`atu Baghtatan Qālū Yā Ĥasratanā `Alá Mā Farraţnā Fīhā Wa Hum Yaĥmilūna 'Awzārahum `Alá Žuhūrihim ۚ 'Alā Sā'a Mā Yazirūna 006-031 Zij zijn verloren, die de verschijning voor God in het volgende leven als eene onwaarheid verwerpen, tot op het uur dat hen onvermijdelijk zal verrassen. Dan zullen zij zeggen: Helaas dat wij gedurende onzen leeftijd ons zelven achteloos hebben vergeten, en zij zullen hunne lasten op hunne schouders dragen; en zal het niet kwaad zijn, waarmede zij beladen zullen wezen? قَ‍‍دْ‌ خَ‍‍سِ‍‍ر‍َ‍‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ كَذَّبُو‌ا‌ بِلِ‍‍قَ‍‍ا‌ءِ‌ ‌اللَّ‍‍هِ ۖ حَتَّ‍‍ى‌ ‌إِ‌ذَ‌ا‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَتْهُمُ ‌ال‍‍سَّاعَةُ بَ‍‍غْ‍‍تَة‌ ًقَ‍‍الُو‌ا‌ يَا‌ حَسْ‍رَتَنَا‌ عَلَى‌ مَا‌ فَ‍رَّ‍طْ‍‍نَا‌ فِيهَا‌ ‌وَهُمْ يَحْمِل‍‍ُ‍ونَ ‌أَ‌وْ‌زَ‌ا‌‍رَهُمْ عَلَى‌ ظُ‍‍هُو‌رِهِمْ ۚ ‌أَلاَ‌ س‍‍َ‍ا‌ءَ‌ مَا‌ يَزِ‌رُ‌ونَ
Wa Mā Al-Ĥayāatu Ad-Dunyā 'Illā La`ibun Wa Lahwun ۖ Wa Lalddāru Al-'Ākhiratu Khayrun Lilladhīna Yattaqūna ۗ 'Afalā Ta`qilūna 006-032 Dit tegenwoordige leven is niets anders dan een spel en een ijdel vermaak; maar, waarlijk, het volgende leven, zal beter zijn voor hen die God vreezen. Zult gij dat niet begrijpen? وَمَا‌ ‌الْحَي‍‍َ‍اةُ ‌ال‍‍دُّ‌نْ‍‍يَ‍‍ا‌ ‌إِلاَّ‌ لَعِبٌ‌ ‌وَلَهْو‌ٌۖ ‌وَلَلدّ‍َ‍‌ا‌رُ‌ ‌الآ‍‍خِ‍رَةُ خَ‍‍يْ‍‍ر‌ٌ‌ لِلَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ يَتَّ‍‍قُ‍‍ونَ ۗ ‌أَفَلاَ‌ تَعْ‍‍قِ‍‍لُونَ
Qad Na`lamu 'Innahu Layaĥzunuka Al-Ladhī Yaqūlūna ۖ Fa'innahum Lā Yukadhdhibūnaka Wa Lakinna Až-Žālimīna Bi'āyāti Allāhi Yajĥadūna 006-033 Nu weten wij, o Mahomet! dat het u grieft wat zij spreken! men beschuldigt niet u van valschheid; maar de ongeloovigen loochenen Gods teekenen. قَ‍‍دْ‌ نَعْلَمُ ‌إِنَّ‍‍هُ لَيَحْزُنُكَ ‌الَّذِي يَ‍‍قُ‍‍ول‍‍ُ‍ونَ ۖ فَإِنَّ‍‍هُمْ لاَ‌ يُكَذِّبُونَكَ ‌وَلَكِ‍‍نَّ ‌ال‍‍ظَّ‍‍الِم‍‍ِ‍ي‍‍نَ بِآي‍‍َ‍اتِ ‌اللَّ‍‍هِ يَ‍‍جْ‍‍حَدُ‌ونَ
Wa Laqad Kudhdhibat Rusulun Min Qablika Faşabarū `Alá Mā Kudhdhibū Wa 'Ūdhū Ĥattá 'Atāhum Naşruۚ Wa Lā Mubaddila Likalimāti Allāhi ۚ Wa Laqad Jā'aka Min Naba'i Al-Mursalīna 006-034 En reeds vََr u werden er apostelen voor leugenaars gehouden; zij verdroegen de beschuldigingen en de onrechtvaardigheid, tot op het oogenblik dat onze hulp tot hen kwam; want niemand kan Gods woorden veranderen; en gij hebt eenige inlichting ontvangen omtrent hen, die vroeger door hem werden gezonden. وَلَ‍قَ‍‍دْ‌ كُذِّبَتْ ‌رُسُلٌ‌ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍بْ‍‍لِكَ فَ‍‍صَ‍‍بَرُ‌و‌ا‌ عَلَى‌ مَا‌ كُذِّبُو‌ا‌ ‌وَ‌أ‍ُ‍‌و‌ذُ‌و‌ا‌ حَتَّ‍‍ى‌ ‌أَتَاهُمْ نَ‍‍صْ‍‍رُنَا‌ ۚ ‌وَلاَ‌ مُبَدِّلَ لِكَلِم‍‍َ‍اتِ ‌اللَّ‍‍هِ ۚ ‌وَلَ‍‍قَ‍‍دْ‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَكَ مِ‍‌‍نْ نَبَإِ‌ ‌الْمُرْسَلِينَ
Wa 'In Kāna Kabura `Alayka 'I`đuhum Fa'ini Astaţa`ta 'An Tabtaghiya Nafaqāan Al-'Arđi 'Aw Sullamāan As-Samā'i Fata'tiyahum Bi'āyatin ۚ Wa Law Shā'a Allāhu Lajama`ahum `Alá Al-Hudá ۚ Falā Takūnanna Mina Al-Jāhilīna 006-035 Indien hun afkeer u grieft, indien gij een holte kondet opzoeken, waardoor gij tot het binnenste der aarde zoudt kunnen doordringen, of eene ladder, waardoor gij tot in den hemel zoudt kunnen opklimmen, om hun een teeken te kunnen toonen, dan zoudt gij het doen; doch uwe pogingen zouden vruchteloos zijn; want indien het Gode behaagde, zou hij hen allen in de ware richting kunnen leiden; wees dus geen der onwetenden. وَ‌إِ‌نْ ك‍‍َ‍انَ كَبُ‍رَ‌ عَلَ‍‍يْ‍‍كَ ‌إِعْ‍رَ‌اضُ‍‍هُمْ فَإِنِ ‌اسْتَ‍‍طَ‍‍عْتَ ‌أَ‌نْ تَ‍‍بْ‍‍تَ‍‍غِ‍‍يَ نَفَ‍‍ق‍‍ا‌‌ ً‌ فِي ‌الأَ‌رْ‍ضِ ‌أَ‌وْ‌ سُلَّما‌‌ ً‌ فِي ‌ال‍‍سَّم‍‍َ‍ا‌ءِ‌ فَتَأْتِيَهُمْ بِآيَةٍۚ ‌وَلَوْ‌ ش‍‍َ‍ا‌ءَ‌ ‌اللَّ‍‍هُ لَجَمَعَهُمْ عَلَى‌ ‌الْهُدَ‌ى‌ ۚ فَلاَ‌ تَكُونَ‍‍نَّ مِنَ ‌الْجَاهِلِينَ
'Innamā Yastajību Al-Ladhīna Yasma`ūna Wa ۘ Al-Mawtá Yab`athuhumu Allāhu Thumma 'Ilayhi Yurja`ūna 006-036 Hij zal alleen hun een gunstig antwoord geven, die met aandacht zullen luisteren; en God zal de dooden opwekken; want tot hem zullen zij terugkeeren. إِنَّ‍‍مَا‌ يَسْتَج‍‍ِ‍ي‍‍بُ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ يَسْمَع‍‍ُ‍ونَ ۘ ‌وَ‌الْمَوْتَى‌ يَ‍‍بْ‍‍عَثُهُمُ ‌اللَّ‍‍هُ ثُ‍‍مَّ ‌إِلَ‍‍يْ‍‍هِ يُرْجَعُونَ
Wa Qālū Lawlā Nuzzila `Alayhi 'Āyatun Min Rabbihi ۚ Qul 'Inna Allāha Qādirun `Alá 'An Yunazzila 'Āyatan Wa Lakinna 'Aktharahum Lā Ya`lamūna 006-037 De ongeloovigen zeggen, dat, zoo lang hun geen wonder van den Heer zal worden geopenbaard, zij niet zullen gelooven. Antwoordt: Waarlijk, God is in staat een wonder te doen; maar het grootste deel hunner weet het niet. وَ‍قَ‍‍الُو‌ا‌ لَوْلاَ‌ نُزِّلَ عَلَ‍‍يْ‍‍هِ ‌آيَةٌ‌ مِ‍‌‍نْ ‌‍رَبِّ‍‍هِ ۚ قُ‍‍لْ ‌إِنَّ ‌اللَّ‍‍هَ قَ‍‍ا‌دِ‌رٌ‌ عَلَ‍‍ى‌ ‌أَ‌نْ يُنَزِّلَ ‌آيَة ً‌ ‌وَلَكِ‍‍نَّ ‌أَكْثَ‍رَهُمْ لاَ‌ يَعْلَمُونَ
Wa Mā Min Dābbatin Al-'Arđi Wa Lā Ţā'irin Yaţīru Bijanāĥayhi 'Illā 'Umamun 'Amthālukum ۚ Mā Farraţnā Fī Al-Kitābi Min Shay'in ۚ Thumma 'Ilá Rabbihim Yuĥsharūna 006-038 Er is geene diersoort op de aarde, noch een vogel die met zijne vleugels vliegt, welke niet, gelijk gij, een volk vormt. Wij hebben niets in het boek onzer besluiten vergeten; want tot hunnen Heer zullen zij terugkeeren. وَمَا‌ مِ‍‌‍نْ ‌د‍َ‍‌ابَّة‌‍ٍ‌ فِي ‌الأَ‌رْ‍ضِ ‌وَلاَ‌ طَ‍‍ائِ‍‍ر‌ٍ‌ يَ‍‍طِ‍‍ي‍‍رُ‌ بِجَنَاحَ‍‍يْ‍‍هِ ‌إِلاَّ‌ ‌أُمَمٌ ‌أَمْثَالُكُمْ ۚ مَا‌ فَ‍رَّ‍طْ‍‍نَا‌ فِي ‌الْكِت‍‍َ‍ابِ مِ‍‌‍نْ شَ‍‍يْء‌‌ٍۚ ثُ‍‍مَّ ‌إِلَى‌ ‌‍رَبِّهِمْ يُحْشَرُ‌ونَ
Wa Al-Ladhīna Kadhdhabū Bi'āyātinā Şummun Wa Bukmun Až-Žulumāti ۗ Man Yasha'i Allāhu Yuđlilhu Wa Man Yasha' Yaj`alhu `Alá Şirāţin Mustaqīmin 006-039 Zij, die onze teekens van logen beschuldigen, zijn doof en stom en wandelen in duisternis; God zal doen dwalen wien hij wil, en wie hem behaagt, zal hij op den rechten weg brengen. وَ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ كَذَّبُو‌ا‌ بِآيَاتِنَا‌ صُ‍‍مٌّ‌ ‌وَبُكْم‌‍ٌ‌ فِي ‌ال‍‍ظُّ‍‍لُم‍‍َ‍اتِ ۗ مَ‍‌‍نْ يَشَإِ‌ ‌اللَّ‍‍هُ يُ‍‍ضْ‍‍لِلْهُ ‌وَمَ‍‌‍نْ يَشَأْ‌ يَ‍‍جْ‍‍عَلْهُ عَلَى‌ صِ‍رَ‍‌اطٍ‌ مُسْتَ‍‍قِ‍‍يمٍ
Qul 'Ara'aytakum 'In 'Atākum `Adhābu Allāhi 'Aw 'Atatkumu As-Sā`atu 'Aghayra Allāhi Tad`ūna 'In Kuntum Şādiqīna 006-040 Zeg: wat denkt gij? indien Gods straf over u komt, of het uur der opstanding, zult gij dan een ander dan God aanroepen; spreekt, indien gij oprecht zijt? قُ‍‍لْ ‌أَ‌‍رَ‌أَيْتَكُمْ ‌إِ‌نْ ‌أَتَاكُمْ عَذ‍َ‍‌ابُ ‌اللَّ‍‍هِ ‌أَ‌وْ‌ ‌أَتَتْكُمُ ‌ال‍‍سَّاعَةُ ‌أَ‍‍غَ‍‍يْ‍رَ‌اللَّ‍‍هِ تَ‍‍دْع‍‍ُ‍ونَ ‌إِ‌نْ كُ‍‌‍ن‍‍تُمْ صَ‍‍ا‌دِقِ‍‍ينَ
Bal 'Īyāhu Tad`ūna Fayakshifu Mā Tad`ūna 'Ilayhi 'In Shā'a Wa Tansawna Mā Tushrikūna 006-041 Ja! Hij is het dien gij zult aanroepen; en hij zal u bevrijden van hetgeen u hem doet aanroepen, indien het hem behaagt, en gij zult de goden vergeten die gij met hem vereenigt. بَلْ ‌إِيّ‍‍َ‍اهُ تَ‍‍دْع‍‍ُ‍ونَ فَيَكْشِفُ مَا‌ تَ‍‍دْع‍‍ُ‍ونَ ‌إِلَ‍‍يْ‍‍هِ ‌إِ‌نْ ش‍‍َ‍ا‌ءَ‌ ‌وَتَ‍‌‍ن‍‍سَ‍‍وْنَ مَا‌ تُشْ‍‍رِكُونَ
Wa Laqad 'Arsalnā 'Ilá 'Umamin Min Qablika Fa'akhadhnāhum Bil-Ba'sā'i Wa Ađ-Đarrā'i La`allahum Yatađarra`ūna 006-042 Wij hebben reeds gezanten gezonden onder de volkeren die vََr u bestonden, en hebben hen door onrust en tegenspoed bedroefd, opdat zij zich zouden vernederen. وَلَ‍قَ‍‍دْ‌ ‌أَ‌رْسَلْنَ‍‍ا‌ ‌إِلَ‍‍ى‌ ‌أُمَمٍ‌ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍بْ‍‍لِكَ فَأَ‍خَ‍‍ذْنَاهُمْ بِ‍الْبَأْس‍‍َ‍ا‌ءِ‌ ‌وَ‌ال‍‍ضَّ‍‍رّ‍َ‍‌ا‌ءِ‌ لَعَلَّهُمْ يَتَ‍‍ضَ‍رَّعُونَ
Falawlā 'Idh Jā'ahum Ba'sunā Tađarra`ū Wa Lakin Qasat Qulūbuhum Wa Zayyana Lahumu Ash-Shayţānu Mā Kānū Ya`malūn 006-043 Toen de door ons gezonden droefheid over hen kwam vernederden zij zich niet, maar hunne harten werden versteend, en satan bereidde voor hen wat zij bedreven. فَلَوْلاَ‌ ‌إِ‌ذْ‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَهُمْ بَأْسُنَا‌ تَ‍‍ضَ‍رَّعُو‌ا‌ ‌وَلَكِ‍‌‍نْ قَ‍‍سَتْ قُ‍‍لُوبُهُمْ ‌وَ‌زَيَّنَ لَهُمُ ‌ال‍‍شَّيْ‍‍طَ‍‍انُ مَا‌ كَانُو‌ا‌ يَعْمَلُون
Falammā Nasū Mā Dhukkirū Bihi Fataĥnā `Alayhim 'Abwāba Kulli Shay'in Ĥattá 'Idhā Fariĥū Bimā 'Ūtū 'Akhadhnāhum Baghtatan Fa'idhā Hum Mublisūna 006-044 En toen zij hadden vergeten, wat hun gewaarschuwd was, openden wij de deuren van alle weldaden voor hen, tot op het oogenblik, dat zij in vreugde gedompeld over de weldaden die zij hadden ontvangen, eensklaps door ons werden aangegrepen en in wanhoop gestort werden. فَلَ‍‍مَّ‍‍ا‌ نَسُو‌ا‌ مَا‌ ‌ذُكِّرُ‌و‌ا‌ بِ‍‍هِ فَتَحْنَا‌ عَلَيْهِمْ ‌أَبْ‍‍و‍َ‍‌ابَ كُلِّ شَ‍‍يْءٍ‌ حَتَّ‍‍ى‌ ‌إِ‌ذَ‌ا‌ فَ‍‍رِحُو‌ا‌ بِمَ‍‍ا‌ ‌أ‍ُ‍‌وتُ‍‍و‌ا‌ ‌أَ‍خَ‍‍ذْنَاهُمْ بَ‍‍غْ‍‍تَة‌ ً‌ فَإِ‌ذَ‌ا‌ هُمْ مُ‍‍بْ‍‍لِسُونَ
Faquţi`a Dābiru Al-Qawmi Al-Ladhīna Žalamū Wa ۚ Al-Ĥamdu Lillāh Rabbi Al-`Ālamīna 006-045 En het grootste gedeelte des volks, dat slecht gehandeld had, werd afgesneden: geloofd zij God, de Heer aller schepselen! فَ‍قُ‍طِ‍‍عَ ‌دَ‌ابِ‍‍ر‍ُ‍‌ ‌الْ‍‍قَ‍‍وْمِ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ظَ‍‍لَمُو‌اۚ ‌وَ‌الْحَمْدُ‌ لِلَّهِ ‌‍رَبِّ ‌الْعَالَمِينَ
Qul 'Ara'aytum 'In 'Akhadha Allāhu Sam`akum Wa 'Abşārakum Wa Khatama `Alá Qulūbikum Man 'Ilahun Ghayru Allāhi Ya'tīkum Bihi ۗ Anžur Kayfa Nuşarrifu Al-'Āyāti Thumma Hum Yaşdifūna 006-046 Zeg: wat denkt gij? indien God uw gehoor en uw gezicht weg nemen, en uwe harten verzegelen zou; welke god, behalve God, zou die u terug geven? Zie, op hoeveel verschillenden wijzen, wij de teekenen van Gods eenheid vertoonen, en toch wenden zij er zich van af. قُ‍‍لْ ‌أَ‌‍رَ‌أَيْتُمْ ‌إِ‌نْ ‌أَ‍خَ‍‍ذَ‌ ‌اللَّ‍‍هُ سَمْعَكُمْ ‌وَ‌أَبْ‍‍‍‍صَ‍‍ا‌‍رَكُمْ ‌وَ‍خَ‍‍تَمَ عَلَى‌ قُ‍‍لُوبِكُمْ مَ‍‌‍نْ ‌إِلَهٌ غَ‍‍يْ‍‍رُ‌ ‌اللَّ‍‍هِ يَأْتِيكُمْ بِهِ ۗ ‌ان‍‍ظُ‍‍رْ‌ كَ‍‍يْ‍‍فَ نُ‍‍صَ‍‍رِّفُ ‌الآي‍‍َ‍اتِ ثُ‍‍مَّ هُمْ يَ‍‍صْ‍‍دِفُونَ
Qul 'Ara'aytakum 'In 'Atākum `Adhābu Allāhi Baghtatan 'Aw Jahratan Hal Yuhlaku 'Illā Al-Qawmu Až-Žālimūna 006-047 Zeg tot hen: wat denkt gij? indien Gods straf onverwachts over u kwame, of openlijk, zou dan iemand behalve de goddeloozen omkomen? قُ‍‍لْ ‌أَ‌‍رَ‌أَيْتَكُمْ ‌إِ‌نْ ‌أَتَاكُمْ عَذ‍َ‍‌ابُ ‌اللَّ‍‍هِ بَ‍‍غْ‍‍تَةً ‌أَ‌وْ‌ جَهْ‍رَةً هَلْ يُهْلَكُ ‌إِلاَّ‌ ‌الْ‍‍قَ‍‍وْمُ ‌ال‍‍ظَّ‍‍الِمُونَ
Wa Mā Nursilu Al-Mursalīna 'Illā Mubashshirīna Wa Mundhirīna ۖ Faman 'Āmana Wa 'Aşlaĥa Falā Khawfun `Alayhim Wa Lā Hum Yaĥzanūna 006-048 Wij zenden onze gezanten niet anders dan goede tijdingen dragende, en bedreigingen aan te kondigen. Wie dus gelooven en berouw gevoelen zullen, over deze zal geene vrees komen; nimmer zullen zij bedroefd worden. وَمَا‌ نُرْسِلُ ‌الْمُرْسَل‍‍ِ‍ي‍‍نَ ‌إِلاَّ‌ مُبَشِّ‍‍ر‍ِ‍ي‍‍نَ ‌وَمُ‍‌‍ن‍‍ذِ‌ر‍ِ‍ي‍‍نَ ۖ فَمَ‍‌‍نْ ‌آمَنَ ‌وَ‌أَ‍صْ‍‍لَحَ فَلاَ‌ خَ‍‍وْفٌ عَلَيْهِمْ ‌وَلاَ‌ هُمْ يَحْزَنُونَ
Wa Al-Ladhīna Kadhdhabū Bi'āyātinā Yamassuhumu Al-`Adhābu Bimā Kānū Yafsuqūna 006-049 Maar zij die onze teekens van leugen zullen beschuldigen, zullen door een straf worden overvallen, omdat zij slecht hebben gehandeld. وَ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ كَذَّبُو‌ا‌ بِآيَاتِنَا‌ يَمَسُّهُمُ ‌الْعَذ‍َ‍‌ابُ بِمَا‌ كَانُو‌ا‌ يَفْسُ‍‍قُ‍‍ونَ
Qul Lā 'Aqūlu Lakum `InKhazā'inu Allāhi Wa Lā 'A`lamu Al-Ghayba Wa Lā 'Aqūlu Lakum 'Innī Malakun ۖ 'In 'Attabi`u 'Illā Mā Yūĥá 'Ilayya ۚ Qul Hal Yastawī Al-'A`má Wa Al-Başīru ۚ 'Afalā Tatafakkarūna 006-050 Zeg: ik zeg niet tot u, de schatten van God zijn in mijne macht, of dat ik de verborgenheden van God ken; ik zeg u niet dat ik een engel ben: ik volg alleen wat mij werd geopenbaard. Zeg: Zullen de blinde en de ziende gelijk gesteld worden? Zult gij dat niet overwegen? قُ‍‍لْ لاَ‌ ‌أَ‍قُ‍‍ولُ لَكُمْ عِ‍‌‍ن‍‍دِي خَ‍‍ز‍َ‍‌ائِنُ ‌اللَّ‍‍هِ ‌وَلاَ‌ ‌أَعْلَمُ ‌الْ‍‍غَ‍‍يْ‍‍بَ ‌وَلاَ‌ ‌أَ‍قُ‍‍ولُ لَكُمْ ‌إِنِّ‍‍ي مَلَك‌‍ٌۖ ‌إِ‌نْ ‌أَتَّبِعُ ‌إِلاَّ‌ مَا‌ يُوحَ‍‍ى‌ ‌إِلَيَّ ۚ قُ‍‍لْ هَلْ يَسْتَوِي ‌الأَعْمَى‌ ‌وَ‌الْبَ‍‍صِ‍‍ي‍‍رُ‌ ۚ ‌أَفَلاَ‌ تَتَفَكَّرُ‌ونَ
Wa 'Andhir Bihi Al-Ladhīna Yakhāfūna 'An Yuĥsharū 'Ilá Rabbihim ۙ Laysa Lahum Min Dūnihi Wa Līyun Wa Lā Shafī`un La`allahum Yattaqūna 006-051 Predik het tot hen, die vreezen voor hunnen Heer verzameld te worden; zij zullen schuts noch voorspraak hebben, behalve Hem; misschien zullen zij hem vreezen. وَ‌أَ‌ن‍‍ذِ‌ر‍ْ‍‌ بِهِ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ يَ‍‍خَ‍‍اف‍‍ُ‍ونَ ‌أَ‌نْ يُحْشَرُ‌و‌ا‌ ‌إِلَى‌ ‌‍رَبِّهِمْ ۙ لَ‍‍يْ‍‍سَ لَهُمْ مِ‍‌‍نْ ‌دُ‌ونِ‍‍هِ ‌وَلِيٌّ‌ ‌وَلاَ‌ شَف‍‍ِ‍ي‍‍ع ٌ‌ لَعَلَّهُمْ يَتَّ‍‍قُ‍‍ونَ
Wa Lā Taţrudi Al-Ladhīna Yad`ūna Rabbahum Bil-Ghadāati Wa Al-`Ashīyi Yurīdūna Wajhahuۖ `Alayka Min Ĥisābihim Min Shay'in Wa Mā Min Ĥisābika `Alayhim Min Shay'in Fataţrudahum Fatakūna Mina Až-Žālimīna 006-052 Verdrijf hen niet, die des ochtends en des avonds God aanroepen, uit begeerte zijn aangezicht te zien. Het komt u niet toe, een oordeel over hen uit te spreken, evenmin als het hun behoort, een oordeel over u uit te spreken: indien gij hen dus verdrijft zult gij tot de onrechtvaardigen behooren. وَلاَ‌ تَ‍‍طْ‍‍رُ‌دِ‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ يَ‍‍دْع‍‍ُ‍ونَ ‌‍رَبَّهُمْ بِ‍الْ‍‍غَ‍‍د‍َ‍‌اةِ ‌وَ‌الْعَشِيِّ يُ‍‍رِيد‍ُ‍‌ونَ ‌وَجْ‍‍هَ‍‍هُ ۖ مَا‌ عَلَ‍‍يْ‍‍كَ مِ‍‌‍نْ حِسَابِهِمْ مِ‍‌‍نْ شَ‍‍يْء‌ٍ‌ ‌وَمَا‌ مِ‍‌‍نْ حِسَابِكَ عَلَيْهِمْ مِ‍‌‍نْ شَ‍‍يْء‌‌ٍ‌ فَتَ‍‍طْ‍‍رُ‌دَهُمْ فَتَك‍‍ُ‍ونَ مِنَ ‌ال‍‍ظَّ‍‍الِمِينَ
Wa Kadhalika Fatannā Ba`đahum Biba`đin Liyaqūlū 'Ahā'uulā' Manna Allāhu `Alayhim Min Bayninā ۗ 'Alaysa Allāhu Bi'a`lama Bish-Shākirīna 006-053 Dit hebben wij een deel hunner door een ander deel getoond, opdat zij zouden mogen zeggen: zijn dat diegene onzer, omtrent welke God genadig is geweest? Kent God hen niet, die dankbaar zijn? وَكَذَلِكَ فَتَ‍‍نَّ‍‍ا‌ بَعْ‍‍ضَ‍‍هُمْ بِبَعْ‍‍ض‍‍ٍ‌ لِيَ‍‍قُ‍‍ولُ‍‍و‌ا‌ ‌أَه‍‍َ‍ا‌ؤُلاَ‌ء‌ مَ‍‍نَّ ‌اللَّ‍‍هُ عَلَيْهِمْ مِ‍‌‍نْ بَيْنِنَ‍‍اۗ ‌أَلَ‍‍يْ‍‍سَ ‌اللَّ‍‍هُ بِأَعْلَمَ بِ‍ال‍‍شَّاكِ‍‍رِينَ
Wa 'Idhā Jā'aka Al-Ladhīna Yu'uminūna Bi'āyātinā Faqul Salāmun `Alaykum ۖ Kataba Rabbukum `Alá Nafsihi Ar-Raĥmata ۖ 'Annahu Man `Amila Minkum Sū'āan Bijahālatin Thumma Tāba Min Ba`dihi Wa 'Aşlaĥa Fa'annahu Ghafūrun Raĥīmun 006-054 En wanneer zij, die gelooven, tot u komen, zeg: Vrede zij over u. Uw Heer zelf heeft zich de barmhartigheid voorgeschreven; indien een uwer door onwetendheid slecht handelt en daarna berouw gevoelt en boete doet, voor dien zal hij zeker genadig en barmhartig zijn. وَ‌إِ‌ذَ‌ا‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَكَ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ يُؤْمِن‍‍ُ‍ونَ بِآيَاتِنَا‌ فَ‍‍قُ‍‍لْ سَلاَمٌ عَلَيْكُمْ ۖ كَتَبَ ‌‍رَبُّكُمْ عَلَى‌ نَفْسِهِ ‌ال‍رَّحْمَةَ ۖ ‌أَنَّ‍‍هُ مَ‍‌‍نْ عَمِلَ مِ‍‌‍نْ‍‍كُمْ س‍‍ُ‍و‌ء‌ا‌ ً‌ بِجَهَالَة‌‍ٍ‌ ثُ‍‍مَّ ت‍‍َ‍ابَ مِ‍‌‍نْ بَعْدِهِ ‌وَ‌أَ‍صْ‍‍لَحَ فَأَنَّ‍‍هُ غَ‍‍ف‍‍ُ‍و‌ر‌ٌ‌ ‌‍رَحِيمٌ
Wa Kadhalika Nufaşşilu Al-'Āyāti Wa Litastabīna Sabīlu Al-Mujrimīna 006-055 Zoo zetten wij onze teekens duidelijker uiteen, opdat het pad der boozen bekend zou zijn. وَكَذَلِكَ نُفَ‍‍صِّ‍‍لُ ‌الآي‍‍َ‍اتِ ‌وَلِتَسْتَب‍‍ِ‍ي‍‍نَ سَب‍‍ِ‍ي‍‍لُ ‌الْمُ‍‍جْ‍‍رِمِينَ
Qul 'Innī Nuhītu 'An 'A`buda Al-Ladhīna Tad`ūna Min Dūni Allāhi ۚ Qul Lā 'Attabi`u 'Ahwā'akum ۙ Qad Đalaltu 'Idhāan Wa Mā 'Anā Mina Al-Muhtadīna 006-056 Zeg: Waarlijk, het is mij verboden, de valsche goden te aanbidden, die gij naast God aanroept: Zeg: ik wil uwe begeerten niet volgen; want dan zou ik dwalen, en ik zou nimmer een hunner zijn, die op den rechten weg worden geleid. قُ‍‍لْ ‌إِنِّ‍‍ي نُه‍‍ِ‍ي‍‍تُ ‌أَ‌نْ ‌أَعْبُدَ‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ تَ‍‍دْع‍‍ُ‍ونَ مِ‍‌‍نْ ‌د‍ُ‍‌ونِ ‌اللَّ‍‍هِ ۚ قُ‍‍لْ لاَ‌ ‌أَتَّبِعُ ‌أَهْو‍َ‍‌ا‌ءَكُمْ ۙ قَ‍‍دْ‌ ضَ‍‍لَلْتُ ‌إِ‌ذ‌ا‌ ً‌ ‌وَمَ‍‍ا‌ ‌أَنَا‌ مِنَ ‌الْمُهْتَدِينَ
Qul 'Innī `Alá Bayyinatin Min Rabbī Wa Kadhdhabtum Bihi ۚ Mā `Indī Mā Tasta`jilūna Bihi~ ۚ 'Ini Al-Ĥukmu 'Illā Lillāh ۖ Yaquşşu Al-Ĥaqqa ۖ Wa Huwa Khayru Al-Fāşilīna 006-057 Zeg: ik houd mij aan de verklaring, die ik van mijnen Heer heb ontvangen: doch gij hebt logens nopens hem uitgedacht. Wat gij wilt dat verhaast zal worden, is niet in mijne macht; het oordeel behoort alleen aan God. Hij zal de waarheid doen kennen, en hij is de beste beslisser. قُ‍‍لْ ‌إِنِّ‍‍ي عَلَى‌ بَيِّنَةٍ‌ مِ‍‌‍نْ ‌‍رَبِّي ‌وَكَذَّبْ‍‍تُمْ بِ‍‍هِ ۚ مَا‌ عِ‍‌‍ن‍‍دِي مَا‌ تَسْتَعْجِل‍‍ُ‍ونَ بِهِ ۚ ‌إِنِ ‌الْحُكْمُ ‌إِلاَّ‌ لِلَّهِ ۖ يَ‍‍قُ‍‍صُّ ‌الْحَ‍‍قَّ ۖ ‌وَهُوَ‌ خَ‍‍يْ‍‍رُ‌ ‌الْفَاصِ‍‍لِينَ
Qul Law 'Anna `Indī Mā Tasta`jilūna Bihi Laquđiya Al-'Amru Baynī Wa Baynakum Wa ۗ Allāhu 'A`lamu Biž-Žālimīna 006-058 Zeg: Indien wat gij wenscht te zien verhaasten in mijne macht ware, zou de zaak tusschen u en mij bepaald zijn; maar God kent den onrechtvaardige. قُ‍‍لْ لَوْ‌ ‌أَنَّ عِ‍‌‍ن‍‍دِي مَا‌ تَسْتَعْجِل‍‍ُ‍ونَ بِ‍‍هِ لَ‍‍قُ‍‍ضِ‍‍يَ ‌الأَمْرُ‌ بَيْنِي ‌وَبَيْنَكُمْ ۗ ‌وَ‌اللَّهُ ‌أَعْلَمُ بِ‍ال‍‍ظَّ‍‍الِمِينَ
Wa `Indahu Mafātiĥu Al-Ghaybi Lā Ya`lamuhā 'Illā Huwa ۚ Wa Ya`lamu Mā Fī Al-Barri Wa Al-Baĥri ۚ Wa Mā Tasquţu Min Waraqatin 'Illā Ya`lamuhā Wa Lā ĤabbatinŽulumāti Al-'Arđi Wa Lā Raţbin Wa Lā Yā Bisin 'Illā Fī Kitābin Mubīnin 006-059 Hij bezit de sleutels der geheimen; niemand kent die buiten hem; hij weet wat op het droge land en in de zee is; er valt geen blad af, of hij weet het; nergens is een eenvoudige zaadkorrel in de duistere gedeelten der aarde, nergens een groen of verdord spruitje, dat niet in het duidelijke boek is opgeschreven. وَعِ‍‌‍نْ‍‍دَهُ مَفَاتِحُ ‌الْ‍‍غَ‍‍يْ‍‍بِ لاَ‌ يَعْلَمُهَ‍‍ا‌ ‌إِلاَّ‌ هُوَ‌ ۚ ‌وَيَعْلَمُ مَا‌ فِي ‌الْبَرِّ‌ ‌وَ‌الْبَحْ‍‍ر‍ِ‍‌ ۚ ‌وَمَا‌ تَسْ‍‍قُ‍‍طُ مِ‍‌‍نْ ‌وَ‌‍رَقَ‍‍ة‌‍ٍ‌ ‌إِلاَّ‌ يَعْلَمُهَا‌ ‌وَلاَ‌ حَبَّة‌‍ٍ‌ فِي ظُ‍‍لُم‍‍َ‍اتِ ‌الأَ‌رْ‍ضِ ‌وَلاَ‌ ‌‍رَ‍طْ‍‍بٍ‌ ‌وَلاَ‌ يَابِس‌‍ٍ‌ ‌إِلاَّ‌ فِي كِت‍‍َ‍ابٍ‌ مُبِينٍ
Wa Huwa Al-Ladhī Yatawaffākum Bil-Layli Wa Ya`lamu Mā Jaraĥtum Bin-Nahāri Thumma Yab`athukum Fīhi Liyuqđá 'Ajalun Musamman ۖ Thumma 'Ilayhi Marji`ukum Thumma Yunabbi'ukum Bimā Kuntum Ta`malūna 006-060 Hij is het die maakt dat gij des nachts kunt slapen, en weet wat gij des daags hebt gedaan; hij zal u eens opwekken, opdat de vooruit bestemde eindpaal uws levens vervuld worde; want tot hem zult gij terug keeren en hij zal u verklaren wat gij hebt bedreven. وَهُوَ‌ ‌الَّذِي يَتَوَفَّاكُمْ بِ‍ال‍‍لَّ‍‍يْ‍‍لِ ‌وَيَعْلَمُ مَا‌ جَ‍رَحْتُمْ بِ‍ال‍‍نَّ‍‍ه‍‍َ‍ا‌ر‍ِ‍‌ ثُ‍‍مَّ يَ‍‍بْ‍‍عَثُكُمْ ف‍‍ِ‍ي‍‍هِ لِيُ‍‍قْ‍‍‍‍ضَ‍‍ى‌ ‌أَجَلٌ‌ مُسَ‍‍مّ‍‍ى‌‌ ًۖ ثُ‍‍مَّ ‌إِلَ‍‍يْ‍‍هِ مَرْجِعُكُمْ ثُ‍‍مَّ يُنَبِّئُكُمْ بِمَا‌ كُ‍‌‍ن‍‍تُمْ تَعْمَلُونَ
Wa Huwa Al-Qāhiru Fawqa `Ibādihi ۖ Wa Yursilu `Alaykum Ĥafažatan Ĥattá 'Idhā Jā'a 'Aĥadakumu Al-Mawtu Tawaffat/hu Rusulunā Wa Hum Lā Yufarriţūna 006-061 Hij is de meester zijner dienaren, en hij zendt de beschermengelen, om over u te waken, tot op het oogenblik dat de dood u verrast: dan ontvangen onze gezanten den stervenden mensch, en zij zullen onze bevelen nakomen. وَهُوَ‌ ‌الْ‍‍قَ‍‍اهِ‍‍ر‍ُ‍‌ فَ‍‍وْ‍قَ عِبَا‌دِهِ ۖ ‌وَيُرْسِلُ عَلَيْكُمْ حَفَ‍‍ظَ‍‍ةً حَتَّ‍‍ى‌ ‌إِ‌ذَ‌ا‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَ‌ ‌أَحَدَكُمُ ‌الْمَ‍‍وْتُ تَوَفَّتْهُ ‌رُسُلُنَا‌ ‌وَهُمْ لاَ‌ يُفَرِّ‍‍طُ‍‍ونَ
Thumma Ruddū 'Ilá Allāhi Mawlāhumu Al-Ĥaqqi ۚ 'Alā Lahu Al-Ĥukmu Wa Huwa 'Asra`u Al-Ĥāsibīna 006-062 Daarna zult gij tot God terugkeeren, uw waren Heer; behoort hem het oordeel niet? Hij is de snelste in het opmaken eener rekening. ثُ‍‍مَّ ‌رُ‌دُّ‌و‌ا‌ ‌إِلَى‌ ‌اللَّ‍‍هِ مَوْلاَهُمُ ‌الْحَ‍‍قِّ ۚ ‌أَلاَ‌ لَهُ ‌الْحُكْمُ ‌وَهُوَ‌ ‌أَسْ‍رَعُ ‌الْحَاسِبِينَ
Qul Man Yunajjīkum Min Žulumāti Al-Barri Wa Al-Baĥri Tad`ūnahu Tađarru`āan Wa Khufyatan La'in 'Anjānā Min Hadhihi Lanakūnanna Mina Ash-Shākirīna 006-063 Zeg, wie bevrijdt u van de duisternis des lands en der zee, wanneer gij hem nederig en in stilte aanroept, zeggende: Waarlijk, indien gij ons bevrijdt van deze gevaren, zullen wij zeker dankbaar zijn? قُ‍‍لْ مَ‍‌‍نْ يُنَجِّيكُمْ مِ‍‌‍نْ ظُ‍‍لُم‍‍َ‍اتِ ‌الْبَرِّ‌ ‌وَ‌الْبَحْ‍‍ر‍ِ‍‌ تَ‍‍دْعُونَ‍‍هُ تَ‍‍ضَ‍‍رُّعا‌ ً‌ ‌وَ‍خُ‍‍فْيَة ً‌ لَئِ‍‌‍نْ ‌أَ‌ن‍‍جَانَا‌ مِ‍‌‍نْ هَذِهِ لَنَكُونَ‍‍نَّ مِنَ ‌ال‍‍شَّاكِ‍‍رِينَ
Quli Allāhu Yunajjīkum Minhā Wa Min Kulli Karbin Thumma 'Antum Tushrikūna 006-064 Zeg: God bevrijdt u daarvan en van iedere tegenspoed en droefenis, en toch plaatst gij andere goden naast hem. قُ‍‍لِ ‌اللَّ‍‍هُ يُنَجِّيكُمْ مِ‍‌‍نْ‍‍هَا‌ ‌وَمِ‍‌‍نْ كُلِّ كَرْب‌‍ٍ‌ ثُ‍‍مَّ ‌أَ‌نْ‍‍تُمْ تُشْ‍‍رِكُونَ
Qul Huwa Al-Qādiru `Alá 'An Yab`atha `Alaykum `Adhābāan Min Fawqikum 'Aw Min Taĥti 'Arjulikum 'Aw Yalbisakum Shiya`āan Wa Yudhīqa Ba`đakum Ba'sa Ba`đin ۗ Anžur Kayfa Nuşarrifu Al-'Āyāti La`allahum Yafqahūna 006-065 Zeg: Hij is in staat u eene straf te zenden van boven of van onder uwe voeten, of de tweedracht onder u te brengen en aan den een de geweldenarijen van den ander te doen gevoelen. Zie hoe verschillend wij onze teekens vertoonen, opdat gij die eindelijk zoudt verstaan. قُ‍‍لْ هُوَ‌ ‌الْ‍‍قَ‍‍ا‌دِ‌ر‍ُ‍‌ عَلَ‍‍ى‌ ‌أَ‌نْ يَ‍‍بْ‍‍عَثَ عَلَيْكُمْ عَذَ‌ابا‌ ً‌ مِ‍‌‍نْ فَوْ‍قِ‍‍كُمْ ‌أَ‌وْ‌ مِ‍‌‍نْ تَحْتِ ‌أَ‌رْجُلِكُمْ ‌أَ‌وْ‌ يَلْبِسَكُمْ شِيَعا‌ ً‌ ‌وَيُذ‍ِ‍ي‍‍قَ بَعْ‍‍ضَ‍‍كُمْ بَأْسَ بَعْ‍‍ضٍۗ ‌ان‍‍ظُ‍‍رْ‌ كَ‍‍يْ‍‍فَ نُ‍‍صَ‍‍رِّفُ ‌الآي‍‍َ‍اتِ لَعَلَّهُمْ يَفْ‍‍قَ‍‍هُونَ
Wa Kadhdhaba Bihi Qawmuka Wa Huwa Al-Ĥaqqu ۚ Qul Lastu `Alaykum Biwakīlin 006-066 Dit volk heeft de openbaring, die gij gebracht hebt, van valschheid beschuldigd, hoewel het de waarheid is. Zeg: Ik ben geen waker over u; وَكَذَّبَ بِ‍‍هِ قَ‍‍وْمُكَ ‌وَهُوَ‌ ‌الْحَ‍‍قُّ ۚ قُ‍‍لْ لَسْتُ عَلَيْكُمْ بِوَكِيلٍ
Likulli Naba'iin Mustaqarrun ۚ Wa Sawfa Ta`lamūna 006-067 Iedere profetie heeft haren bepaalden tijd van vervulling; en daarna zult gij dien kennen. لِكُلِّ نَبَإ‌ٍ‌ مُسْتَ‍‍قَ‍‍رّ‌ٌۚ ‌وَسَ‍‍وْفَ تَعْلَمُونَ
Wa 'Idhā Ra'ayta Al-Ladhīna Yakhūđūna Fī 'Āyātinā Fa'a`riđ `Anhum Ĥattá Yakhūđū Fī Ĥadīthin Ghayrihi ۚ Wa 'Immā Yunsiyannaka Ash-Shayţānu Falā Taq`ud Ba`da Adh-Dhikrá Ma`a Al-Qawmi Až-Žālimīna 006-068 Als gij hoort, dat de ongeloovigen over onze teekens spreken, verwijder u dan, tot zij een ander onderwerp voor hunne gesprekken hebben gekozen; en indien satan u dit voorschrift doet vergeten, blijf dan niet langer bij de goddeloozen, zoodra gij het u weder herinnert. وَ‌إِ‌ذَ‌ا‌ ‌‍رَ‌أَيْ‍‍تَ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ يَ‍‍خُ‍‍وضُ‍‍ونَ فِ‍‍ي ‌آيَاتِنَا‌ فَأَعْ‍‍رِ‍‍ضْ عَ‍‌‍نْ‍‍هُمْ حَتَّى‌ يَ‍‍خُ‍‍وضُ‍‍و‌ا‌ فِي حَد‍ِ‍ي‍‍ثٍ غَ‍‍يْ‍‍رِهِ ۚ ‌وَ‌إِمَّ‍‍ا‌ يُ‍‌‍ن‍‍سِيَ‍‍نَّ‍‍كَ ‌ال‍‍شَّيْ‍‍طَ‍‍انُ فَلاَ‌ تَ‍‍قْ‍‍عُ‍‍دْ‌ بَعْدَ‌ ‌ال‍‍ذِّكْ‍رَ‌ى‌ مَعَ ‌الْ‍‍قَ‍‍وْمِ ‌ال‍‍ظَّ‍‍الِمِينَ
Wa Mā `Alá Al-Ladhīna Yattaqūna Min Ĥisābihim Min Shay'in Wa Lakin Dhikrá La`allahum Yattaqūna 006-069 Men zal er geene rekenschap voor vragen aan hen, die God vreezen, doch zij dienen zich te herinneren, dat zij God vreezen. وَمَا‌ عَلَى‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ يَتَّ‍‍قُ‍‍ونَ مِ‍‌‍نْ حِسَابِهِمْ مِ‍‌‍نْ شَ‍‍يْء‌ٍ‌ ‌وَلَكِ‍‌‍نْ ‌ذِكْ‍رَ‌ى‌ لَعَلَّهُمْ يَتَّ‍‍قُ‍‍ونَ
Wa Dhari Al-Ladhīna Attakhadhū Dīnahum La`ibāan Wa Lahwan Wa Gharrat/humu Al-Ĥayāatu Ad-Dunۚ Wa Dhakkir Bihi~ 'An Tubsala Nafsun Bimā Kasabat Laysa Lahā Min Dūni Allāhi Wa Līyun Wa Lā Shafī`un Wa 'In Ta`dil Kulla `Adlin Lā Yu'ukhadh Minhā ۗ 'Ūlā'ika Al-Ladhīna 'Ubsilū Bimā Kasabū ۖ Lahum Sharābun Min Ĥamīmin Wa `Adhābun 'Alīmun Bimā Kānū Yakfurūna 006-070 Verwijder u van hen, die hunnen godsdienst als een spel en een tijdverdrijf beschouwen, en welke het tegenwoordige leven heeft verblind, en waarschuw hen, door den Koran, dat eene ziel wordt gestraft voor hetgeen zij heeft bedreven. Zij zal geen schuts of beschermer naast God hebben, en indien zij den grootsten losprijs zouden kunnen betalen, zou die niet worden aangenomen. Zij, die aan het verderf zijn overgegeven, om hetgeen zij hebben gedaan, zullen kokend water moeten drinken, en zij zullen eene strenge straf ondergaan, omdat zij niet geloofd hebben. وَ‌ذَ‌ر‍ِ‍‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌اتَّ‍‍خَ‍‍ذُ‌و‌ا‌ ‌دِينَهُمْ لَعِبا‌ ً‌ ‌وَلَهْو‌ا‌ ً‌ ‌وَ‍‍غَ‍رَّتْهُمُ ‌الْحَي‍‍َ‍اةُ ‌ال‍‍دُّ‌نْ‍‍يَا‌ ۚ ‌وَ‌ذَكِّ‍‍رْ‌ بِهِ ‌أَ‌نْ تُ‍‍بْ‍‍سَلَ نَفْس‌‍ٌ‌ بِمَا‌ كَسَبَتْ لَ‍‍يْ‍‍سَ لَهَا‌ مِ‍‌‍نْ ‌د‍ُ‍‌ونِ ‌اللَّ‍‍هِ ‌وَلِيٌّ‌ ‌وَلاَ‌ شَف‍‍ِ‍ي‍‍عٌ‌ ‌وَ‌إِ‌نْ تَعْدِلْ كُلَّ عَ‍‍دْل‍ٍ‌ لاَ‌ يُؤْ‍‍خَ‍‍ذْ‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هَ‍‍اۗ ‌أ‍ُ‍‌وْل‍‍َ‍ائِكَ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌أُبْ‍‍سِلُو‌ا‌ بِمَا‌ كَسَبُو‌اۖ لَهُمْ شَ‍رَ‍‌ابٌ‌ مِ‍‌‍نْ حَم‍‍ِ‍ي‍‍مٍ‌ ‌وَعَذ‍َ‍‌ابٌ ‌أَل‍‍ِ‍ي‍‍م‌‍ٌ‌ بِمَا‌ كَانُو‌ا‌ يَكْفُرُ‌ونَ
Qul 'Anad`ū Min Dūni Allāhi Mā Lā Yanfa`unā Wa Lā Yađurrunā Wa Nuraddu `Alá 'A`qābinā Ba`da 'Idh Hadānā Al-Lahu Kālladhī Astahwat/hu Ash-Shayāţīnu Fī Al-'Arđi Ĥayrāna Lahu~ 'Aşĥābun Yad`ūnahu~ 'Ilá Al-Hudá A'tinā ۗ Qul 'Inna Hudá Allāhi Huwa Al-Hudá ۖ Wa 'Umirnā Linuslima Lirabbi Al-`Ālamīna 006-071 Zeg: Zullen wij, naast God hen aanroepen, die ons nuttig zijn noch bestraffen kunnen? En zullen wij op onzen weg terugkeeren, nadat God ons heeft geleid, evenals hij, die door de duivels op den verkeerden weg werd gebracht, terwijl hij op de aarde ronddoolt en thans makkers heeft, die hem tot den rechten weg terugroepen, zeggende: kom tot ons? Zeg: Gods richting is de ware; men heeft ons bevolen, ons aan den Heer van alle schepselen te onderwerpen. قُ‍‍لْ ‌أَنَ‍‍دْعُو‌ مِ‍‌‍نْ ‌د‍ُ‍‌ونِ ‌اللَّ‍‍هِ مَا‌ لاَ‌ يَ‍‌‍ن‍‍فَعُنَا‌ ‌وَلاَ‌ يَ‍‍ضُ‍‍رُّنَا‌ ‌وَنُ‍رَ‌دُّ‌ عَلَ‍‍ى‌ ‌أَعْ‍‍قَ‍‍ابِنَا‌ بَعْدَ‌ ‌إِ‌ذْ‌ هَدَ‌انَا‌ ‌اللَّهُ كَالَّذِي ‌اسْتَهْوَتْهُ ‌ال‍‍شَّيَاطِ‍‍ي‍‍نُ فِي ‌الأَ‌رْ‍ضِ حَيْ‍رَ‍‌انَ لَهُ~ُ ‌أَ‍صْ‍‍ح‍‍َ‍ابٌ‌ يَ‍‍دْعُونَهُ~ُ ‌إِلَى‌ ‌الْهُدَ‌ى‌ ‌ائْتِنَا‌ ۗ قُ‍‍لْ ‌إِنَّ هُدَ‌ى‌ ‌اللَّ‍‍هِ هُوَ‌ ‌الْهُدَ‌ى‌ ۖ ‌وَ‌أُمِ‍‍رْنَا‌ لِنُسْلِمَ لِ‍رَبِّ ‌الْعَالَمِينَ
Wa 'An 'Aqīmū Aş-Şalāata Wa Attaqūhu ۚ Wa Huwa Al-Ladhī 'Ilayhi Tuĥsharūna 006-072 Neem de bepaalde tijden van het gebed in acht, en vreest hem; want hij is het, voor wien gij zult verzameld worden. وَ‌أَ‌نْ ‌أَ‍قِ‍‍يمُو‌ا‌ال‍‍صَّ‍‍لاَةَ ‌وَ‌اتَّ‍‍قُ‍‍وهُ ۚ ‌وَهُوَ‌ ‌الَّذِي ‌إِلَ‍‍يْ‍‍هِ تُحْشَرُ‌ونَ
Wa Huwa Al-Ladhī Khalaqa As-Samāwāti Wa Al-'Arđa Bil-Ĥaqqi ۖ Wa Yawma Yaqūlu Kun Fayakūnu ۚ Qawluhu Al-Ĥaqqu ۚ Wa Lahu Al-Mulku Yawma Yunfakhu Fī Aş-Şūri ۚ `Ālimu Al-Ghaybi Wa Ash-Shahādati ۚ Wa Huwa Al-Ĥakīmu Al-Khabīr 006-073 Hij is het, die de hemelen en de aarde in waarheid heeft geschapen; en wanneer hij tot een ding zegt: wees! dan is het. Zijn woord is de waarheid; hem zal het koninkrijk zijn op den dag, waarop de trompet zal klinken: Hij kent wat geheim of openbaar is; Hij is de wijze, de alwetende. وَهُوَ‌ ‌الَّذِي خَ‍‍لَ‍‍قَ ‌ال‍‍سَّمَا‌و‍َ‍‌اتِ ‌وَ‌الأَ‌رْ‍ضَ بِ‍الْحَ‍‍قِّ ۖ ‌وَيَ‍‍وْمَ يَ‍‍قُ‍‍ولُ كُ‍‌‍نْ فَيَك‍‍ُ‍ونُ ۚ قَ‍‍وْلُهُ ‌الْحَ‍‍قُّ ۚ ‌وَلَهُ ‌الْمُلْكُ يَ‍‍وْمَ يُ‍‌‍ن‍‍فَ‍‍خُ فِي ‌ال‍‍صُّ‍‍و‌ر‍ِ‍‌ ۚ عَالِمُ ‌الْ‍‍غَ‍‍يْ‍‍بِ ‌وَ‌ال‍‍شَّهَا‌دَةِ ۚ ‌وَهُوَ‌ ‌الْحَك‍‍ِ‍ي‍‍مُ ‌الْ‍‍خَ‍‍بِ‍‍ير
Wa 'Idh Qāla 'Ibhīmu Li'abīhi 'Āzara 'Atattakhidhu 'Aşnāmāan 'Ālihatan ۖ 'Innī 'Arāka Wa Qawmaka Fī Đalālin Mubīnin 006-074 Abraham zeide tot zijn vader Azer: neemt gij beelden tot goden? Waarlijk, ik bemerk, dat gij en uw volk in eene duidelijke dwaling verkeert. وَ‌إِ‌ذْ‌ قَ‍‍الَ ‌إِبْ‍‍‍رَ‌اه‍‍ِ‍ي‍‍مُ لِأَب‍‍ِ‍ي‍‍هِ ‌آ‌زَ‌‍رَ‌ ‌أَتَتَّ‍‍خِ‍‍ذُ‌ ‌أَ‍صْ‍‍نَاما‌‌ ً‌ ‌آلِهَة‌ ًۖ ‌إِنِّ‍‍ي ‌أَ‌رَ‍‌اكَ ‌وَ‍قَ‍‍وْمَكَ فِي ضَ‍‍لاَلٍ‌ مُبِينٍ
Wa Kadhalika Nurī 'Ibhīma Malakūta As-Samāwāti Wa Al-'Arđi Wa Liyakūna Mina Al-Mūqinīna 006-075 En zoo deden wij Abraham het koninkrijk van hemel en aarde zien, opdat hij een mocht worden van hen, die oprecht gelooven. وَكَذَلِكَ نُ‍‍رِي ‌إِبْ‍‍‍رَ‌اه‍‍ِ‍ي‍‍مَ مَلَك‍‍ُ‍وتَ ‌ال‍‍سَّمَا‌و‍َ‍‌اتِ ‌وَ‌الأَ‌رْ‍ضِ ‌وَلِيَك‍‍ُ‍ونَ مِنَ ‌الْمُوقِ‍‍نِينَ
Falammā Janna `Alayhi Al-Laylu Ra'á Kawkabāan ۖ Qāla Hādhā Rabbī ۖ Falammā 'Afala Qāla Lā 'Uĥibbu Al-'Āfilīna 006-076 En toen de nacht hem omsluierde, zag hij eene ster, en hij zeide: Dit is mijn Heer; doch toen zij verdween, zeide hij: Ik bemin de goden niet die verdwijnen. فَلَ‍‍مَّ‍‍ا‌ جَ‍‍نَّ عَلَ‍‍يْ‍‍هِ ‌ال‍‍لَّ‍‍يْ‍‍لُ ‌‍رَ‌أَ‌ى‌ كَوْكَبا‌‌ ًۖ قَ‍‍الَ هَذَ‌ا‌ ‌‍رَبِّي ۖ فَلَ‍‍مَّ‍‍ا‌ ‌أَفَلَ قَ‍‍الَ لاَ‌ ‌أُحِبُّ ‌الآفِلِينَ
Falammā Ra'á Al-Qamara Bāzighāan Qāla Hādhā Rabbī ۖ Falammā 'Afala Qāla La'in Lam Yahdinī Rabbī La'akūnanna Mina Al-Qawmi Ađ-Đāllīna 006-077 En toen hij de maan zag opgaan, zeide hij: Dit is mijn God; doch toen zij verdween, zeide hij: indien God mij niet geleidt, zal ik verdwalen. فَلَ‍‍مَّ‍‍ا‌ ‌‍رَ‌أَ‌ى‌ ‌الْ‍‍قَ‍‍مَ‍رَ‌ بَا‌زِغ‍‍ا‌‌ ًقَ‍‍الَ هَذَ‌ا‌ ‌‍رَبِّي ۖ فَلَ‍‍مَّ‍‍ا‌ ‌أَفَلَ قَ‍‍الَ لَئِ‍‌‍نْ لَمْ يَهْدِنِي ‌‍رَبِّي لَأَكُونَ‍‍نَّ مِنَ ‌الْ‍‍قَ‍‍وْمِ ‌ال‍‍ضَّ‍‍الِّينَ
Falammā Ra'á Ash-Shamsa Bāzighatan Qāla Hādhā Rabbī Hādhā 'Akbaru ۖ Falammā 'Afalat Qāla Yā Qawmi 'Innī Barī'un Mimmā Tushrikūna 006-078 En toen hij de zon zag opgaan, zeide hij: Dit is mijn heer, dit is de grootste; doch toen zij verdween, zeide hij: O mijn volk! ik ben onschuldig aan datgene, wat gij naast God plaatst. فَلَ‍‍مَّ‍‍ا‌ ‌‍رَ‌أَ‌ى‌ ‌ال‍‍شَّمْسَ بَا‌زِغَ‍‍ة‌ ًقَ‍‍الَ هَذَ‌ا‌ ‌‍رَبِّي هَذَ‌ا‌ ‌أَكْبَرُ‌ ۖ فَلَ‍‍مَّ‍‍ا‌ ‌أَفَلَتْ قَ‍‍الَ يَاقَ‍‍وْمِ ‌إِنِّ‍‍ي بَ‍‍رِيء‌ٌ‌ مِ‍‍مَّ‍‍ا‌ تُشْ‍‍رِكُونَ
'Innī Wajjahtu Wajhiya Lilladhī Faţara As-Samāwāti Wa Al-'Arđa Ĥanīfāan Wa Mā ۖ 'Anā Mina Al-Mushrikīna 006-079 Ik wend mijn aangezicht tot hem, die den hemel en de aarde heeft geschapen; ik ben een waar geloovige en ik behoor niet tot de afgodendienaars, إِنِّ‍‍ي ‌وَجَّهْتُ ‌وَجْ‍‍هِيَ لِلَّذِي فَ‍‍طَ‍رَ‌ال‍‍سَّمَا‌و‍َ‍‌اتِ ‌وَ‌الأَ‌رْ‍ضَ حَنِيفا‌ ًۖ ‌وَمَ‍‍ا‌ ‌أَنَا‌ مِنَ ‌الْمُشْ‍‍رِكِينَ
Wa Ĥājjahu Qawmuhu ۚ Qāla 'Atuĥājjūnī Fī Al-Lahi Wa Qad Hadāni ۚ Wa Lā 'Akhāfu Mā Tushrikūna Bihi~ 'Illā 'An Yashā'a Rabbī Shay'āan ۗ Wasi`a Rabbī Kulla Shay'in `Ilmāan ۗ 'Afalā Tatadhakkarūna 006-080 En zijn volk spotte met hem, en hij zeide: Wilt gij met mij over God twisten? Hij heeft mij op den rechten weg geleid, en ik vrees hen niet, die gij naast hem plaatst, tenzij God iets verlangt; want hij is alwetend. Zult gij dit niet in overweging nemen? وَح‍‍َ‍اجَّ‍‍هُ قَ‍‍وْمُ‍‍هُ ۚ قَ‍‍الَ ‌أَتُح‍‍َ‍اجُّونِي فِي ‌اللَّهِ ‌وَ‍قَ‍‍دْ‌ هَد‍َ‍‌انِ ۚ ‌وَلاَ‌ ‌أَ‍خَ‍‍افُ مَا‌ تُشْ‍‍رِك‍‍ُ‍ونَ بِهِ ‌إِلاَّ‌ ‌أَ‌نْ يَش‍‍َ‍ا‌ءَ‌ ‌‍رَبِّي شَ‍‍يْ‍‍ئا‌ ًۗ ‌وَسِعَ ‌‍رَبِّي كُلَّ شَ‍‍يْءٍ‌ عِلْماً‌ ۗ ‌أَفَلاَ‌ تَتَذَكَّرُ‌ونَ
Wa Kayfa 'Akhāfu Mā 'Ashraktum Wa Lā Takhāfūna 'Annakum 'Ashraktum Billāhi Mā Lam Yunazzil Bihi `Alaykum Sulţānāan ۚ Fa'ayyu Al-Farīqayni 'Aĥaqqu Bil-'Amni ۖ 'In Kuntum Ta`lamūna 006-081 En hoe zou ik vreezen, wat zij, naast God plaatsen, naardien gij niet vreest goden naast hem te plaatsen, zonder dat God u daartoe eenige macht heeft gegeven? Zeg: welke der beide partijen is de zekerste, indien gij het verstaat? وَكَ‍‍يْ‍‍فَ ‌أَ‍خَ‍‍افُ مَ‍‍ا‌ ‌أَشْ‍رَكْتُمْ ‌وَلاَ‌ تَ‍‍خَ‍‍اف‍‍ُ‍ونَ ‌أَنَّ‍‍كُمْ ‌أَشْ‍رَكْتُمْ بِ‍اللَّ‍‍هِ مَا‌ لَمْ يُنَزِّلْ بِ‍‍هِ عَلَيْكُمْ سُلْ‍‍طَ‍‍انا‌‌ ًۚ فَأَيُّ ‌الْفَ‍‍رِي‍‍قَ‍‍يْ‍‍نِ ‌أَحَ‍‍قُّ بِ‍الأَمْنِ ۖ ‌إِ‌نْ كُ‍‌‍ن‍‍تُمْ تَعْلَمُونَ
Al-Ladhīna 'Āmanū Wa Lam Yalbisū 'Īmānahum Bižulmin 'Ūlā'ika Lahumu Al-'Amnu Wa Hum Muhtadūna 006-082 Zij die gelooven en hun geloof niet met onrechtvaardigheid omkleeden, zullen zekerheid genieten en op den rechten weg geleid worden. الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آمَنُو‌ا‌ ‌وَلَمْ يَلْبِسُ‍‍و‌ا‌ ‌إِيمَانَهُمْ بِ‍‍ظُ‍‍لْمٍ ‌أ‍ُ‍‌وْل‍‍َ‍ائِكَ لَهُمُ ‌الأَمْنُ ‌وَهُمْ مُهْتَدُ‌ونَ
Wa Tilka Ĥujjatunā 'Ātaynāhā 'Ibhīma `Alá Qawmihi ۚ Narfa`u Darajātin Man Nashā'u ۗ 'Inna Rabbaka Ĥakīmun `Alīmun 006-083 En dit is onze bewijsreden, waarvan wij Abraham hebben voorzien, opdat hij daarvan tegen zijn volk gebruik zou maken: Wij verheffen hen, die ons behagen; want uw Heer is wijs en alwetend. وَتِلْكَ حُجَّتُنَ‍‍ا‌ ‌آتَيْنَاهَ‍‍ا‌ ‌إِبْ‍‍‍رَ‌اه‍‍ِ‍ي‍‍مَ عَلَى‌ قَ‍‍وْمِ‍‍هِ ۚ نَرْفَعُ ‌دَ‌‍رَج‍‍َ‍اتٍ‌ مَ‍‌‍نْ نَش‍‍َ‍ا‌ءُ‌ ۗ ‌إِنَّ ‌‍رَبَّكَ حَك‍‍ِ‍ي‍‍مٌ عَلِيمٌ
Wa Wahabnā Lahu~ 'Isĥāqa Wa Ya`qūba ۚ Kullāan Hadaynā ۚ Wa Nūĥāan Hadaynā Min Qablu ۖ Wa Min Dhurrīyatihi Dāwūda Wa Sulaymāna Wa 'Ayyūba Wa Yūsufa Wa Mūsá Wa Hārūna ۚ Wa Kadhalika Naj Al-Muĥsinīna 006-084 En wij gaven hun Izaak en Jacob; en wij hebben hen beiden geleid; en vroeger hadden wij reeds Noach geleid en onder zijne afstammelingen hebben wij ook David en Salomo, en Job, en Mozes en Aنron geleid. Zoo beloonen wij hen, die goed handelen. وَ‌وَهَ‍‍بْ‍‍نَا‌ لَهُ~ُ ‌إِسْح‍‍َ‍اقَ ‌وَيَعْ‍‍قُ‍‍وبَ ۚ كُلّاً‌ هَدَيْنَا‌ ۚ ‌وَنُوحاً‌ هَدَيْنَا‌ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍بْ‍‍لُ ۖ ‌وَمِ‍‌‍نْ ‌ذُ‌رِّيَّتِ‍‍هِ ‌دَ‌ا‌و‍ُ‍‌و‌دَ‌ ‌وَسُلَيْم‍‍َ‍انَ ‌وَ‌أَيّ‍‍ُ‍وبَ ‌وَيُوسُفَ ‌وَمُوسَى‌ ‌وَهَا‌ر‍ُ‍‌ونَ ۚ ‌وَكَذَلِكَ نَ‍‍جْ‍‍زِي ‌الْمُحْسِنِينَ
Wa Zakarīyā Wa Yaĥyá Wa `Īsá Wa 'Ilyāsa ۖ Kullun Mina Aş-Şāliĥīna 006-085 Zacharias en Johannes, en Jezus en Elias, waren allen rechtvaardigen. وَ‌زَكَ‍‍رِيَّا‌ ‌وَيَحْيَى‌ ‌وَعِيسَى‌ ‌وَ‌إِلْي‍‍َ‍اسَ ۖ كُلٌّ‌ مِنَ ‌ال‍‍صَّ‍‍الِحِينَ
Wa 'Ismā`īla Wa Al-Yasa`a Wa Yūnus Wa Lūţāan ۚ Wa Kullāan Fađđalnā `Alá Al-`Ālamīna 006-086 En Ismaël, en Elisa en Jonas en Loth; deze allen hebben wij begunstigd boven alle andere stervelingen. وَ‌إِسْمَاع‍‍ِ‍ي‍‍لَ ‌وَ‌الْيَسَعَ ‌وَيُونُس ‌وَلُوط‍‍ا‌ ًۚ ‌وَكُلاّ‌‌ ً‌ فَ‍‍ضَّ‍‍لْنَا‌ عَلَى‌ ‌الْعَالَمِينَ
Wa Min 'Ābā'ihim Wa Dhurrīyātihim Wa 'Ikhwānihim ۖ Wa Ajtabaynāhum Wa Hadaynāhum 'Ilá Şirāţin Mustaqīmin 006-087 Zoo ook hebben wij onder hunne vaderen en hunne kinderen, onder hunne broeders een groot aantal uitverkorenen op den rechten weg geleid. وَمِ‍‌‍نْ ‌آب‍‍َ‍ائِهِمْ ‌وَ‌ذُ‌رِّيَّاتِهِمْ ‌وَ‌إِخْ‍‍وَ‌انِهِمْ ۖ ‌وَ‌اجْ‍‍تَبَيْنَاهُمْ ‌وَهَدَيْنَاهُمْ ‌إِلَى‌ صِ‍رَ‍‌اطٍ‌ مُسْتَ‍‍قِ‍‍يمٍ
Dhālika Hudá Allāhi Yahdī Bihi Man Yashā'u Min `Ibādihi ۚ Wa Law 'Ashrakū Laĥabiţa `Anhum Mā Kānū Ya`malūna 006-088 Zoo is Gods richting; hij leidt wie hem van zijne dienaren behaagt. Indien de menschen andere goden naast hem plaatsen, zullen hunne daden geheel vruchteloos zijn. ذَلِكَ هُدَ‌ى‌ ‌اللَّ‍‍هِ يَهْدِي بِ‍‍هِ مَ‍‌‍نْ يَش‍‍َ‍ا‌ءُ‌ مِ‍‌‍نْ عِبَا‌دِهِ ۚ ‌وَلَوْ‌ ‌أَشْ‍رَكُو‌ا‌ لَحَبِ‍‍طَ عَ‍‌‍نْ‍‍هُمْ مَا‌ كَانُو‌ا‌ يَعْمَلُونَ
'Ūlā'ika Al-Ladhīna 'Ātaynāhumu Al-Kitāba Wa Al-Ĥukma Wa An-Nubūwata ۚ Fa'in Yakfur Bihā Hā'uulā' Faqad Wa Kkalnā Bihā Qawmāan Laysū Bihā Bikāfirīna 006-089 Deze zijn de personen, welken wij de schrift gaven en wijsheid, en profetie; doch indien deze daarin niet gelooven, zullen wij de zorg daarvoor aan een volk opdragen, dat daarin zal gelooven. أ‍ُ‍‌وْل‍‍َ‍ائِكَ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آتَيْنَاهُمُ ‌الْكِت‍‍َ‍ابَ ‌وَ‌الْحُكْمَ ‌وَ‌ال‍‍نُّ‍‍بُوَّةَ ۚ فَإِ‌نْ يَكْفُرْ‌ بِهَا‌ ه‍‍َ‍ا‌ؤُلاَ‌ء‌ فَ‍‍قَ‍‍دْ‌ ‌وَكَّلْنَا‌ بِهَا‌ قَ‍‍وْما‌ ً‌ لَيْسُو‌ا‌ بِهَا‌ بِكَافِ‍‍رِينَ
'Ūlā'ika Al-Ladhīna Hadá Allāhu ۖ Fabihudāhumu Aqtadihi ۗ Qul Lā 'As'alukum `Alayhi 'Ajan ۖ 'In Huwa 'Illā Dhikrá Lil`ālamīna 006-090 Dit zijn de personen, die door God werden geleid; volg daarom hunne richting. Zeg tot de bewoners van Mekka: Ik vraag van u geene belooning voor het prediken van den Koran; het is slechts eene waarschuwing aan alle schepselen. أ‍ُ‍‌وْل‍‍َ‍ائِكَ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ هَدَ‌ى‌ ‌اللَّ‍‍هُ ۖ فَبِهُدَ‌اهُمُ ‌ا‍قْ‍‍تَدِهِ ۗ قُ‍‍لْ لاَ‌ ‌أَسْأَلُكُمْ عَلَ‍‍يْ‍‍هِ ‌أَجْ‍‍ر‌ا‌‌ ًۖ ‌إِ‌نْ هُوَ‌ ‌إِلاَّ‌ ‌ذِكْ‍رَ‌ى‌ لِلْعَالَمِينَ
Wa Mā Qadarū Allaha Ĥaqqa Qadrihi~ 'Idh Qālū Mā 'Anzala Allāhu `Alá Basharin Min Shay'in ۗ Qul Man 'Anzala Al-Kitāba Al-Ladhī Jā'a Bihi Mūsá Nūan Wa Hudan Lilnnāsi ۖ Taj`alūnahu Qaţīsa Tubdūnahā Wa Tukhfūna Kathīrāan ۖ Wa `Ullimtum Mā Lam Ta`lamū 'Antum Wa Lā 'Ābā'uukum ۖ Quli Allāhu ۖ Thumma DharhumKhawđihim Yal`abūna 006-091 Zij waardeeren God niet zoo als hij het verdient, als zij zeggen: God heeft niets aan de menschen geopenbaard. Zeg: Wie heeft dan het boek geopenbaard, dat Mozes heeft gebracht, om er het licht en den gids der menschen van te maken; het boek, dat gij op bladen schrijft; het boek, dat gij vertoont, en waarvan gij echter een groot gedeelte verbergt? Gij zijt onderricht geworden, van hetgeen gij evenmin als uwe vaderen wist. Zeg hun: God is het, en laten zij zich dan met hunne ijdele gesprekken vermaken. وَمَا‌ قَ‍‍دَ‌رُ‌و‌ا‌اللَّ‍‍هَ حَ‍‍قَّ قَ‍‍دْ‌رِهِ ‌إِ‌ذْ‌ قَ‍‍الُو‌ا‌ مَ‍‍ا‌ ‌أَ‌ن‍‍زَلَ ‌اللَّ‍‍هُ عَلَى‌ بَشَر‌ٍ‌ مِ‍‌‍نْ شَ‍‍يْء‌‌ٍۗ قُ‍‍لْ مَ‍‌‍نْ ‌أَ‌ن‍‍زَلَ ‌الْكِت‍‍َ‍ابَ ‌الَّذِي ج‍‍َ‍ا‌ءَ‌ بِ‍‍هِ مُوسَى‌ نُو‌ر‌ا‌ ً‌ ‌وَهُ‍‍د‌ى‌ ً‌ لِل‍‍نّ‍‍َ‍اسِ ۖ تَ‍‍جْ‍‍عَلُونَ‍‍هُ قَ‍رَ‌اطِ‍‍ي‍‍سَ تُ‍‍بْ‍‍دُ‌ونَهَا‌ ‌وَتُ‍‍خْ‍‍ف‍‍ُ‍ونَ كَثِي‍‍ر‌ا‌ ًۖ ‌وَعُلِّمْتُمْ مَا‌ لَمْ تَعْلَمُ‍‍و‌ا‌ ‌أَ‌نْ‍‍تُمْ ‌وَلاَ‌ ‌آب‍‍َ‍ا‌ؤُكُمْ ۖ قُ‍‍لِ ‌اللَّ‍‍هُ ۖ ثُ‍‍مَّ ‌ذَ‌رْهُمْ فِي خَ‍‍وْ‍ضِ‍‍هِمْ يَلْعَبُونَ
Wa Hadhā Kitābun 'Anzalnāhu Mubārakun Muşaddiqu Al-Ladhī Bayna Yadayhi Wa Litundhira 'Umma Al-Qurá Wa Man Ĥawlahā Wa ۚ Al-Ladhīna Yu'uminūna Bil-'Ākhirati Yu'uminūna Bihi ۖ Wa Hum `Alá Şalātihim Yuĥāfižūna 006-092 Dit boek, hetwelk wij hebben nedergezonden, is gezegend; het bevestigt datgene, wat vََr u werd geopenbaard, en werd u gegeven, opdat gij het zoudt prediken in de stad Mekka en aan hen, die in den omtrek wonen. Zij, die in het volgende leven gelooven, zullen ook daaraan gelooven, en zij zullen den tijd van het gebed nauwkeurig in acht nemen. وَهَذَ‌ا‌ كِت‍‍َ‍ابٌ ‌أَ‌ن‍‍زَلْن‍‍َ‍اهُ مُبَا‌‍رَكٌ‌ مُ‍‍صَ‍‍دِّ‍‍قُ ‌الَّذِي بَ‍‍يْ‍‍نَ يَدَيْ‍‍هِ ‌وَلِتُ‍‌‍ن‍‍ذِ‌ر‍َ‍‌ ‌أُمّ‍َ ‌الْ‍‍قُ‍رَ‌ى‌ ‌وَمَ‍‌‍نْ حَوْلَهَا‌ ۚ ‌وَ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ يُؤْمِن‍‍ُ‍ونَ بِ‍الآ‍‍خِ‍رَةِ يُؤْمِن‍‍ُ‍ونَ بِ‍‍هِ ۖ ‌وَهُمْ عَلَى‌ صَ‍‍لاَتِهِمْ يُحَافِ‍‍ظُ‍‍ونَ
Wa Man 'Ažlamu Mimmani Aftará `Alá Allāhi Kadhibāan 'Aw Qāla 'Ūĥiya 'Ilayya Wa Lam Yūĥa 'Ilayhi Shay'un Wa Man Qāla Sa'unzilu Mithla Mā 'Anzala Allāhu ۗ Wa Law Tará 'Idhi Až-Žālimūna Fī Ghamarāti Al-Mawti Wa Al-Malā'ikatu Bāsiţū 'Aydīhim 'Akhrijū 'Anfusakumu ۖ Al-Yawma Tujzawna `Adhāba Al-Hūni Bimā Kuntum Taqūlūna `Alá Allāhi Ghayra Al-Ĥaqqi Wa Kuntum `An 'Āyātihi Tastakbirūna 006-093 Wie is slechter dan hij, die eene leugen tegen God uitdenkt of zegt! Dit werd mij geopenbaard, als hem niets werd geopenbaard, en die zegt: Ik zal eene openbaring voortbrengen, gelijk aan die, welke door God is nedergezonden? Indien gij de goddeloozen in de doodsangsten zaagt en de engelen hunne handen uitsteken, zeggende: werpt uwe zielen weg; heden zult gij een strenge straf ondergaan, voor hetgeen gij valsch nopens God hebt gesproken, en omdat gij zijne teekenen hebt versmaad. وَمَ‍‌‍نْ ‌أَ‍ظْ‍‍لَمُ مِ‍‍مَّ‍‍نِ ‌افْتَ‍رَ‌ى‌ عَلَى‌ ‌اللَّ‍‍هِ كَذِباً‌ ‌أَ‌وْ‌ قَ‍‍الَ ‌أ‍ُ‍‌وحِيَ ‌إِلَيَّ ‌وَلَمْ ي‍‍ُ‍وحَ ‌إِلَ‍‍يْ‍‍هِ شَ‍‍يْء‌ٌ‌ ‌وَمَ‍‌‍نْ قَ‍‍الَ سَأُ‌ن‍‍زِلُ مِثْلَ مَ‍‍ا‌ ‌أَ‌ن‍‍زَلَ ‌اللَّ‍‍هُ ۗ ‌وَلَوْ‌ تَ‍رَ‌ى‌ ‌إِ‌ذِ‌ ‌ال‍‍ظَّ‍‍الِم‍‍ُ‍ونَ فِي غَ‍‍مَ‍رَ‍‌اتِ ‌الْمَ‍‍وْتِ ‌وَ‌الْمَلاَئِكَةُ بَاسِ‍‍طُ‍‍و‌ا‌ ‌أَيْدِيهِمْ ‌أَ‍خْ‍‍رِجُ‍‍و‌ا‌ ‌أَ‌ن‍‍فُسَكُمُ ۖ ‌الْيَ‍‍وْمَ تُ‍‍جْ‍‍زَ‌وْنَ عَذ‍َ‍‌ابَ ‌الْه‍‍ُ‍ونِ بِمَا‌ كُ‍‌‍ن‍‍تُمْ تَ‍‍قُ‍‍ول‍‍ُ‍ونَ عَلَى‌ ‌اللَّ‍‍هِ غَ‍‍يْ‍رَ‌الْحَ‍‍قِّ ‌وَكُ‍‌‍ن‍‍تُمْ عَ‍‌‍نْ ‌آيَاتِ‍‍هِ تَسْتَكْبِرُ‌ونَ
Wa Laqad Ji'tumūnā Fudá Kamā Khalaqnākum 'Awwala Marratin Wa TaraktumKhawwalnākum Warā'a Žuhūrikum ۖ Wa Mā Nará Ma`akum Shufa`ā'akumu Al-Ladhīna Za`amtum 'Annahum Fīkum Shurakā'u ۚ Laqad Taqaţţa`a Baynakum Wa Đalla `Ankum Mā Kuntum Taz`umūna 006-094 En nu komt gij alleen tot ons, zooals wij u het eerst schiepen, en liet de weldaden, die wij u hebben geschonken achter u; en wij zien de tusschenpersonen niet, die gij als Gods makkers hebt beschouwd. De banden, die u vereenigden, zijn gebroken, en wat gij hebt verzonnen, heeft u verlaten. وَلَ‍قَ‍‍دْ‌ جِئْتُمُونَا‌ فُ‍رَ‌ا‌دَ‌ى‌ كَمَا‌ خَ‍‍لَ‍‍قْ‍‍نَاكُمْ ‌أَ‌وَّلَ مَ‍رَّةٍ‌ ‌وَتَ‍رَكْتُمْ مَا‌ خَ‍‍وَّلْنَاكُمْ ‌وَ‌ر‍َ‍‌ا‌ءَ‌ ظُ‍‍هُو‌رِكُمْ ۖ ‌وَمَا‌ نَ‍رَ‌ى‌ مَعَكُمْ شُفَع‍‍َ‍ا‌ءَكُمُ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌زَعَمْتُمْ ‌أَنَّ‍‍هُمْ فِيكُمْ شُ‍رَك‍‍َ‍ا‌ءُ‌ ۚ لَ‍‍قَ‍‍دْ‌ تَ‍‍قَ‍‍طَّ‍‍عَ بَيْنَكُمْ ‌وَ‍ضَ‍‍لَّ عَ‍‌‍ن‍‍كُمْ مَا‌ كُ‍‌‍ن‍‍تُمْ تَزْعُمُونَ
'Inna Allāha Fāliqu Al-Ĥabbi Wa An-Nawá ۖ Yukhriju Al-Ĥayya Mina Al-Mayyiti Wa Mukhriju Al-Mayyiti Mina Al-Ĥayyi ۚ Dhalikumu Allāhu ۖ Fa'anná Tu'ufakūna 006-095 God maakt dat de graankorrel en de dadelpit zich voortplanten. Hij brengt het leven uit den dood voort. Dit is God. Waarom hebt gij u dus van hem afgewend? إِنَّ ‌اللَّ‍‍هَ فَالِ‍‍قُ ‌الْحَبِّ ‌وَ‌ال‍‍نَّ‍‍وَ‌ى‌ ۖ يُ‍‍خْ‍‍رِجُ ‌الْحَيَّ مِنَ ‌الْمَيِّتِ ‌وَمُ‍‍خْ‍‍رِجُ ‌الْمَيِّتِ مِنَ ‌الْحَيِّ ۚ ‌ذَلِكُمُ ‌اللَّ‍‍هُ ۖ فَأَنَّ‍‍ى‌ تُؤْفَكُونَ
Fāliqu Al-'Işbāĥi Wa Ja`ala Al-Layla Sakanāan Wa Ash-Shamsa Wa Al-Qamara Ĥusbānāan ۚ Dhālika Taqdīru Al-`Azīzi Al-`Alīmi 006-096 Hij veroorzaakt, dat de morgen verschijnt, en heeft den nacht bevolen voor de rust, en de zon en de maan tot bepaling van den tijd. Dit is de beschikking van den machtigen, den wijzen God. فَالِ‍‍قُ ‌الإِصْ‍‍ب‍‍َ‍احِ ‌وَجَعَلَ ‌ال‍‍لَّ‍‍يْ‍‍لَ سَكَنا‌ ً‌ ‌وَ‌ال‍‍شَّمْسَ ‌وَ‌الْ‍‍قَ‍‍مَ‍رَ‌ حُسْبَانا‌‌ ًۚ ‌ذَلِكَ تَ‍‍قْ‍‍د‍ِ‍ي‍‍رُ‌ ‌الْعَز‍ِ‍ي‍‍زِ‌ ‌الْعَلِيمِ
Wa Huwa Al-Ladhī Ja`ala Lakumu An-Nujūma Litahtadū Bihā Fī Žulumāti Al-Barri Wa Al-Baĥri ۗ Qad Faşşalnā Al-'Āyāti Liqawmin Ya`lamūna 006-097 Hij is het, die de sterren voor u heeft bevolen, dat gij daardoor geleid zoudt worden in de duisternis, te land en ter zee. Wij hebben overal teekens doen schitteren voor hen, die verstaan willen. وَهُوَ‌ ‌الَّذِي جَعَلَ لَكُمُ ‌ال‍‍نُّ‍‍ج‍‍ُ‍ومَ لِتَهْتَدُ‌و‌ا‌ بِهَا‌ فِي ظُ‍‍لُم‍‍َ‍اتِ ‌الْبَرِّ‌ ‌وَ‌الْبَحْ‍‍ر‍ِ‍‌ ۗ قَ‍‍دْ‌ فَ‍‍صَّ‍‍لْنَا‌ ‌الآي‍‍َ‍اتِ لِ‍‍قَ‍‍وْمٍ‌ يَعْلَمُونَ
Wa Huwa Al-Ladhī 'Ansha'akum Min Nafsin Wāĥidatin Famustaqarrun Wa Mustawda`un ۗ Qad Faşşalnā Al-'Āyāti Liqawmin Yafqahūn 006-098 Hij is het die u uit ééne ziel heeft voortgebracht, en eene zekere verzamelplaats en eene rustplaats voor u geschapen heeft. Wij hebben teekenen doen schitteren voor hen, die verstandig zijn. وَهُوَ‌ ‌الَّذِي ‌أَ‌ن‍‍شَأَكُمْ مِ‍‌‍نْ نَفْسٍ‌ ‌وَ‌احِدَة‌‍ٍ‌ فَمُسْتَ‍‍قَ‍‍رّ‌ٌ‌ ‌وَمُسْتَوْ‌دَع‌‍ٌۗ قَ‍‍دْ‌ فَ‍‍صَّ‍‍لْنَا‌ ‌الآي‍‍َ‍اتِ لِ‍‍قَ‍‍وْمٍ‌ يَفْ‍‍قَ‍‍هُون
Wa Huwa Al-Ladhī 'Anzala Mina As-Samā'i Mā'an Fa'akhrajnā Bihi Nabāta Kulli Shay'in Fa'akhrajnā Minhu Khađirāan Nukhriju Minhu Ĥabbāan Mutakibāan Wa Mina An-Nakhli Min Ţal`ihā Qinwānun Dāniyatun Wa Jannātin Min 'A`nābin Wa Az-Zaytūna Wa Ar-Rummāna Mushtabihāan Wa Ghayra Mutashābihin ۗ Anžurū 'Ilá Thamarihi~ 'Idhā 'Athmara Wa Yan`ihi~ ۚ 'Inna Fī Dhālikum La'āyātin Liqawmin Yu'uminūna 006-099 Hij is het, die water van den hemel nederzendt. Daardoor doen wij de spruiten van alle planten ontkiemen; daardoor hebben wij het groen voortgebracht, waaruit wij het graan in aren doen opschieten, en palmboomen, uit welker takken nederhangende, dichte trossen dadels voortkomen, en tuinen met wijngaarden beplant, en olijven en granaatappelen, die op elkander gelijken en van elkander verschillen. Zie op hunne vruchten, als zij vruchten dragen, en hoe zij rijpen. Waarlijk, daarin zijn teekens voor hen, die gelooven. وَهُوَ‌ ‌الَّذِي ‌أَ‌ن‍‍زَلَ مِنَ ‌ال‍‍سَّم‍‍َ‍ا‌ءِ‌ م‍‍َ‍ا‌ء‌‌ ً‌ فَأَ‍خْ‍رَجْ‍‍نَا‌ بِ‍‍هِ نَب‍‍َ‍اتَ كُلِّ شَ‍‍يْء‌‌ٍ‌ فَأَ‍خْ‍رَجْ‍‍نَا‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هُ خَ‍‍ضِ‍‍ر‌ا‌ ً‌ نُ‍‍خْ‍‍رِجُ مِ‍‌‍نْ‍‍هُ حَبّا‌ ً‌ مُتَ‍رَ‌اكِبا‌ ً‌ ‌وَمِنَ ‌ال‍‍نَّ‍‍‍‍خْ‍‍لِ مِ‍‌‍نْ طَ‍‍لْعِهَا‌ قِ‍‍‌‍نْ‍‍و‍َ‍‌ان‌‍ٌ‌ ‌دَ‌انِيَةٌ‌ ‌وَجَ‍‍نّ‍‍َ‍اتٍ‌ مِ‍‌‍نْ ‌أَعْن‍‍َ‍ابٍ‌ ‌وَ‌ال‍‍زَّيْت‍‍ُ‍ونَ ‌وَ‌ال‍‍رُّمّ‍‍َ‍انَ مُشْتَبِها‌ ً‌ ‌وَ‍‍غَ‍‍يْ‍رَ‌ مُتَشَابِه‌‍ٍۗ ‌ان‍‍ظُ‍‍رُ‌و‌ا‌ ‌إِلَى‌ ثَمَ‍‍رِهِ ‌إِ‌ذَ‌ا‌ ‌أَثْمَ‍رَ‌ ‌وَيَ‍‌‍نْ‍‍عِهِ ۚ ‌إِنَّ فِي ‌ذَلِكُمْ لَآي‍‍َ‍ات‍ٍ‌ لِ‍‍قَ‍‍وْمٍ‌ يُؤْمِنُونَ
Wa Ja`alū Lillāh Shurakā'a Al-Jinna Wa Khalaqahum ۖ Wa Kharaqū Lahu Banīna Wa Banātin Bighayri `Ilmin ۚ Subĥānahu Wa Ta`ālá `Ammā Yaşifūna 006-100 Zij hebben de geniussen met God vereenigd, terwijl hij het is, die ze heeft geschapen. In hunne onwetendheid schrijven zij hem zonen en dochters toe. Geloofd zij hij, en het zij verre van hem, wat zij met hem vereenigen. وَجَعَلُو‌الِلَّهِ شُ‍رَك‍‍َ‍ا‌ءَ‌ ‌الْجِ‍‍نَّ ‌وَ‍خَ‍‍لَ‍‍قَ‍‍هُمْ ۖ ‌وَ‍خَ‍رَقُ‍‍و‌ا‌ لَ‍‍هُ بَن‍‍ِ‍ي‍‍نَ ‌وَبَن‍‍َ‍ات ٍ‌ بِ‍‍غَ‍‍يْ‍‍ر‍ِ‍‌ عِلْم‌‍ٍۚ سُ‍‍بْ‍‍حَانَ‍‍هُ ‌وَتَعَالَى‌ عَ‍‍مَّ‍‍ا‌ يَ‍‍صِ‍‍فُونَ
Badī`u As-Samāwāti Wa Al-'Arđi ۖ 'Anná Yakūnu Lahu Waladun Wa Lam Takun Lahu Şāĥibatun ۖ Wa Khalaqa Kulla Shay'in ۖ Wa Huwa Bikulli Shay'in `Alīmun 006-101 Hij is de maker van hemel en aarde. Hoe zou hij kinderen hebben? hij die geene gezellin heeft? Hij heeft alle dingen geschapen en is alwetend. بَد‍ِ‍ي‍‍عُ ‌ال‍‍سَّمَا‌و‍َ‍‌اتِ ‌وَ‌الأَ‌رْ‍ضِ ۖ ‌أَنَّ‍‍ى‌ يَك‍‍ُ‍ونُ لَ‍‍هُ ‌وَلَد‌ٌ‌ ‌وَلَمْ تَكُ‍‌‍نْ لَ‍‍هُ صَ‍‍احِبَةٌۖ ‌وَ‍خَ‍‍لَ‍‍قَ كُلَّ شَ‍‍يْء‌ٍۖ ‌وَهُوَ‌ بِكُلِّ شَ‍‍يْءٍ‌ عَلِيمٌ
Dhalikumu Allāhu Rabbukum ۖ Lā 'Ilāha 'Illā Huwa ۖ Khāliqu Kulli Shay'in Fā`budūhu ۚ Wa Huwa `Alá Kulli Shay'in Wa Kīlun 006-102 Dit is God uw Heer. Er is geen God buiten hem, de schepper van alle dingen: dien hem dus; want hij zorgt voor alle dingen. ذَلِكُمُ ‌اللَّ‍‍هُ ‌‍رَبُّكُمْ ۖ لاَ‌ ‌إِلَهَ ‌إِلاَّ‌ هُوَ‌ ۖ خَ‍‍الِ‍‍قُ كُلِّ شَ‍‍يْء‌‌ٍ‌ فَاعْبُد‍ُ‍‌وهُ ۚ ‌وَهُوَ‌ عَلَى‌ كُلِّ شَ‍‍يْء‌ٍ‌ ‌وَكِيلٌ
Lā Tudrikuhu Al-'Abşāru Wa Huwa Yudriku Al-'Abşāra ۖ Wa Huwa Al-Laţīfu Al-Khabīr 006-103 De blikken der menschen kunnen hem niet bereiken. Hij bereikt alle blikken. Hij is de barmhartige, de wijze. لاَ‌ تُ‍‍دْ‌رِكُهُ ‌الأَبْ‍‍‍‍صَ‍‍ا‌رُ‌ ‌وَهُوَ‌ يُ‍‍دْ‌رِكُ ‌الأَبْ‍‍‍‍صَ‍‍ا‌‍رَۖ ‌وَهُوَ‌ ‌ال‍‍لَّ‍‍طِ‍‍ي‍‍فُ ‌الْ‍‍خَ‍‍بِ‍‍ير
Qad Jā'akum Başā'iru Min Rabbikum ۖ Faman 'Abşara Falinafsihi ۖ Wa Man `Amiya Fa`alayhā ۚ Wa Mā 'Anā `Alaykum Biĥafīžin 006-104 Thans zijn er duidelijke aanwijzingen van uwen Heer tot u gekomen. Hij die deze ziet, ziet ze in zijn eigen voordeel en die er blind voor blijft, het is zijn nadeel. Ik ben uw bewaker niet. قَ‍‍دْ‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَكُمْ بَ‍‍صَ‍‍ائِ‍‍ر‍ُ‍‌ مِ‍‌‍نْ ‌‍رَبِّكُمْ ۖ فَمَ‍‌‍نْ ‌أَبْ‍‍‍‍صَ‍رَ‌ فَلِنَفْسِ‍‍هِ ۖ ‌وَمَ‍‌‍نْ عَمِيَ فَعَلَيْهَا‌ ۚ ‌وَمَ‍‍ا‌ ‌أَنَا‌ عَلَيْكُمْ بِحَفِي‍‍ظٍ
Wa Kadhalika Nuşarrifu Al-'Āyāti Wa Liyaqūlū Darasta Wa Linubayyinahu Liqawmin Ya`lamūna 006-105 Zoo verklaren wij onze teekens op verschillende wijzen, opdat zij zouden zeggen, gij hebt met ijver geleerd; en opdat wij hen er van zouden onderrichten, die ons verstaan. وَكَذَلِكَ نُ‍‍صَ‍‍رِّفُ ‌الآي‍‍َ‍اتِ ‌وَلِيَ‍‍قُ‍‍ولُو‌ا‌ ‌دَ‌‍رَسْتَ ‌وَلِنُبَيِّنَ‍‍هُ لِ‍‍قَ‍‍وْمٍ‌ يَعْلَمُونَ
Attabi` Mā 'Ūĥiya 'Ilayka Min Rabbika ۖ Lā 'Ilāha 'Illā Huwa ۖ Wa 'A`riđ `Ani Al-Mushrikīna 006-106 Volg datgene, wat u reeds van uwen Heer werd geopenbaard; er is geen God buiten hem; verwijder u dus van de afgodendienaars. اتَّبِعْ مَ‍‍ا‌ ‌أ‍ُ‍‌وحِيَ ‌إِلَ‍‍يْ‍‍كَ مِ‍‌‍نْ ‌‍رَبِّكَ ۖ لاَ‌ ‌إِلَهَ ‌إِلاَّ‌ هُوَ‌ ۖ ‌وَ‌أَعْ‍‍رِ‍‍ضْ عَنِ ‌الْمُشْ‍‍رِكِينَ
Wa Law Shā'a Allāhu Mā 'Ashraۗ Wa Mā Ja`alnāka `Alayhim Ĥafīžāan ۖ Wa Mā 'Anta `Alayhim Biwakīlin 006-107 Indien het Gode had behaagd, zouden zij onschuldig aan afgoderij zijn geweest. Wij hebben u niet tot bewaker over hem aangesteld: noch om op hunne belangen toe te zien. وَلَوْ‌ ش‍‍َ‍ا‌ءَ‌ ‌اللَّ‍‍هُ مَ‍‍ا‌ ‌أَشْ‍رَكُو‌اۗ ‌وَمَا‌ جَعَلْن‍‍َ‍اكَ عَلَيْهِمْ حَفِي‍‍ظ‍‍ا‌ ًۖ ‌وَمَ‍‍ا‌ ‌أَ‌نْ‍‍تَ عَلَيْهِمْ بِوَكِيلٍ
Wa Lā Tasubbū Al-Ladhīna Yad`ūna Min Dūni Allāhi Fayasubbū Allaha `Adwan Bighayri `Ilmin ۗ Kadhālika Zayyannā Likulli 'Ummatin `Amalahum Thumma 'Ilá Rabbihim Marji`uhum Fayunabbi'uhum Bimā Kānū Ya`malūna 006-108 Beschimp de godheden niet, die zij naast God aanroepen; zij konden op hunne beurt, in hunne buitensporigheid, God beleedigen. Zoo hebben wij ieder volk zijne daden aangewezen. Later zullen zij tot hunnen Heer terugkeeren, die hun zal herhalen wat zij hebben verricht. وَلاَ‌ تَسُبُّو‌ا‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ يَ‍‍دْع‍‍ُ‍ونَ مِ‍‌‍نْ ‌د‍ُ‍‌ونِ ‌اللَّ‍‍هِ فَيَسُبُّو‌ا‌اللَّ‍‍هَ عَ‍‍دْ‌و‌ا‌ ً‌ بِ‍‍غَ‍‍يْ‍‍ر‍ِ‍‌ عِلْم‌‍ٍۗ كَذَلِكَ ‌زَيَّ‍‍نَّ‍‍ا‌ لِكُلِّ ‌أُمَّ‍‍ةٍ عَمَلَهُمْ ثُ‍‍مَّ ‌إِلَى‌ ‌‍رَبِّهِمْ مَرْجِعُهُمْ فَيُنَبِّئُهُمْ بِمَا‌ كَانُو‌ا‌ يَعْمَلُونَ
Wa 'Aqsamū Billāhi Jahda 'Aymānihim La'in Jā'at/hum 'Āyatun Layu'uminunna Bihā ۚ Qul 'Innamā Al-'Āyātu `Inda Allāhi ۖ Wa Mā Yush`irukum 'Annahā 'Idhā Jā'at Lā Yu'uminūna 006-109 Zij hebben bij God gezworen, met den meest plechtigen eed, dat indien hun een teeken werd geopenbaard, zij zekerlijk daaraan zouden gelooven. Zeg: Waarlijk, de teekens staan alleen in Gods macht, en hij veroorlooft u niet te begrijpen, dat, als die komen, zij niet zullen gelooven. وَ‌أَ‍قْ‍‍سَمُو‌ا‌ بِ‍اللَّ‍‍هِ جَهْدَ‌ ‌أَيْمَانِهِمْ لَئِ‍‌‍نْ ج‍‍َ‍ا‌ءَتْهُمْ ‌آيَة ٌ‌ لَيُؤْمِنُ‍‍نَّ بِهَا‌ ۚ قُ‍‍لْ ‌إِنَّ‍‍مَا‌ ‌الآي‍‍َ‍اتُ عِ‍‌‍نْ‍‍دَ‌ ‌اللَّ‍‍هِ ۖ ‌وَمَا‌ يُشْعِرُكُمْ ‌أَنَّ‍‍هَ‍‍ا‌ ‌إِ‌ذَ‌ا‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَتْ لاَ‌ يُؤْمِنُونَ
Wa Nuqallibu 'Af'idatahum Wa 'Abşārahum Kamā Lam Yu'uminū Bihi~ 'Awwala Marratin Wa NadharuhumŢughyānihim Ya`mahūna 006-110 En wij zullen hunne harten en hun gezicht van de waarheid afwenden; want zij geloofden er voor de eerste maal niet aan, en wij zullen hen verlaten, opdat zij in hunne dwaling mogen voortgaan. وَنُ‍قَ‍‍لِّبُ ‌أَفْئِدَتَهُمْ ‌وَ‌أَبْ‍‍‍‍صَ‍‍ا‌‍رَهُمْ كَمَا‌ لَمْ يُؤْمِنُو‌ا‌ بِهِ ‌أَ‌وَّلَ مَ‍رَّةٍ‌ ‌وَنَذَ‌رُهُمْ فِي طُ‍‍غْ‍‍يَانِهِمْ يَعْمَهُونَ
Wa Law 'Annanā Nazzalnā 'Ilayhimu Al-Malā'ikata Wa Kallamahumu Al-Mawtá Wa Ĥasharnā `Alayhim Kulla Shay'in Qubulāan Mā Kānū Liyu'uminū 'Illā 'An Yashā'a Allāhu Wa Lakinna 'Aktharahum Yajhalūna 006-111 En hoewel wij hun engelen hadden gezonden, en de dood tot hen had gesproken, en wij alle dingen voor hun oog voor hen hadden verzameld, wilden zij niet gelooven, tot het Gode behaagde; maar het grootste deel hunner weet het niet. وَلَوْ‌ ‌أَنَّ‍‍نَا‌ نَزَّلْنَ‍‍ا‌ ‌إِلَيْهِمُ ‌الْمَلاَئِكَةَ ‌وَكَلَّمَهُمُ ‌الْمَوْتَى‌ ‌وَحَشَرْنَا‌ عَلَيْهِمْ كُلَّ شَ‍‍يْء‌‌ٍقُ‍‍بُلا‌ ً‌ مَا‌ كَانُو‌ا‌ لِيُؤْمِنُ‍‍و‌ا‌ ‌إِلاَّ‌ ‌أَ‌نْ يَش‍‍َ‍ا‌ءَ‌ ‌اللَّ‍‍هُ ‌وَلَكِ‍‍نَّ ‌أَكْثَ‍رَهُمْ يَ‍‍جْ‍‍هَلُونَ
Wa Kadhalika Ja`alnā Likulli Nabīyin `Adūwāan Shayāţīna Al-'Insi Wa Al-Jinni Yūĥī Ba`đuhum 'Ilá Ba`đin Zukhrufa Al-Qawli Ghurūan ۚ Wa Law Shā'a Rabbuka Mā Fa`alūhu ۖ Fadharhum Wa Mā Yaftarūna 006-112 Zoo hebben wij voor iederen profeet een vijand doen ontstaan; de verleiders van menschen en geniussen, die elkander afzonderlijk klinkende gesprekken inbliezen, om te verblinden; maar indien het God had behaagd, zouden zij het niet hebben gedaan. Verlaat hen dus, en ook datgene, wat zij valschelijk hebben uitgedacht. وَكَذَلِكَ جَعَلْنَا‌ لِكُلِّ نَبِيٍّ عَدُ‌وّ‌ا‌‌ ً‌ شَيَاطِ‍‍ي‍‍نَ ‌الإِ‌ن‍‍سِ ‌وَ‌الْجِ‍‍نِّ يُوحِي بَعْ‍‍ضُ‍‍هُمْ ‌إِلَى‌ بَعْ‍‍ضٍ‌ ‌زُ‍خْ‍‍رُفَ ‌الْ‍‍قَ‍‍وْلِ غُ‍‍رُ‌و‌ر‌ا‌ ًۚ ‌وَلَوْ‌ ش‍‍َ‍ا‌ءَ‌ ‌‍رَبُّكَ مَا‌ فَعَل‍‍ُ‍وهُ ۖ فَذَ‌رْهُمْ ‌وَمَا‌ يَفْتَرُ‌ونَ
Wa Litaşghá 'Ilayhi 'Af'idatu Al-Ladhīna Lā Yu'uminūna Bil-'Ākhirati Wa Liyarđawhu Wa Liyaqtarifū Mā Hum Muqtarifūna 006-113 Laat de harten van hen, die niet in het volgende leven gelooven, zich daartoe neigen, en laat hen zelven er behagen in scheppen en laat hen winnen wat zij winnen. وَلِتَ‍‍صْ‍‍غَ‍‍ى‌ ‌إِلَ‍‍يْ‍‍هِ ‌أَفْئِدَةُ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ لاَ‌ يُؤْمِن‍‍ُ‍ونَ بِ‍الآ‍‍خِ‍رَةِ ‌وَلِيَرْ‍ضَ‍‍وْهُ ‌وَلِيَ‍‍قْ‍‍تَ‍‍رِفُو‌ا‌ مَا‌ هُمْ مُ‍‍قْ‍‍تَ‍‍رِفُونَ
'Afaghayra Allāhi 'Abtaghī Ĥakamāan Wa Huwa Al-Ladhī 'Anzala 'Ilaykumu Al-Kitāba Mufaşşalāan Wa ۚ Al-Ladhīna 'Ātaynāhumu Al-Kitāba Ya`lamūna 'Annahu Munazzalun Min Rabbika Bil-Ĥaqqi ۖ Falā Takūnanna Mina Al-Mumtarīna 006-114 Zal ik een anderen rechter naast God zoeken, om tusschen ons te richten? Hij is het, die u het boek van den Koran heeft toegezonden, onderscheidende goed en kwaad; en zij, welke wij de schrift gaven, weten dat zij van den Heer werd nedergezonden met waarheid. Wees dus niet een van hen, die er aan twijfelen. أَفَ‍‍غَ‍‍يْ‍رَ‌اللَّ‍‍هِ ‌أَبْ‍‍تَ‍‍غِ‍‍ي حَكَما‌ ً‌ ‌وَهُوَ‌ ‌الَّذِي ‌أَ‌ن‍‍زَلَ ‌إِلَيْكُمُ ‌الْكِت‍‍َ‍ابَ مُفَ‍‍صَّ‍‍لا‌ ًۚ ‌وَ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آتَيْنَاهُمُ ‌الْكِت‍‍َ‍ابَ يَعْلَم‍‍ُ‍ونَ ‌أَنَّ‍‍هُ مُنَزَّلٌ‌ مِ‍‌‍نْ ‌‍رَبِّكَ بِ‍الْحَ‍‍قِّ ۖ فَلاَ‌ تَكُونَ‍‍نَّ مِنَ ‌الْمُمْتَ‍‍رِينَ
Wa Tammat Kalimatu Rabbika Şidqāan Wa `Adlāan ۚ Lā Mubaddila Likalimātihi ۚ Wa Huwa As-Samī`u Al-`Alīmu 006-115 De woorden van uwen Heer zijn volmaakt in waarheid en rechtvaardigheid; er is niemand die deze woorden kan veranderen. Hij hoort en kent alles. وَتَ‍‍مَّ‍‍تْ كَلِمَةُ ‌‍رَبِّكَ صِ‍‍دْ‍‍ق‍‍ا‌ ً‌ ‌وَعَ‍‍دْلا‌ ًۚ لاَ‌ مُبَدِّلَ لِكَلِمَاتِ‍‍هِ ۚ ‌وَهُوَ‌ ‌ال‍‍سَّم‍‍ِ‍ي‍‍عُ ‌الْعَلِيمُ
Wa 'In Tuţi` 'Akthara Man Al-'Arđi Yuđillūka `An Sabīli Allāhi ۚ 'In Yattabi`ūna 'Illā Až-Žanna Wa 'In Hum 'Illā Yakhruşūna 006-116 Maar indien gij het grootste deel gelooft van hen, die op de aarde zijn, zullen zij u van Gods weg afleiden; zij volgen slechts een onzeker gevoelen en spreken niets dan leugen. وَ‌إِ‌نْ تُ‍‍طِ‍‍عْ ‌أَكْثَ‍رَ‌ مَ‍‌‍نْ فِي ‌الأَ‌رْ‍ضِ يُ‍‍ضِ‍‍لّ‍‍ُ‍وكَ عَ‍‌‍نْ سَب‍‍ِ‍ي‍‍لِ ‌اللَّ‍‍هِ ۚ ‌إِ‌نْ يَتَّبِع‍‍ُ‍ونَ ‌إِلاَّ‌ ‌ال‍‍ظَّ‍‍نَّ ‌وَ‌إِ‌نْ هُمْ ‌إِلاَّ‌ يَ‍‍خْ‍‍رُ‍صُ‍‍ونَ
'Inna Rabbaka Huwa 'A`lamu Man Yađillu `An Sabīlihi ۖ Wa Huwa 'A`lamu Bil-Muhtadīna 006-117 Waarlijk, God kent hen, die van zijnen weg afgaan, en kent hen wel, die op den rechten weg worden gevoerd. إِنَّ ‌‍رَبَّكَ هُوَ‌ ‌أَعْلَمُ مَ‍‌‍نْ يَ‍‍ضِ‍‍لُّ عَ‍‌‍نْ سَبِيلِ‍‍هِ ۖ ‌وَهُوَ‌ ‌أَعْلَمُ بِ‍الْمُهْتَدِينَ
Fakulū Mimmā Dhukira Asmu Allāhi `Alayhi 'In Kuntum Bi'āyātihi Mu'uminīna 006-118 Eet van hetgeen, waarbij de naam van God is herdacht, indien gij aan zijne teekens gelooft. فَكُلُو‌ا‌ مِ‍‍مَّ‍‍ا‌ ‌ذُكِ‍‍ر‍َ‍‌ ‌اسْمُ ‌اللَّ‍‍هِ عَلَ‍‍يْ‍‍هِ ‌إِ‌نْ كُ‍‌‍ن‍‍تُمْ بِآيَاتِ‍‍هِ مُؤْمِنِينَ
Wa Mā Lakum 'Allā Ta'kulū Mimmā Dhukira Asmu Allāhi `Alayhi Wa Qad Faşşala Lakum Mā Ĥarrama `Alaykum 'Illā Mā Ađţurirtum 'Ilayhi ۗ Wa 'Inna Kathīrāan Layuđillūna Bi'ahwā'ihim Bighayri `Ilmin ۗ 'Inna Rabbaka Huwa 'A`lamu Bil-Mu`tadīna 006-119 En waarom zoudt gij niet eten van datgene, waarover Gods naam is uitgesproken? aangezien hij u duidelijk verklaarde, wat hij u heeft verboden, uitgenomen datgene, waarvan gij genoodzaakt zijt te eten. Sommigen brengen anderen in dwaling, door hunne hartstochten, zonder kennis te bezitten; maar God kent de zondaren. وَمَا‌ لَكُمْ ‌أَلاَّ‌ تَأْكُلُو‌ا‌ مِ‍‍مَّ‍‍ا‌ ‌ذُكِ‍‍ر‍َ‍‌ ‌اسْمُ ‌اللَّ‍‍هِ عَلَ‍‍يْ‍‍هِ ‌وَ‍قَ‍‍دْ‌ فَ‍‍صَّ‍‍لَ لَكُمْ مَا‌ حَ‍رَّمَ عَلَيْكُمْ ‌إِلاَّ‌ مَا‌ ‌اضْ‍‍طُ‍‍رِ‌ر‍ْ‍تُمْ ‌إِلَ‍‍يْ‍‍هِ ۗ ‌وَ‌إِنَّ كَثِي‍‍ر‌ا‌ ً‌ لَيُ‍‍ضِ‍‍لّ‍‍ُ‍ونَ بِأَهْو‍َ‍‌ائِهِمْ بِ‍‍غَ‍‍يْ‍‍ر‍ِ‍‌ عِلْم‌‍ٍۗ ‌إِنَّ ‌‍رَبَّكَ هُوَ‌ ‌أَعْلَمُ بِ‍الْمُعْتَدِينَ
Wa Dharū Žāhira Al-'Ithmi Wa Bāţinahu~ ۚ 'Inna Al-Ladhīna Yaksibūna Al-'Ithma Sayujzawna Bimā Kānū Yaqtarifūna 006-120 Verlaat het binnenste en het buitenste der zonde; want zij die de zonde begaan, zullen de belooning ontvangen, naar hetgeen zij hebben verricht. وَ‌ذَ‌رُ‌و‌اظَ‍‍اهِ‍‍ر‍َ‍‌ ‌الإِثْمِ ‌وَبَاطِ‍‍نَهُ~ُ ۚ ‌إِنَّ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ يَكْسِب‍‍ُ‍ونَ ‌الإِثْمَ سَيُ‍‍جْ‍‍زَ‌وْنَ بِمَا‌ كَانُو‌ا‌ يَ‍‍قْ‍‍تَ‍‍رِفُونَ
Wa Lā Ta'kulū Mimmā Lam Yudhkari Asmu Allāhi `Alayhi Wa 'Innahu Lafisqun ۗ Wa 'Inna Ash-Shayāţīna Layūĥūna 'Ilá 'Awliyā'ihim Liyujādilūkum ۖ Wa 'In 'Aţa`tumūhum 'Innakum Lamushrikūna 006-121 Eet dus niet van datgene, waarbij Gods naam niet is herdacht; want dit is zeker zonde. De duivels zullen hunne vrienden ingeven, daarover met u te twisten, doch indien gij hen gehoorzaamt, zijt gij zekerlijk afgodendienaars. وَلاَ‌ تَأْكُلُو‌ا‌ مِ‍‍مَّ‍‍ا‌ لَمْ يُذْكَ‍‍ر‍ِ‍‌ ‌اسْمُ ‌اللَّ‍‍هِ عَلَ‍‍يْ‍‍هِ ‌وَ‌إِنَّ‍‍هُ لَفِسْ‍‍قٌۗ ‌وَ‌إِنَّ ‌ال‍‍شَّيَاطِ‍‍ي‍‍نَ لَيُوح‍‍ُ‍ونَ ‌إِلَ‍‍ى‌ ‌أَ‌وْلِي‍‍َ‍ائِهِمْ لِيُجَا‌دِلُوكُمْ ۖ ‌وَ‌إِ‌نْ ‌أَ‍طَ‍‍عْتُمُوهُمْ ‌إِنَّ‍‍كُمْ لَمُشْ‍‍رِكُونَ
'Awaman Kāna Maytāan Fa'aĥyaynāhu Wa Ja`alnā Lahu Nūan Yamshī Bihi Fī An-Nāsi Kaman Mathaluhu Fī Až-Žulumāti Laysa Bikhārijin Minhā ۚ Kadhālika Zuyyina Lilkāfirīna Mā Kānū Ya`malūna 006-122 Zal hij die dood geweest is, en dien wij tot het leven hebben teruggebracht, en dien wij een licht hebben geschonken, waarmede hij onder de menschen zou kunnen wandelen, als degene zijn, die in de duisternis wandelt en die daaruit niet kan geraken? Zoo werden de daden der ongeloovigen vooruit bereid. أَ‌وَمَ‍‌‍نْ ك‍‍َ‍انَ مَيْتا‌‌ ً‌ فَأَحْيَيْن‍‍َ‍اهُ ‌وَجَعَلْنَا‌ لَ‍‍هُ نُو‌ر‌ا‌ ً‌ يَمْشِي بِ‍‍هِ فِي ‌ال‍‍نّ‍‍َ‍اسِ كَمَ‍‌‍نْ مَثَلُ‍‍هُ فِي ‌ال‍‍ظُّ‍‍لُم‍‍َ‍اتِ لَ‍‍يْ‍‍سَ بِ‍‍خَ‍‍ا‌رِجٍ‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هَا‌ ۚ كَذَلِكَ ‌زُيِّنَ لِلْكَافِ‍‍ر‍ِ‍ي‍‍نَ مَا‌ كَانُو‌ا‌ يَعْمَلُونَ
Wa Kadhalika Ja`alnā Fī Kulli Qaryatin 'Akābira Mujrimīhā Liyamkurū Fīhā ۖ Wa Mā Yamkurūna 'Illā Bi'anfusihim Wa Mā Yash`urūna 006-123 Zoo hebben wij in iedere stad hoofdlieden van de boozen aldaar geplaatst, opdat zij er valstrikken zouden spannen; doch zij zullen hunne eigene zielen slechts strikken spannen en zij weten het niet. وَكَذَلِكَ جَعَلْنَا‌ فِي كُلِّ قَ‍‍رْيَةٍ ‌أَكَابِ‍‍ر‍َ‍‌ مُ‍‍جْ‍‍رِمِيهَا‌ لِيَمْكُرُ‌و‌ا‌ فِيهَا‌ ۖ ‌وَمَا‌ يَمْكُر‍ُ‍‌ونَ ‌إِلاَّ‌ بِأَ‌ن‍‍فُسِهِمْ ‌وَمَا‌ يَشْعُرُ‌ونَ
Wa 'Idhā Jā'at/hum 'Āyatun Qālū Lan Nu'umina Ĥattá Nu'utá Mithla Mā 'Ūtiya Rusulu Allāhi ۘ Allāhu 'A`lamu Ĥaythu Yaj`alu Risālatahu ۗ Sayuşību Al-Ladhīna 'AjraŞaghārun `Inda Allāhi Wa `Adhābun Shadīdun Bimā Kānū Yamkurūna 006-124 En als hun een teeken wordt geopenbaard, zeggen zij: wij zullen op geenerlei wijze gelooven, tot ons eene openbaring worde gebracht, evenals diegene, welke aan Gods zendelingen werd gegeven; God weet het beste, wien hij tot zijnen zendeling zal verkiezen. De schande in Gods aangezicht bedreven, zal op hen vallen, die boos handelen, en eene strenge straf voor het kwaad, dat zij bedreven. وَ‌إِ‌ذَ‌ا‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَتْهُمْ ‌آيَة‌‍ٌقَ‍‍الُو‌ا‌ لَ‍‌‍نْ نُؤْمِنَ حَتَّى‌ نُؤْتَى‌ مِثْلَ مَ‍‍ا‌ ‌أ‍ُ‍‌وتِيَ ‌رُسُلُ ‌اللَّ‍‍هِ ۘ ‌اللَّ‍‍هُ ‌أَعْلَمُ حَ‍‍يْ‍‍ثُ يَ‍‍جْ‍‍عَلُ ‌رِسَالَتَ‍‍هُ ۗ سَيُ‍‍صِ‍‍ي‍‍بُ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌أَجْ‍‍‍رَمُو‌اصَ‍‍غَ‍‍ا‌رٌ‌ عِ‍‌‍نْ‍‍دَ‌ ‌اللَّ‍‍هِ ‌وَعَذ‍َ‍‌اب‌‍ٌ‌ شَد‍ِ‍ي‍‍د‌ٌ‌ بِمَا‌ كَانُو‌ا‌ يَمْكُرُ‌ونَ
Faman Yuridi Allāhu 'An Yahdiyahu Yashraĥ Şadrahu Lil'islāmi ۖ Wa Man Yurid 'An Yuđillahu Yaj`al Şadrahu Đayyiqāan Ĥarajāan Ka'annamā Yaşşa``adu Fī As-Samā'i ۚ Kadhālika Yaj`alu Allāhu Ar-Rijsa `Alá Al-Ladhīna Lā Yu'uminūna 006-125 En hij, wien het Gode behaagt te leiden, zal zijne borst openen om het geloof van den Islam te ontvangen: doch wien het hem zal behagen in dwaling te brengen, diens borst zal hij sluiten en vernauwen als diegene, welke zich ten hemel wil verheffen. Zoo legt God eene vreeselijke straf aan hen op, die niet gelooven. فَمَ‍‌‍نْ يُ‍‍رِ‌دِ‌ ‌اللَّ‍‍هُ ‌أَ‌نْ يَهدِيَ‍‍هُ يَشْ‍رَحْ صَ‍‍دْ‌‍رَهُ لِلإِسْلاَمِ ۖ ‌وَمَ‍‌‍نْ يُ‍‍رِ‌دْ‌ ‌أَ‌نْ يُ‍‍ضِ‍‍لَّ‍‍هُ يَ‍‍جْ‍‍عَلْ صَ‍‍دْ‌‍رَهُ ضَ‍‍يِّ‍‍ق‍‍اً‌ حَ‍رَجا‌‌ ً‌ كَأَنَّ‍‍مَا‌ يَ‍‍صَّ‍‍عَّدُ‌ فِي ‌ال‍‍سَّم‍‍َ‍ا‌ءِ‌ ۚ كَذَلِكَ يَ‍‍جْ‍‍عَلُ ‌اللَّ‍‍هُ ‌ال‍‍رِّجْ‍‍سَ عَلَى‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ لاَ‌ يُؤْمِنُونَ
Wa Hadhā Şirāţu Rabbika Mustaqīmāan ۗ Qad Faşşalnā Al-'Āyāti Liqawmin Yadhdhakkarūna 006-126 Dit is Gods rechte weg. Thans hebben wij hun, die overdenken willen, onze teekenen duidelijk verklaard. وَهَذَ‌ا‌ صِ‍رَ‍‌اطُ ‌‍رَبِّكَ مُسْتَ‍‍قِ‍‍يما‌‌ ًۗ قَ‍‍دْ‌ فَ‍‍صَّ‍‍لْنَا‌ ‌الآي‍‍َ‍اتِ لِ‍‍قَ‍‍وْمٍ‌ يَذَّكَّرُ‌ونَ
Lahum Dāru As-Salāmi `Inda Rabbihim ۖ Wa Huwa Walīyuhum Bimā Kānū Ya`malūna 006-127 Zij zullen eene woonplaats des vredes bij hunnen Heer hebben, en hij zal hun beschermer zijn voor datgene, wat zij hebben gedaan. لَهُمْ ‌د‍َ‍‌ا‌رُ‌ ‌ال‍‍سَّلاَمِ عِ‍‌‍نْ‍‍دَ‌ ‌‍رَبِّهِمْ ۖ ‌وَهُوَ‌ ‌وَلِيُّهُمْ بِمَا‌ كَانُو‌ا‌ يَعْمَلُونَ
Wa Yawma Yaĥshuruhum Jamī`āan Yā Ma`shara Al-Jinni Qadi Astakthartum Mina Al-'Insi ۖ Wa Qāla 'Awliyā'uuhum Mina Al-'Insi Rabbanā Astamta`a Ba`đunā Biba`đin Wa Balaghnā 'Ajalanā Al-Ladhī 'Ajjalta Lanā ۚ Qāla An-Nāru Mathwākum Khālidīna Fīhā 'Illā Mā Shā'a Allāhu ۗ 'Inna Rabbaka Ĥakīmun `Alīmun 006-128 Denk aan den dag, waarop God hen allen verzamelen en zeggen zal: verzameling van geniussen; gij hebt te veel misbruik van de menschen gemaakt, en hunne vrienden onder de menschen zullen zeggen: O Heer! de een van ons heeft van den andere diensten genoten en wij zijn tot den gestelden eindpaal genaderd, dien gij ons hebt bepaald. God zal zeggen: het hellevuur zal uwe woning zijn; daarin zult gij eeuwig verblijven, tot het Gode zal behagen uwe smarten te lenigen; want uw Heer is wijs en alwetend. وَيَ‍‍وْمَ يَحْشُرُهُمْ جَمِيعا‌ ً‌ يَا‌ مَعْشَ‍رَ‌الْجِ‍‍نِّ قَ‍‍دِ‌ ‌اسْتَكْثَرْتُمْ مِنَ ‌الإِ‌ن‍‍سِ ۖ ‌وَ‍قَ‍‍الَ ‌أَ‌وْلِي‍‍َ‍ا‌ؤُهُمْ مِنَ ‌الإِ‌ن‍‍سِ ‌‍رَبَّنَا‌ ‌اسْتَمْتَعَ بَعْ‍‍ضُ‍‍نَا‌ بِبَعْ‍‍ضٍ‌ ‌وَبَلَ‍‍غْ‍‍نَ‍‍ا‌ ‌أَجَلَنَا‌ ‌الَّذِي ‌أَجَّلْتَ لَنَا‌ ۚ قَ‍‍الَ ‌ال‍‍نّ‍‍َ‍ا‌رُ‌ مَثْوَ‌اكُمْ خَ‍‍الِد‍ِ‍ي‍‍نَ فِيهَ‍‍ا‌ ‌إِلاَّ‌ مَا‌ ش‍‍َ‍ا‌ءَ‌ ‌اللَّ‍‍هُ ۗ ‌إِنَّ ‌‍رَبَّكَ حَك‍‍ِ‍ي‍‍مٌ عَلِيمٌ
Wa Kadhalika Nuwallī Ba`đa Až-Žālimīna Ba`đāan Bimā Kānū Yaksibūna 006-129 Zoo plaatsen wij sommigen der onrechtvaardigen boven anderen van hen, om hetgeen zij hebben bedreven. وَكَذَلِكَ نُوَلِّي بَعْ‍‍ضَ ‌ال‍‍ظَّ‍‍الِم‍‍ِ‍ي‍‍نَ بَعْ‍‍ض‍‍ا‌ ً‌ بِمَا‌ كَانُو‌ا‌ يَكْسِبُونَ
Yā Ma`shara Al-Jinni Wa Al-'Insi 'Alam Ya'tikum Rusulun Minkum Yaquşşūna `Alaykum 'Āyā Tī Wa Yundhirūnakum Liqā'a Yawmikum ۚdhā Qālū Shahidnā `Alá ۖ 'Anfusinā Wa Gharrat/humu Al-Ĥayā Atu Ad-Dunyā Wa Shahidū `Alá 'Anfusihim 'Annahum Kānū Kāfirīna 006-130 O verzameling van geniussen en menschen! kwamen er geene zendelingen van u zelven tot u die u mijne teekens herhaalden, en die u de verschijning van dezen dag voorspelden? Zij zullen antwoorden: wij leggen getuigenis tegen ons zelven af: het tegenwoordige leven verblindde hen, en zij zullen tegen zich zelven getuigen, dat zij ongeloovigen waren. يَامَعْشَ‍رَ‌الْجِ‍‍نِّ ‌وَ‌الإِ‌ن‍‍سِ ‌أَلَمْ يَأْتِكُمْ ‌رُسُلٌ‌ مِ‍‌‍نْ‍‍كُمْ يَ‍‍قُ‍‍صُّ‍‍ونَ عَلَيْكُمْ ‌آيَاتِي ‌وَيُ‍‌‍ن‍‍ذِ‌رُ‌ونَكُمْ لِ‍‍قَ‍‍ا‌ءَ‌ يَوْمِكُمْ هَذَ‌ا‌ قَ‍‍الُو‌اۚ شَهِ‍‍دْنَا‌ عَلَ‍‍ى‌ ‌أَ‌ن‍‍فُسِنَا‌ ‌وَ‍‍غَ‍رَّتْهُمُ ۖ ‌الْحَي‍‍َ‍اةُ ‌ال‍‍دُّ‌نْ‍‍يَا‌ ‌وَشَهِدُ‌و‌ا‌ عَلَ‍‍ى‌ ‌أَ‌ن‍‍فُسِهِمْ ‌أَنَّ‍‍هُمْ كَانُو‌ا‌ كَافِ‍‍رِينَ
Dhālika 'An Lam Yakun Rabbuka Muhlika Al-Qurá Bižulmin Wa 'Ahluhā Ghāfilūna 006-131 En dit was Gods handelwijze; want God is niet de verwoester der steden, die haar verdelgt uit boosheid, terwijl hare bewoners zorgeloos waren. ذَلِكَ ‌أَ‌نْ لَمْ يَكُ‍‌‍نْ ‌‍رَبُّكَ مُهْلِكَ ‌الْ‍‍قُ‍رَ‌ى‌ بِ‍‍ظُ‍‍لْمٍ‌ ‌وَ‌أَهْلُهَا‌ غَ‍‍افِلُونَ
Wa Likullin Darajātun Mimmā `Amilū ۚ Wa Mā Rabbuka Bighāfilin `Ammā Ya`malūna 006-132 Ieder zal graden van belooning genieten, naarmate van hetgeen zij zullen bedreven hebben; want God is niet onopmerkzaam nopens hetgeen zij doen. وَلِكُلّ‌‍ٍ‌ ‌دَ‌‍رَج‍‍َ‍اتٌ‌ مِ‍‍مَّ‍‍ا‌ عَمِلُو‌اۚ ‌وَمَا‌ ‌‍رَبُّكَ بِ‍‍غَ‍‍افِلٍ عَ‍‍مَّ‍‍ا‌ يَعْمَلُونَ
Wa Rabbuka Al-Ghanīyu Dhū Ar-Raĥmati ۚ 'In Yasha' Yudh/hibkum Wa Yastakhlif Min Ba`dikum Mā Yashā'u Kamā 'Ansha'akum Min Dhurrīyati Qawmin 'Ākharīna 006-133 En uw Heer is rijk en vol van barmhartigheid. Indien het hem behaagt, kan hij u vernietigen, en hij kan uit u doen voortkomen wie hem behaagt, zooals hij u uit de nakomelingschap van een ander volk heeft doen voortspruiten. وَ‌‍رَبُّكَ ‌الْ‍‍غَ‍‍نِيُّ ‌ذُ‌و‌ ‌ال‍رَّحْمَةِ ۚ ‌إِ‌نْ يَشَأْ‌ يُذْهِ‍‍بْ‍‍كُمْ ‌وَيَسْتَ‍‍خْ‍‍لِفْ مِ‍‌‍نْ بَعْدِكُمْ مَا‌ يَش‍‍َ‍ا‌ءُ‌ كَمَ‍‍ا‌ ‌أَ‌ن‍‍شَأَكُمْ مِ‍‌‍نْ ‌ذُ‌رِّيَّةِ قَ‍‍وْم‌‍ٍ‌ ‌آ‍‍خَ‍‍رِينَ
'Inna Mā Tū`adūna La'ātin ۖ Wa Mā 'Antum Bimu`jizīna 006-134 Waarlijk, datgene, waarmede men u bedreigt, zal gebeuren, en gij zult het niet kunnen voorkomen. إِنَّ مَا‌ تُوعَد‍ُ‍‌ونَ لَآتٍۖ ‌وَمَ‍‍ا‌ ‌أَ‌نْ‍‍تُمْ بِمُعْجِزِينَ
Qul Yā Qawmi A`malū `Alá Makānatikum 'Innī `Āmilun ۖ Fasawfa Ta`lamūna Man Takūnu Lahuqibatu Ad-Dāri ۗ 'Innahu Lā Yufliĥu Až-Žālimūna 006-135 Zeg tot de bewoners van Mekka; O mijn volk! handel overeenkomstig uwe kracht; waarlijk, ik zal handelen overeenkomstig mijnen plicht. En hierna zult gij kennen, wat de belooning van het paradijs is. De goddeloozen zullen niet bloeien. قُ‍‍لْ يَا‌ قَ‍‍وْمِ ‌اعْمَلُو‌ا‌ عَلَى‌ مَكَانَتِكُمْ ‌إِنِّ‍‍ي عَامِل‌‍ٌۖ فَسَ‍‍وْفَ تَعْلَم‍‍ُ‍ونَ مَ‍‌‍نْ تَك‍‍ُ‍ونُ لَ‍‍هُ عَاقِ‍‍بَةُ ‌ال‍‍دّ‍َ‍‌ا‌ر‍ِ‍‌ ۗ ‌إِنَّ‍‍هُ لاَ‌ يُفْلِحُ ‌ال‍‍ظَّ‍‍الِمُونَ
Wa Ja`alū Lillāh Mimmā Dhara'a Mina Al-Ĥarthi Wa Al-'An`ām Naşībāan Faqālū Hādhā Lillāh Biza`mihim Wa Hadhā Lishurakā'inā ۖ Famā Kāna Lishurakā'ihim Falā Yaşilu 'Ilá Allāhi ۖ Wa Mā Kāna Lillāh Fahuwa Yaşilu 'Ilá Shurakā'ihim ۗ Sā'a Mā Yaĥkumūna 006-136 Die van Mekka bestemmen een deel van hetgeen hij in hunnen oogst en onder hun vee heeft doen geboren worden, voor God, en zeggen dit behoort God (volgens hun verbeelding), en dit aan onze gezellen. En dat wat voor hunne gezellen is bestemd, komt niet tot God, en hetgeen voor God bestemd is, zal tot hunne makkers komen. Hoe verkeerd oordeelen zij. وَجَعَلُو‌الِلَّهِ مِ‍‍مَّ‍‍ا‌ ‌ذَ‌‍رَ‌أَ‌ مِنَ ‌الْحَرْثِ ‌وَ‌الأَنعَام نَ‍‍صِ‍‍يبا‌‌ ً‌ فَ‍‍قَ‍‍الُو‌ا‌ هَذَ‌ا‌ لِلَّهِ بِزَعْمِهِمْ ‌وَهَذَ‌ا‌ لِشُ‍رَك‍‍َ‍ائِنَا‌ ۖ فَمَا‌ ك‍‍َ‍انَ لِشُ‍رَك‍‍َ‍ائِهِمْ فَلاَ‌ يَ‍‍صِ‍‍لُ ‌إِلَى‌ ‌اللَّ‍‍هِ ۖ ‌وَمَا‌ ك‍‍َ‍انَ لِلَّهِ فَهُوَ‌ يَ‍‍صِ‍‍لُ ‌إِلَى‌ شُ‍رَك‍‍َ‍ائِهِمْ ۗ س‍‍َ‍ا‌ءَ‌ مَا‌ يَحْكُمُونَ
Wa Kadhalika Zayyana Likathīrin Mina Al-Mushrikīna Qatla 'Awlādihim Shurakā'uuhum Liyurdūhum Wa Liyalbisū `Alayhim Dīnahum ۖ Wa Law Shā'a Allāhu Mā Fa`alūhu ۖ Fadharhum Wa Mā Yaftarūna 006-137 Zoo hebben hunne gezellen verscheidene der afgodendienaars ingegeven, hunne kinderen te dooden, opdat zij hen in het verderf zouden kunnen voeren, en dat zij hunnen godsdienst duister konden maken, en hen daarin verwarren. Maar indien het Gode had behaagd, zouden zij dit niet hebben gedaan; verlaat hen dus en datgene wat zij valschelijk uitdenken. وَكَذَلِكَ ‌زَيَّنَ لِكَث‍‍ِ‍ي‍‍ر‌ٍ‌ مِنَ ‌الْمُشْ‍‍رِك‍‍ِ‍ي‍‍نَ قَ‍‍تْلَ ‌أَ‌وْلاَ‌دِهِمْ شُ‍رَك‍‍َ‍ا‌ؤُهُمْ لِيُرْ‌دُ‌وهُمْ ‌وَلِيَلْبِسُو‌ا‌ عَلَيْهِمْ ‌دِينَهُمْ ۖ ‌وَلَوْ‌ ش‍‍َ‍ا‌ءَ‌ ‌اللَّ‍‍هُ مَا‌ فَعَل‍‍ُ‍وهُ ۖ فَذَ‌رْهُمْ ‌وَمَا‌ يَفْتَرُ‌ونَ
Wa Qālū Hadhihi~ 'An`āmun Wa Ĥarthun Ĥijrun Lā Yaţ`amuhā 'Illā Man Nashā'u Biza`mihim Wa 'An`āmun Ĥurrimat Žuhūruhā Wa 'An`āmun Lā Yadhkurūna Asma Allāhi `Alayhā Aftirā'an `Alayhi ۚ Sayajzīhim Bimā Kānū Yaftarūna 006-138 Zij zeggen ook: Dit vee en deze aardvruchten zijn geheiligd, niemand zal daarvan eten dan die ons behaagt (gelijk zij zich verbeelden); deze dieren mogen niet tot lastdieren gebruikt worden; en over deze dieren wordt Gods naam niet uitgesproken, als zij die slachten; zoo denken zij een leugen tegen hem uit, maar God zal hen beloonen voor hetgeen zij valschelijk uitdenken. وَ‍قَ‍‍الُو‌ا‌ هَذِهِ ‌أَ‌نْ‍‍ع‍‍َ‍امٌ‌ ‌وَحَرْثٌ حِ‍‍جْ‍‍ر‌ٌ‌ لاَ‌ يَ‍‍طْ‍‍عَمُهَ‍‍ا‌ ‌إِلاَّ‌ مَ‍‌‍نْ نَش‍‍َ‍ا‌ءُ‌ بِزَعْمِهِمْ ‌وَ‌أَ‌نْ‍‍ع‍‍َ‍امٌ حُرِّمَتْ ظُ‍‍هُو‌رُهَا‌ ‌وَ‌أَ‌نْ‍‍ع‍‍َ‍ام ٌ‌ لاَ‌ يَذْكُر‍ُ‍‌ونَ ‌اسْمَ ‌اللَّ‍‍هِ عَلَيْهَا‌ ‌افْتِر‍َ‍‌ا‌ءً‌ عَلَ‍‍يْ‍‍هِ ۚ سَيَ‍‍جْ‍‍زِيهِمْ بِمَا‌ كَانُو‌ا‌ يَفْتَرُ‌ونَ
Wa Qālū Mā Fī Buţūni Hadhihi Al-'An`āmi Khālişatun Lidhukūrinā Wa Muĥarramun `Alá 'Azwājinā ۖ Wa 'In Yakun Maytatan Fahum Fīhi Shurakā'u ۚ Sayajzīhim Waşfahum ۚ 'Innahu Ĥakīmun `Alīmun 006-139 En zij zeggen: De jongen van deze dieren mogen onze mannen eten, maar onze vrouwen niet; doch indien de vrucht on voldragen is, mogen ze beiden haar eten. God zal hen beloonen voor hun onderscheid maken. Hij is verstandig en wijs. وَ‍قَ‍‍الُو‌ا‌ مَا‌ فِي بُ‍‍طُ‍‍ونِ هَذِهِ ‌الأَنع‍‍َ‍امِ خَ‍‍الِ‍‍صَ‍‍ة ٌ‌ لِذُكُو‌رِنَا‌ ‌وَمُحَ‍رَّمٌ عَلَ‍‍ى‌ ‌أَ‌زْ‌وَ‌اجِنَا‌ ۖ ‌وَ‌إِ‌نْ يَكُ‍‌‍نْ مَيْتَة‌ ً‌ فَهُمْ ف‍‍ِ‍ي‍‍هِ شُ‍رَك‍‍َ‍ا‌ءُ‌ ۚ سَيَ‍‍جْ‍‍زِيهِمْ ‌وَ‍صْ‍‍فَهُمْ ۚ ‌إِنَّ‍‍هُ حَك‍‍ِ‍ي‍‍مٌ عَلِيمٌ
Qad Khasira Al-Ladhīna Qatalū 'Awlādahum Safahāan Bighayri `Ilmin Wa Ĥarramū Mā Razaqahumu Allāhu Aftirā'an `Alá Allāhi ۚ Qad Đallū Wa Mā Kānū Muhtadīna 006-140 Zij zijn onredbaar verloren, die hunne kinderen dwazelijk, zonder kennis, hebben vermoord, en verboden hebben, wat God hun tot voedsel heeft gegeven, terwijl zij eene leugen tegen God uitdachten. Zij dwaalden en werden niet op den rechten weg geleid. قَ‍‍دْ‌ خَ‍‍سِ‍‍ر‍َ‍‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ قَ‍‍تَلُ‍‍و‌ا‌ ‌أَ‌وْلاَ‌دَهُمْ سَفَها‌ ً‌ بِ‍‍غَ‍‍يْ‍‍ر‍ِ‍‌ عِلْمٍ‌ ‌وَحَ‍رَّمُو‌ا‌ مَا‌ ‌‍رَ‌زَ‍قَ‍‍هُمُ ‌اللَّ‍‍هُ ‌افْتِر‍َ‍‌ا‌ءً‌ عَلَى‌ ‌اللَّ‍‍هِ ۚ قَ‍‍دْ‌ ضَ‍‍لُّو‌ا‌ ‌وَمَا‌ كَانُو‌ا‌ مُهْتَدِينَ
Wa Huwa Al-Ladhī 'Ansha'a Jannātin Ma`rūshātin Wa Ghayra Ma`rūshātin Wa An-Nakhla Wa Az-Zar`a Mukhtalifāan 'Ukuluhu Wa Az-Zaytūna Wa Ar-Rummāna Mutashābihāan Wa Ghayra Mutashābihin ۚ Kulū Min Thamarihi~ 'Idhā 'Athmara Wa 'Ātū Ĥaqqahu Yawma Ĥaşādihi ۖ Wa Lā Tusrifū ۚ 'Innahu Lā Yuĥibbu Al-Musrifīna 006-141 Hij is het, die de wijngaarden heeft geschapen, zoowel die door houten latwerk zijn gestut, als zij die het niet zijn, en palmboomen en de granen verschillende soorten voedsel opleverende, en olijven en granaatappelen, die elkander gelijk en niet gelijk zijn. Eet van hunne vruchten als zij vruchten dragen, en betaal den prijs daarvoor op den dag van den oogst; doch verkwist niet; want God bemint den verkwister niet. وَهُوَ‌ ‌الَّذِي ‌أَ‌نْ‍‍شَأَ‌ جَ‍‍نّ‍‍َ‍اتٍ‌ مَعْرُ‌وش‍‍َ‍اتٍ‌ ‌وَ‍‍غَ‍‍يْ‍رَ‌ مَعْرُ‌وش‍‍َ‍اتٍ‌ ‌وَ‌ال‍‍نَّ‍‍‍‍خْ‍‍لَ ‌وَ‌ال‍‍زَّ‌رْعَ مُ‍‍خْ‍‍تَلِفاً‌ ‌أُكُلُ‍‍هُ ‌وَ‌ال‍‍زَّيْت‍‍ُ‍ونَ ‌وَ‌ال‍‍رُّمّ‍‍َ‍انَ مُتَشَابِها‌ ً‌ ‌وَ‍‍غَ‍‍يْ‍رَ‌ مُتَشَابِه‌‍ٍۚ كُلُو‌ا‌ مِ‍‌‍نْ ثَمَ‍‍رِهِ ‌إِ‌ذَ‌ا‌ ‌أَثْمَ‍رَ‌ ‌وَ‌آتُو‌ا‌ حَ‍‍قَّ‍‍هُ يَ‍‍وْمَ حَ‍‍صَ‍‍ا‌دِهِ ۖ ‌وَلاَ‌ تُسْ‍‍رِفُ‍‍و‌اۚ ‌إِنَّ‍‍هُ لاَ‌ يُحِبُّ ‌الْمُسْ‍‍رِفِينَ
Wa Mina Al-'An`āmi Ĥamūlatan Wa Farshāan ۚ Kulū Mimmā Razaqakumu Allāhu Wa Lā Tattabi`ū Khuţuwāti Ash-Shayţāni ۚ 'Innahu Lakum `Adūwun Mubīnun 006-142 En God heeft u sommige dieren gegeven, die tot het dragen van lasten zijn geschapen, en sommigen die alleen geschapen zijn om geslacht te worden. Eet van hetgeen God u tot voedsel heeft gegeven, en volg de stappen van satan niet; want hij is uw verklaarde vijand. وَمِنَ ‌الأَنع‍‍َ‍امِ حَمُولَة ً‌ ‌وَفَرْشا‌‌ ًۚ كُلُو‌ا‌ مِ‍‍مَّ‍‍ا‌ ‌‍رَ‌زَ‍قَ‍‍كُمُ ‌اللَّ‍‍هُ ‌وَلاَ‌ تَتَّبِعُو‌اخُ‍‍طُ‍‍و‍َ‍‌اتِ ‌ال‍‍شَّيْ‍‍طَ‍‍انِ ۚ ‌إِنَّ‍‍هُ لَكُمْ عَدُ‌وّ‌ٌ‌ مُبِينٌ
Thamāniyata 'Azwājin ۖ Mina Ađ-Đa'ni Athnayni Wa Mina Al-Ma`zi Athnayni ۗ Qul 'Āldhdhakarayni Ĥarrama 'Ami Al-'Unthayayni 'Ammā Ashtamalat `Alayhi 'Arĥāmu Al-'Unthayayni ۖ Nabbi'ūnī Bi`ilmin 'In Kuntum Şādiqīna 006-143 Vier paren vee heeft God u gegeven: een paar schapen en een paar geiten (elk van twee soorten). Zeg tot hen: heeft God de twee mannetjes van de schapen en van de geiten, of de twee wijfjes verboden, of dat wat de lichamen der wijfjes bevatten? Zeg mij met zekerheid, indien gij waarheid spreekt. ثَمَانِيَةَ ‌أَ‌زْ‌و‍َ‍‌اجٍۖ مِنَ ‌ال‍‍ضَّ‍‍أْنِ ‌اثْنَ‍‍يْ‍‍نِ ‌وَمِنَ ‌الْمَعْزِ‌ ‌اثْنَ‍‍يْ‍‍نِ ۗ قُ‍‍لْ ‌أ‍َ‍‌ال‍‍ذَّكَ‍رَيْ‍‍نِ حَ‍رَّمَ ‌أَمِ ‌الأُ‌نْ‍‍ثَيَ‍‍يْ‍‍نِ ‌أَمَّ‍‍ا‌ ‌اشْتَمَلَتْ عَلَ‍‍يْ‍‍هِ ‌أَ‌رْح‍‍َ‍امُ ‌الأُ‌ن‍‍ثَيَ‍‍يْ‍‍نِ ۖ نَبِّئ‍‍ُ‍‍ونِي بِعِلْم‌‍ٍ‌ ‌إِ‌نْ كُ‍‌‍ن‍‍تُمْ صَ‍‍ا‌دِقِ‍‍ينَ
Wa Mina Al-'Ibili Athnayni Wa Mina Al-Baqari Athnayni ۗ Qul 'Āldhdhakarayni Ĥarrama 'Ami Al-'Unthayayni 'Ammā Ashtamalat `Alayhi 'Arĥāmu Al-'Unthayayni ۖ 'Am Kuntum Shuhadā'a 'Idh Waşşākumu Allāhu Bihadhā ۚ Faman 'Ažlamu Mimmani Aftará `Alá Allāhi Kadhibāan Liyuđilla An-Nāsa Bighayri `Ilmin ۗ 'Inna Allāha Lā Yahdī Al-Qawma Až-Žālimīna 006-144 En God gaf u een paar kameelen en een paar runderen. Zeg, heeft hij de twee mannetjes van dezen, of de twee wijfjes verboden, of wat de lichamen der beide wijfjes bevatten? Waart gij tegenwoordig toen God u dit beval? En wie is onrechtvaardiger dan hij, die eene leugen tegen God uitdenkt, opdat hij onverstandige menschen zou kunnen verleiden? Waarlijk, God leidt de onrechtvaardigen niet. وَمِنَ ‌الإِبِلِ ‌اثْنَ‍‍يْ‍‍نِ ‌وَمِنَ ‌الْبَ‍‍قَ‍‍ر‍ِ‍‌ ‌اثْنَ‍‍يْ‍‍نِ ۗ قُ‍‍لْ ‌أ‍َ‍‌ال‍‍ذَّكَ‍رَيْ‍‍نِ حَ‍رَّمَ ‌أَمِ ‌الأُ‌ن‍‍ثَيَ‍‍يْ‍‍نِ ‌أَمَّ‍‍ا‌ ‌اشْتَمَلَتْ عَلَ‍‍يْ‍‍هِ ‌أَ‌رْح‍‍َ‍امُ ‌الأُ‌ن‍‍ثَيَ‍‍يْ‍‍نِ ۖ ‌أَمْ كُ‍‌‍ن‍‍تُمْ شُهَد‍َ‍‌ا‌ءَ‌ ‌إِ‌ذْ‌ ‌وَ‍صَّ‍‍اكُمُ ‌اللَّ‍‍هُ بِهَذَ‌ا‌ ۚ فَمَ‍‌‍نْ ‌أَ‍ظْ‍‍لَمُ مِ‍‍مَّ‍‍نِ ‌افْتَ‍رَ‌ى‌ عَلَى‌ ‌اللَّ‍‍هِ كَذِبا‌ ً‌ لِيُ‍‍ضِ‍‍لَّ ‌ال‍‍نّ‍‍َ‍اسَ بِ‍‍غَ‍‍يْ‍‍ر‍ِ‍‌ عِلْم‌‍ٍۗ ‌إِنَّ ‌اللَّ‍‍هَ لاَ‌ يَهْدِي ‌الْ‍‍قَ‍‍وْمَ ‌ال‍‍ظَّ‍‍الِمِينَ
Qul Lā 'Ajidu Fī Mā 'Ūĥiya 'Ilayya Muĥarramāan `Alá Ţā`imin Yaţ`amuhu~ 'Illā 'An Yakūna Maytatan 'Aw Damāan Masfūĥāan 'Aw Laĥma Khinzīrin Fa'innahu Rijsun 'Aw Fisqāan 'Uhilla Lighayri Allāhi Bihi ۚ Famani Ađţurra Ghayraghin Wa Lā `Ādin Fa'inna Rabbaka Ghafūrun Raĥīmun 006-145 Zeg: ik vind in datgene, wat mij werd geopenbaard, geenerlei ding verboden om te eten, dan doode dieren, bloed dat gevloeid heeft en varkensvleesch; want dat is eene afschuwelijkheid, of datgene wat ontwijd is, doordat het in den naam van een ander dan God is gedood. Doch hij, die door den nood mocht gedwongen zijn, en het niet uit ongehoorzaamheid eet, noch met de bedoeling om te zondigen, waarlijk, hem zal God barmhartig en goedertieren zijn. قُ‍‍لْ لاَ‌ ‌أَجِدُ‌ فِي مَ‍‍ا‌ ‌أ‍ُ‍‌وحِيَ ‌إِلَيَّ مُحَ‍رَّماً‌ عَلَى‌ طَ‍‍اعِمٍ‌ يَ‍‍طْ‍‍عَمُهُ~ُ ‌إِلاَّ‌ ‌أَ‌نْ يَك‍‍ُ‍ونَ مَيْتَةً ‌أَ‌وْ‌ ‌دَما‌ ً‌ مَسْفُوحاً‌ ‌أَ‌وْ‌ لَحْمَ خِ‍‍‌‍ن‍‍ز‍ِ‍ي‍‍ر‌ٍ‌ فَإِنَّ‍‍هُ ‌رِجْ‍‍سٌ ‌أَ‌وْ‌ فِسْ‍‍ق‍‍اً‌ ‌أُهِلَّ لِ‍‍غَ‍‍يْ‍‍ر‍ِ‍‌ ‌اللَّ‍‍هِ بِ‍‍هِ ۚ فَمَنِ ‌اضْ‍‍طُ‍رَّغَ‍‍يْ‍رَ‌ ب‍‍َ‍اغٍ‌ ‌وَلاَ‌ ع‍‍َ‍ا‌د‌‌ٍ‌ فَإِنَّ ‌‍رَبَّكَ غَ‍‍ف‍‍ُ‍و‌ر‌ٌ‌ ‌‍رَحِيمٌ
Wa `Alá Al-Ladhīna Hādū Ĥarramnā Kulla Dhī Žufurin ۖ Wa Mina Al-Baqari Wa Al-Ghanami Ĥarramnā `Alayhim Shuĥūmahumā 'Illā Mā Ĥamalat Žuhūruhumā 'Awi Al-Ĥawāyā 'Aw Mā Akhtalaţa Bi`ažmin ۚ Dhālika Jazaynāhum Bibaghyihim ۖ Wa 'Innā Laşādiqūna 006-146 Den Joden hebben wij ieder dier verboden, dat eene ongespleten hoef heeft, en wij verboden hun het vet van ossen en schapen, behalve het vet dat zich op hunne schouders en ingewanden en datgene wat zich aan de beenderen bevindt. Dat is om hen voor hunne onrechtvaardigheden te straffen; en waarlijk wij spreken de waarheid. وَعَلَى‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ هَا‌دُ‌و‌ا‌ حَ‍رَّمْنَا‌ كُلَّ ‌ذِي ظُ‍‍فُر‌ٍۖ ‌وَمِنَ ‌الْبَ‍‍قَ‍‍ر‍ِ‍‌ ‌وَ‌الْ‍‍غَ‍‍نَمِ حَ‍رَّمْنَا‌ عَلَيْهِمْ شُحُومَهُمَ‍‍ا‌ ‌إِلاَّ‌ مَا‌ حَمَلَتْ ظُ‍‍هُو‌رُهُمَ‍‍ا‌ ‌أَ‌وِ‌ ‌الْحَوَ‌ايَ‍‍ا‌ ‌أَ‌وْ‌ مَا‌ ‌اخْ‍‍تَلَ‍‍طَ بِعَ‍‍ظْ‍‍م‌‍ٍۚ ‌ذَلِكَ جَزَيْنَاهُمْ بِبَ‍‍غْ‍‍يِهِمْ ۖ ‌وَ‌إِنَّ‍‍ا‌ لَ‍‍صَ‍‍ا‌دِقُ‍‍ونَ
Fa'in Kadhdhabūka Faqul Rabbukum Dhū Raĥmatin Wāsi`atin Wa Lā Yuraddu Ba'suhu `Ani Al-Qawmi Al-Mujrimīna 006-147 Indien zij u van bedrog beschuldigen, zeg: Uw Heer is met eene uitgebreide genade bekleed, maar zijne gestrengheid zal van den booze niet kunnen worden afgewend. فَإِ‌نْ كَذَّب‍‍ُ‍وكَ فَ‍‍قُ‍‍لْ ‌‍رَبُّكُمْ ‌ذُ‌و‌ ‌‍رَحْمَةٍ‌ ‌وَ‌اسِعَةٍ‌ ‌وَلاَ‌ يُ‍رَ‌دُّ‌ بَأْسُ‍‍هُ عَنِ ‌الْ‍‍قَ‍‍وْمِ ‌الْمُ‍‍جْ‍‍رِمِينَ
Sayaqūlu Al-Ladhīna 'Ashrakū Law Shā'a Allāhu Mā 'Ashraknā Wa Lā 'Ābā'uunā Wa Lā Ĥarramnā Min Shay'in ۚ Kadhālika Kadhdhaba Al-Ladhīna Min Qablihim Ĥattá Dhāqū Ba'sanā ۗ Qul Hal `Indakum Min `Ilmin Fatukhrijūhu Lanā ۖ 'In Tattabi`ūna 'Illā Až-Žanna Wa 'In 'Antum 'Illā Takhruşūna 006-148 De afgodendienaars zullen zeggen: Indien het Gode had behaagd, zouden wij noch onze vaderen afgodendienarij schuldig zijn geweest. Volgens hen zouden wij het gebruik van geenerlei ding verboden hebben. Zoo beschuldigden zij die hen voorafgingen, de profeten van bedrog, tot zij onze gestrenge straf ondervonden. Zeg: indien gij eenige kennis hebt van hetgeen gij zegt, laat het zien; doch gij volgt slechts meeningen en zijt leugenaars. سَيَ‍قُ‍‍ولُ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌أَشْ‍رَكُو‌ا‌ لَوْ‌ ش‍‍َ‍ا‌ءَ‌ ‌اللَّ‍‍هُ مَ‍‍ا‌ ‌أَشْ‍رَكْنَا‌ ‌وَلاَ‌ ‌آب‍‍َ‍ا‌ؤُنَا‌ ‌وَلاَ‌ حَ‍رَّمْنَا‌ مِ‍‌‍نْ شَ‍‍يْء‌‌ٍۚ كَذَلِكَ كَذَّبَ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍بْ‍‍لِهِمْ حَتَّى‌ ‌ذَ‌اقُ‍‍و‌ا‌ بَأْسَنَا‌ ۗ قُ‍‍لْ هَلْ عِ‍‌‍نْ‍‍دَكُمْ مِ‍‌‍نْ عِلْم‌‍ٍ‌ فَتُ‍‍خْ‍‍رِج‍‍ُ‍وهُ لَنَ‍‍اۖ ‌إِ‌نْ تَتَّبِع‍‍ُ‍ونَ ‌إِلاَّ‌ ‌ال‍‍ظَّ‍‍نَّ ‌وَ‌إِ‌نْ ‌أَ‌نْ‍‍تُمْ ‌إِلاَّ‌ تَ‍‍خْ‍‍رُ‍صُ‍‍ونَ
Qul Falillāhi Al-Ĥujjatu Al-Bālighatu ۖ Falaw Shā'a Lahadākum 'Ajma`īna 006-149 Zeg: Alleen God heeft de macht tot de duidelijkste aanwijzing; want indien het hem had behaagd, zou hij u allen hebben geleid. قُ‍‍لْ فَ‍‍لِلَّهِ ‌الْحُجَّةُ ‌الْبَالِ‍‍غَ‍‍ةُ ۖ فَلَوْ‌ ش‍‍َ‍ا‌ءَ‌ لَهَدَ‌اكُمْ ‌أَجْ‍‍مَعِينَ
Qul Halumma Shuhadā'akumu Al-Ladhīna Yash/hadūna 'Anna Allāha Ĥarrama Hādhā ۖ Fa'in Shahidū Falā Tash/had Ma`ahum ۚ Wa Lā Tattabi` 'Ahwā'a Al-Ladhīna Kadhdhabū Bi'āyātinā Wa Al-Ladhīna Lā Yu'uminūna Bil-'Ākhirati Wa Hum Birabbihim Ya`dilūna 006-150 Zeg: Breng uwe getuigen bij, die verklaren kunnen, dat God dit heeft verboden. Maar indien zij dit getuigen, getuig dan niet met hen, noch volg de begeerten van hen, die onze teekens van valschheid beschuldigen, en die niet gelooven in het volgende leven, en afgodsbeelden met hunnen Heer gelijk stellen. قُ‍‍لْ هَلُ‍‍مَّ شُهَد‍َ‍‌ا‌ءَكُمُ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ يَشْهَد‍ُ‍‌ونَ ‌أَنَّ ‌اللَّ‍‍هَ حَ‍رَّمَ هَذَ‌ا‌ ۖ فَإِ‌نْ شَهِدُ‌و‌ا‌ فَلاَ‌ تَشْهَ‍‍دْ‌ مَعَهُمْ ۚ ‌وَلاَ‌ تَتَّبِعْ ‌أَهْو‍َ‍‌ا‌ءَ‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ كَذَّبُو‌ا‌ بِآيَاتِنَا‌ ‌وَ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ لاَ‌ يُؤْمِن‍‍ُ‍ونَ بِ‍الآ‍‍خِ‍رَةِ ‌وَهُمْ بِ‍رَبِّهِمْ يَعْدِلُونَ
Qul Ta`ālaw 'Atlu Mā Ĥarrama Rabbukum `Alaykum ۖ 'Allā Tushrikū Bihi Shay'āan ۖ Wa Bil-Wālidayni 'Iĥsānāan ۖ Wa Lā Taqtulū 'Awlādakum Min 'Imlāqin ۖ Naĥnu Narzuqukum Wa 'Īyāhum ۖ Wa Lā Taqra Al-Fawāĥisha Mā Žahara Minhā Wa Mā Baţana ۖ Wa Lā Taqtulū An-Nafsa Allatī Ĥarrama Allāhu 'Illā Bil-Ĥaqqi ۚ Dhālikum Waşşākum Bihi La`allakum Ta`qilūna 006-151 Zeg: Kom! ik zal u voorlezen, wat uw Heer u heeft verboden; weest niet schuldig aan afgodendienst, weest eerbiedig jegens uwe ouders, en doodt uwe kinderen niet, uit vrees tot armoede te vervallen. Wij zorgen voor u en hen; en nadert de hatelijke zonden niet, zoowel openlijke als geheime, en doodt de ziel niet, welke God u verboden heeft te dooden, behalve voor eene rechtvaardige zaak. Dit heeft hij u bevolen, opdat gij zoudt begrijpen. قُ‍‍لْ تَعَالَوْ‌ا‌ ‌أَتْلُ مَا‌ حَ‍رَّمَ ‌‍رَبُّكُمْ عَلَيْكُمْ ۖ ‌أَلاَّ‌ تُشْ‍‍رِكُو‌ا‌ بِ‍‍هِ شَ‍‍يْ‍‍ئا‌ ًۖ ‌وَبِالْوَ‌الِدَيْ‍‍نِ ‌إِحْسَانا‌ ًۖ ‌وَلاَ‌ تَ‍‍قْ‍‍تُلُ‍‍و‌ا‌ ‌أَ‌وْلاَ‌دَكُمْ مِ‍‌‍نْ ‌إِمْلاَ‍قٍۖ نَحْنُ نَرْ‌زُ‍قُ‍‍كُمْ ‌وَ‌إِيَّاهُمْ ۖ ‌وَلاَ‌ تَ‍‍قْ‍‍‍رَبُو‌ا‌الْفَوَ‌احِشَ مَا‌ ظَ‍‍هَ‍رَ‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هَا‌ ‌وَمَا‌ بَ‍‍طَ‍‍نَ ۖ ‌وَلاَ‌ تَ‍‍قْ‍‍تُلُو‌ا‌ال‍‍نَّ‍‍فْسَ ‌الَّتِي حَ‍رَّمَ ‌اللَّ‍‍هُ ‌إِلاَّ‌ بِ‍الْحَ‍‍قِّ ۚ ‌ذَلِكُمْ ‌وَ‍صَّ‍‍اكُمْ بِ‍‍هِ لَعَلَّكُمْ تَعْ‍‍قِ‍‍لُونَ
Wa Lā Taqrabū Māla Al-Yatīmi 'Illā Bi-Atī Hiya 'Aĥsanu Ĥattá Yablugha 'Ashuddahu ۖ Wa 'Awfū Al-Kayla Wa Al-Mīzāna Bil-Qisţi ۖ Lā Nukallifu Nafsāan 'Illā Wus`ahā ۖ Wa 'Idhā Qultum Fā`dilū Wa Law Kāna Dhā Qurbá ۖ Wa Bi`ahdi Allāhi 'Awfū ۚ Dhālikum Waşşākum Bihi La`allakum Tadhakkarūna 006-152 Raakt het vermogen van den wees niet aan, behalve tot de vermeerdering daarvan, totdat hij de jaren zijner manbaarheid heeft bereikt; en gebruikt eene goede maat en een nauwkeurig gewicht. Wij zullen geene ziel eene last opleggen, dan die zij kan dragen. En als gij recht spreekt, neemt dan de rechtvaardigheid in acht, hetzij dit voor of tegen iemand is, die met u verwant mocht zijn, en vervul Gods verbond. Dit heeft God u bevolen, opdat gij het overwegen en weten zoudt. وَلاَ‌ تَ‍‍قْ‍‍‍رَبُو‌ا‌ م‍‍َ‍الَ ‌الْيَت‍‍ِ‍ي‍‍مِ ‌إِلاَّ‌ بِ‍الَّتِي هِيَ ‌أَحْسَنُ حَتَّى‌ يَ‍‍بْ‍‍لُ‍‍غَ ‌أَشُدَّهُ ۖ ‌وَ‌أَ‌وْفُو‌ا‌الْكَ‍‍يْ‍‍لَ ‌وَ‌الْمِيز‍َ‍‌انَ بِ‍الْ‍‍قِ‍‍سْ‍‍طِ ۖ لاَ‌ نُكَلِّفُ نَفْسا‌‌ ً‌ ‌إِلاَّ‌ ‌وُسْعَهَا‌ ۖ ‌وَ‌إِ‌ذَ‌ا‌ قُ‍‍لْتُمْ فَاعْدِلُو‌ا‌ ‌وَلَوْ‌ ك‍‍َ‍انَ ‌ذَ‌ا‌ قُ‍‍رْبَى‌ ۖ ‌وَبِعَهْدِ‌ ‌اللَّ‍‍هِ ‌أَ‌وْفُو‌اۚ ‌ذَلِكُمْ ‌وَ‍صَّ‍‍اكُمْ بِ‍‍هِ لَعَلَّكُمْ تَذَكَّرُ‌ونَ
Wa 'Anna Hādhā Şirāţī Mustaqīmāan Fa Attabi`ūhu ۖ Wa Lā Tattabi`ū As-Subula Fatafarraqa Bikum `An Sabīlihi ۚ Dhālikum Waşşākum Bihi La`allakum Tattaqūna 006-153 Dit is mijn rechte weg; volg dien dus, en volg niet het pad van anderen, opdat gij niet afgeleid moogt worden van dat van God. Dit heeft hij u bevolen, opdat gij hem zoudt vreezen. وَ‌أَنَّ هَذَ‌ا‌ صِ‍رَ‌اطِ‍‍ي مُسْتَ‍‍قِ‍‍يما‌‌ ً‌ فَاتَّبِع‍‍ُ‍وهُ ۖ ‌وَلاَ‌ تَتَّبِعُو‌ا‌ال‍‍سُّبُلَ فَتَفَ‍رَّ‍قَ بِكُمْ عَ‍‌‍نْ سَبِيلِ‍‍هِ ۚ ‌ذَلِكُمْ ‌وَ‍صَّ‍‍اكُمْ بِ‍‍هِ لَعَلَّكُمْ تَتَّ‍‍قُ‍‍ونَ
Thumma 'Ātaynā Mūsá Al-Kitāba Tamāmāan `Alá Al-Ladhī 'Aĥsana Wa Tafşīlāan Likulli Shay'in Wa Hudan Wa Raĥmatan La`allahum Biliqā'i Rabbihim Yu'uminūna 006-154 Wij gaven Mozes ook het boek der wet, een volkomen leiding voor hem, die wel wil handelen, en eene verklaring omtrent alle noodige dingen, en eene richting en genadebewijs, opdat de kinderen Israëls aan het verschijnen voor hunnen God zouden gelooven. ثُ‍‍مَّ ‌آتَيْنَا‌ مُوسَى‌ ‌الْكِت‍‍َ‍ابَ تَمَاماً‌ عَلَى‌ ‌الَّذِي ‌أَحْسَنَ ‌وَتَفْ‍‍صِ‍‍يلا‌ ً‌ لِكُلِّ شَ‍‍يْء‌ٍ‌ ‌وَهُ‍‍د‌ى‌ ً‌ ‌وَ‌‍رَحْمَة ً‌ لَعَلَّهُمْ بِلِ‍‍قَ‍‍ا‌ءِ‌ ‌‍رَبِّهِمْ يُؤْمِنُونَ
Wa Hadhā Kitābun 'Anzalnāhu Mubārakun Fa Attabi`ūhu Wa Attaqū La`allakum Turĥamūna 006-155 En dit boek, dat wij thans hebben nedergezonden, is gezegend; volg het dus en vrees God, opdat gij genade moogt ondervinden. وَهَذَ‌ا‌ كِت‍‍َ‍ابٌ ‌أَ‌ن‍‍زَلْن‍‍َ‍اهُ مُبَا‌‍رَك‌‍ٌ‌ فَاتَّبِع‍‍ُ‍وهُ ‌وَ‌اتَّ‍‍قُ‍‍و‌ا‌ لَعَلَّكُمْ تُرْحَمُونَ
'An Taqūlū 'Innamā 'Unzila Al-Kitābu `Alá Ţā'ifatayni Min Qablinā Wa 'In Kunnā `An Dirāsatihim Laghāfilīna 006-156 Gij zult niet meer zeggen: De schriften werden alleen aan twee volkeren gezonden, die vََr ons leefden, en wij hebben geene kennisse van hunne plichten. أَ‌نْ تَ‍‍قُ‍‍ولُ‍‍و‌ا‌ ‌إِنَّ‍‍مَ‍‍ا‌ ‌أُ‌ن‍‍زِلَ ‌الْكِت‍‍َ‍ابُ عَلَى‌ طَ‍‍ائِفَتَ‍‍يْ‍‍نِ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍بْ‍‍لِنَا‌ ‌وَ‌إِ‌نْ كُ‍‍نَّ‍‍ا‌ عَ‍‌‍نْ ‌دِ‌‍رَ‌اسَتِهِمْ لَ‍‍غَ‍‍افِلِينَ
'Aw Taqūlū Law 'Annā 'Unzila `Alaynā Al-Kitābu Lakunnā 'Ahdá Minhum ۚ Faqad Jā'akum Bayyinatun Min Rabbikum Wa Hudan Wa Raĥmatun ۚ Faman 'Ažlamu Mimman Kadhdhaba Bi'āyāti Allāhi Wa Şadafa `Anhā ۗ Sanaj Al-Ladhīna Yaşdifūna `An 'Āyātinā Sū'a Al-`Adhābi Bimā Kānū Yaşdifūna 006-157 Gij zult niet meer zeggen: indien ons een boek met goddelijke openbaringen ware nedergezonden, waarlijk wij zouden beter dan zij zijn geleid geworden. En thans is eene duidelijke verklaring, en eene richting en eene genade van uwen Heer tot u gekomen; en wie is onrechtvaardiger dan hij, die leugens omtrent Gods teekenen uitdenkt, en zich van hem afwendt? Wij zullen hen die zich van onze teekenen afwenden, met eene strenge straf beloonen, omdat zij zich hebben afgekeerd. أَ‌وْ‌ تَ‍‍قُ‍‍ولُو‌ا‌ لَوْ‌ ‌أَنَّ‍‍ا‌ ‌أُ‌ن‍‍زِلَ عَلَيْنَا‌ ‌الْكِت‍‍َ‍ابُ لَكُ‍‍نَّ‍‍ا‌ ‌أَهْدَ‌ى‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ ۚ فَ‍‍قَ‍‍دْ‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَكُمْ بَيِّنَةٌ‌ مِ‍‌‍نْ ‌‍رَبِّكُمْ ‌وَهُ‍‍د‌ى‌ ً‌ ‌وَ‌‍رَحْمَة‌‍ٌۚ فَمَ‍‌‍نْ ‌أَ‍ظْ‍‍لَمُ مِ‍‍مَّ‍‍‌‍نْ كَذَّبَ بِآي‍‍َ‍اتِ ‌اللَّ‍‍هِ ‌وَ‍صَ‍‍دَفَ عَ‍‌‍نْ‍‍هَا‌ ۗ سَنَ‍‍جْ‍‍زِي ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ يَ‍‍صْ‍‍دِف‍‍ُ‍ونَ عَ‍‌‍نْ ‌آيَاتِنَا‌ س‍‍ُ‍و‌ءَ‌ ‌الْعَذ‍َ‍‌ابِ بِمَا‌ كَانُو‌ا‌ يَ‍‍صْ‍‍دِفُونَ
Hal Yanžurūna 'Illā 'An Ta'tiyahumu Al-Malā'ikatu 'Aw Ya'tiya Rabbuka 'Aw Ya'tiya Ba`đu 'Āyāti Rabbika ۗ Yawma Ya'tī Ba`đu 'Āyāti Rabbika Lā Yanfa`u Nafsāan 'Īmānuhā Lam Takun 'Āmanat Min Qablu 'Aw Kasabat Fī 'Īmānihā Khayan ۗ Qul Antažirū 'Innā Muntažirūna 006-158 Wachten zij tot de engelen tot hen komen, of dat hun Heer komt om hen te straffen, of dat sommige van Gods teekenen hen verrassen? Op den dag waarop sommige van uws Heeren teekenen zullen verschijnen, zal het geloof daaraan geene ziel bevoordeelen, die daaraan niet vroeger geloofde, of in zijn geloof niet goed handelde. Zeg: indien gij wacht, zullen ook wij wachten. هَلْ يَ‍‌‍ن‍‍ظُ‍‍ر‍ُ‍‌ونَ ‌إِلاَّ‌ ‌أَ‌نْ تَأْتِيَهُمُ ‌الْمَلاَئِكَةُ ‌أَ‌وْ‌ يَأْتِيَ ‌‍رَبُّكَ ‌أَ‌وْ‌ يَأْتِيَ بَعْ‍‍ضُ ‌آي‍‍َ‍اتِ ‌‍رَبِّكَ ۗ يَ‍‍وْمَ يَأْتِي بَعْ‍‍ضُ ‌آي‍‍َ‍اتِ ‌‍رَبِّكَ لاَ‌ يَ‍‌‍ن‍‍فَعُ نَفْسا‌‌ ً‌ ‌إِيمَانُهَا‌ لَمْ تَكُ‍‌‍نْ ‌آمَنَتْ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍بْ‍‍لُ ‌أَ‌وْ‌ كَسَبَتْ فِ‍‍ي ‌إِيمَانِهَا‌ خَ‍‍يْر‌ا‌‌ ًۗ قُ‍‍لْ ‌ان‍‍تَ‍‍ظِ‍‍رُ‌و‌ا‌ ‌إِنَّ‍‍ا‌ مُ‍‌‍ن‍‍تَ‍‍ظِ‍‍رُ‌ونَ
'Inna Al-Ladhīna Farraqū Dīnahum Wa Kānū Shiya`āan Lasta MinhumShay'in ۚ 'Innamā 'Amruhum 'Ilá Allāhi Thumma Yunabbi'uhum Bimā Kānū Yaf`alūna 006-159 Nader hen niet, die eene scheiding in hunnen godsdienst maken en zich in secten verdeelen; hunne zaak behoort alleen aan God; daarna zal hij hun verklaren, wat zij gedaan hebben. إِنَّ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ فَ‍رَّ‍قُ‍‍و‌ا‌ ‌دِينَهُمْ ‌وَكَانُو‌ا‌ شِيَعا‌ ً‌ لَسْتَ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ فِي شَ‍‍يْء‌‌ٍۚ ‌إِنَّ‍‍مَ‍‍ا‌ ‌أَمْرُهُمْ ‌إِلَى‌ ‌اللَّ‍‍هِ ثُ‍‍مَّ يُنَبِّئُهُمْ بِمَا‌ كَانُو‌ا‌ يَفْعَلُونَ
Man Jā'a Bil-Ĥasanati Falahu `Ashru 'Amthālihā ۖ Wa Man Jā'a Bis-Sayyi'ati Falā Yujzá 'Illā Mithlahā Wa Hum Lā Yužlamūna 006-160 Hij, die met goede werken mocht verschijnen, zal daarvoor eene tienvoudige belooning ontvangen; doch hij, die met slechte daden verschijnt, zal slechts eene gelijke straf daarvoor ontvangen, en zij zullen niet onrechtvaardig behandeld worden. مَ‍‌‍نْ ج‍‍َ‍ا‌ءَ‌ بِ‍الْحَسَنَةِ فَلَ‍‍هُ عَشْرُ‌ ‌أَمْثَالِهَا‌ ۖ ‌وَمَ‍‌‍نْ ج‍‍َ‍ا‌ءَ‌ بِ‍ال‍‍سَّيِّئَةِ فَلاَ‌ يُ‍‍جْ‍‍زَ‌ى‌ ‌إِلاَّ‌ مِثْلَهَا‌ ‌وَهُمْ لاَ‌ يُ‍‍ظْ‍‍لَمُونَ
Qul 'Innanī Hadānī Rabbī 'Ilá Şirāţin Mustaqīmin Dīnāan Qiyamāan Millata 'Ibhīma Ĥanīfāan ۚ Wa Mā Kāna Mina Al-Mushrikīna 006-161 Zeg: Waarlijk, mijn Heer heeft mij geleid op een rechten weg, eenen waren godsdienst: het geloof van Abraham, den waren geloovige, en hij was geen afgodendienaar. قُ‍‍لْ ‌إِنَّ‍‍نِي هَدَ‌انِي ‌‍رَبِّ‍‍ي ‌إِلَى‌ صِ‍رَ‍‌اطٍ‌ مُسْتَ‍‍قِ‍‍ي‍‍م‌‍ٍ‌ ‌دِينا‌‌ ًقِ‍‍يَما‌ ً‌ مِلَّةَ ‌إِبْ‍‍‍رَ‌اه‍‍ِ‍ي‍‍مَ حَنِيفا‌ ًۚ ‌وَمَا‌ ك‍‍َ‍انَ مِنَ ‌الْمُشْ‍‍رِكِينَ
Qul 'Inna Şalātī Wa Nusukī Wa Maĥyāya Wa Mamātī Lillāh Rabbi Al-`Ālamīna 006-162 Zeg: Mijne gebeden en mijne aanbidding, en mijn leven en mijn dood zijn Gode gewijd; قُ‍‍لْ ‌إِنَّ صَ‍‍لاَتِي ‌وَنُسُكِي ‌وَمَحْي‍‍َ‍ايَ ‌وَمَمَاتِي لِلَّهِ ‌‍رَبِّ ‌الْعَالَمِينَ
Sharīka Lahu ۖ Wa Bidhalika 'Umirtu Wa 'Anā 'Awwalu Al-Muslimīna 006-163 Den Heer van alle schepselen, die geen gelijke heeft. Dit werd mij geboden, en ik ben de eerste Moslem. لاَ‌ شَ‍‍ر‍ِ‍ي‍‍كَ لَ‍‍هُ ۖ ‌وَبِذَلِكَ ‌أُمِ‍‍رْتُ ‌وَ‌أَنَ‍‍ا‌ ‌أَ‌وَّلُ ‌الْمُسْلِمِينَ
Qul 'Aghayra Allāhi 'Abghī Rabbāan Wa Huwa Rabbu Kulli Shay'in ۚ Wa Lā Taksibu Kullu Nafsin 'Illā `Alayhā ۚ Wa Lā Taziru Wāziratun Wizra 'Ukhۚ Thumma 'Ilá Rabbikum Marji`ukum Fayunabbi'ukum Bimā Kuntum Fīhi Takhtalifūna 006-164 Zeg: Zal ik een ander Heer begeeren naast God? Hij is toch de Heer van alle dingen. Alle zielen handelen slechts voor zichzelve en geene ziel zal de last van eene andere dragen. Tot uwen Heer zult gij terugkeeren, en hij zal u datgene verklaren waarover gij thans twist. قُ‍‍لْ ‌أَ‍‍غَ‍‍يْ‍رَ‌اللَّ‍‍هِ ‌أَبْ‍‍‍‍غِ‍‍ي ‌‍رَبّا‌ ً‌ ‌وَهُوَ‌ ‌‍رَبُّ كُلِّ شَ‍‍يْء‌ٍۚ ‌وَلاَ‌ تَكْسِبُ كُلُّ نَفْس‌‍ٍ‌ ‌إِلاَّ‌ عَلَيْهَا‌ ۚ ‌وَلاَ‌ تَزِ‌ر‍ُ‍‌ ‌وَ‌ا‌زِ‌‍رَةٌ‌ ‌وِ‌زْ‌‍رَ‌ ‌أُ‍خْ‍رَ‌ى‌ ۚ ثُ‍‍مَّ ‌إِلَى‌ ‌‍رَبِّكُمْ مَرْجِعُكُمْ فَيُنَبِّئُكُمْ بِمَا‌ كُ‍‌‍ن‍‍تُمْ ف‍‍ِ‍ي‍‍هِ تَ‍‍خْ‍‍تَلِفُونَ
Wa Huwa Al-Ladhī Ja`alakum Khalā'ifa Al-'Arđi Wa Rafa`a Ba`đakum Fawqa Ba`đin Darajātin Liyabluwakum Fī Mā 'Ātākum ۗ 'Inna Rabbaka Sarī`u Al-`Iqābi Wa 'Innahu Laghafūrun Raĥīmun 006-165 Hij is het, die u heeft aangewezen, uwe voorgangers op aarde op te volgen, en sommigen uwer boven anderen in verschillende graden heeft verheven, opdat hij u zou kunnen bewijzen, wat Hij voor u heeft verricht. Uw Heer is stipt in zijne straffen, maar hij is tevens genadig en barmhartig. وَهُوَ‌ ‌الَّذِي جَعَلَكُمْ خَ‍‍لاَئِفَ ‌الأَ‌رْ‍ضِ ‌وَ‌‍رَفَعَ بَعْ‍‍ضَ‍‍كُمْ فَ‍‍وْ‍قَ بَعْ‍‍ضٍ‌ ‌دَ‌‍رَج‍‍َ‍ات‍ٍ‌ لِيَ‍‍بْ‍‍لُوَكُمْ فِي مَ‍‍ا‌ ‌آتَاكُمْ ۗ ‌إِنَّ ‌‍رَبَّكَ سَ‍‍ر‍ِ‍ي‍‍عُ ‌الْعِ‍‍قَ‍‍ابِ ‌وَ‌إِنَّ‍‍هُ لَ‍‍غَ‍‍ف‍‍ُ‍و‌ر‌ٌ‌ ‌‍رَحِيمٌ
Toggle thick letters. Most people make the mistake of thickening thin letters in the words that have other (highlighted) thick letter Toggle to highlight thick letters خصضغطقظ رَ
Next Sūrah