Yā 'Ayyuhā An-Nāsu Attaqū Rabbakumu Al-Ladhī Khalaqakum Min Nafsin Wāĥidatin Wa Khalaqa Minhā Zawjahā Wa Baththa Minhumā Rijālāan Kathīrāan Wa Nisā'an ۚ Wa Attaqū Allaha Al-Ladhī Tasā'alūna Bihi Wa Al-'Arĥāma ۚ 'Inna Allāha Kāna `AlaykumRaqībāan
004-001 O menschen! vreest uwen God, die u uit eenen man geschapen heeft en uit dezen diens vrouw, en uit beiden vele mannen en vrouwen deed ontstaan. Vreest God, tot wien gij voor elkander bidt, en eert de vrouw die u heeft geboren: want God waakt over u.
Wa 'Ātū Al-Yatāmá 'Amwālahum ۖ Wa Lā Tatabaddalū Al-Khabītha Biţ-Ţayyibi ۖ Wa Lā Ta'kulū 'Amwālahum 'Ilá 'Amwālikum ۚ 'Innahu Kāna Ĥūbāan Kabīrāan
004-002 Geeft de weezen hun vermogen (als zij meerderjarig zijn geworden), en geeft hun geen slecht voor goed. Verteer hun vermogen niet, door het bij het uwe te voegen; want dit is eene groote zonde.
Wa 'In Khiftum 'Allā Tuqsiţū Fī Al-Yatāmá Fānkiĥū Mā Ţāba Lakum Mina An-Nisā' Mathná Wa Thulātha Wa Rubā`a ۖ Fa'in Khiftum 'Allā Ta`dilū Fawāĥidatan 'Aw Mā Malakat 'Aymānukum ۚ Dhālika 'Adná 'Allā Ta`ūlū
004-003 En indien gij vreest, niet rechtvaardig te kunnen zijn omtrent de weezen (der vrouwelijke kunne), neem dan, naar uw behagen, twee of drie, of vier vrouwen, maar niet meer. Indien gij echter toch vreest, niet rechtvaardig te kunnen zijn, neem dan eene, of eene der slavinnen die gij u verworven hebt. Dan zal het u gemakkelijker zijn, niet van den rechten weg af te dwalen.
Wa Lā Tu'utū As-Sufahā'a 'Amwālakumu Allatī Ja`ala Allāhu LakumQiyāmāan Wa Arzuqūhum Fīhā Wa Aksūhum Wa Qūlū LahumQawlāan Ma`rūfāan
004-005 Vertrouw het vermogen der zwakken van zinnen, hetwelk God u tot hun onderhoud heeft gegeven, niet in hunne handen, maar voed hen; geef hun kleederen en spreek vriendelijk met hen.
Wa Abtalū Al-Yatāmá Ĥattá 'Idhā Balaghū An-Nikāĥa Fa'in 'Ānastum MinhumRushdāan Fādfa`ū 'Ilayhim 'Amwālahum ۖ Wa Lā Ta'kulūhā 'Isrāfāan Wa Bidārāan 'An Yakbarū ۚ Wa Man Kāna Ghanīyāan Falyasta`fif ۖ Wa Man Kāna Faqīrāan Falya'kul Bil-Ma`rūfi ۚ Fa'idhā Dafa`tum 'Ilayhim 'Amwālahum Fa'ash/hidū `Alayhim ۚ Wa Kafá Billāhi Ĥasībāan
004-006 Onderzoekt de weezen tot zij de jaren des huwelijks hebben bereikt. Vindt gij hen in staat, om hunne zaken zelf te besturen, geeft hun dan hun vermogen terug. Neemt u in acht, dat gij het niet buitensporig verteert en haast u niet. Want zij groeien op. Dat de rijke voogd zich in acht neme, het geld van zijn pupil aan te raken, en laat hij, die arm is, naar billijkheid van hun vermogen genieten. Als gij hun het vermogen overgeeft, neemt dan getuigen in hunne tegenwoordigheid. God vordert rekenschap van uwe daden en dat is voldoende.
Lilrrijāli Naşībun Mimmā Taraka Al-Wālidāni Wa Al-'Aqrabūna Wa Lilnnisā'i Naşībun Mimmā Taraka Al-Wālidāni Wa Al-'Aqrabūna Mimmā Qalla Minhu 'Aw Kathura ۚ Naşībāan Mafrūđāan
004-007 De mannen komt een deel toe van hetgeen ouders en bloedverwanten nalaten, de vrouwen moeten mede een deel hebben van hetgeen ouders of bloedverwanten nalaten, hetzij weinig of veel; een bepaald deel komt hun toe.
Wa 'Idhā Ĥađara Al-Qismata 'Ūlū Al-Qurbá Wa Al-Yatāmá Wa Al-Masākīnu Fārzuqūhum Minhu Wa Qūlū LahumQawlāan Ma`rūfāan
004-008 Indien de verwanten, weezen en armen tegenwoordig zijn bij de deeling, verdeel dan een gedeelte onder hen, en spreek hen ten minste vriendelijk aan, indien er weinig aanwezig is.
Wa Līakhsha Al-Ladhīna Law Tarakū Min KhalfihimDhurrīyatanĐi`āfāan Khāfū `Alayhim Falyattaqū Allaha Wa Līaqūlū Qawlāan Sadīdāan
004-009 Laat degenen huiveren, weezen te bedriegen, die jonge kinderen nalaten, en voor hen vreezen. Zij moesten God vertrouwen en slechts eene gepaste taal voeren.
004-011 God heeft u dit, betreffende uwe kinderen, geboden. Een knaap zal zooveel hebben als het deel van twee vrouwen; maar indien het alleen vrouwen zijn, en meer dan twee, zullen zij twee derden der nalatenschap, en indien er maar eene is, zal zij de helft hebben. En de ouders van den overledene zullen ieder een zesde gedeelte ontvangen van hetgeen hij nalaat, indien hij een kind heeft achtergelaten. Indien hij geen kind nalaat, en zijne ouders zijne erven zijn, zal de moeder een derde hebben. En indien hij broeders heeft, zal zijne moeder een zesde hebben, nadat de legaten en de schulden van den erflater zullen betaald zijn. Gij weet niet, of uwe kinderen of uwe ouders u nuttiger zijn. Dit is een bevel van God, de alwetende en alwijze.
004-012 Buitendien moogt gij aanspraak maken op de helft van hetgeen uwe vrouwen nalaten, indien zij geene kinderen hebben; en indien zij kinderen bezitten, dan zult gij het vierde ontvangen van hetgeen zij nalaten, nadat de legaten en hare schulden zullen betaald zijn. Zij zullen ook het vierde hebben van hetgeen gij zult nalaten. Indien gij kinderen hebt, zullen zij het achtste gedeelte hebben van hetgeen gij nalaat, nadat uwe legaten en schulden zullen zijn betaald. En indien het vermogen van een man of eene vrouw door een verwijderde bloedverwant wordt geërfd, en hij of zij een broeder of zuster heeft, dan zal ieder van hen beiden een zesde gedeelte der nalatenschap ontvangen. Indien er meer zijn, zullen zij een derde gedeelte gelijk deelen, na betaling der legaten en schulden. Zonder daardoor aan anderen nadeel toe te brengen. Dit is een bevel van God; hij is wijs en genadig.
Tilka Ĥudūdu Allāhi ۚ Wa Man Yuţi`i Allāha Wa Rasūlahu Yudkhilhu Jannātin Tajrī Min Taĥtihā Al-'AnhāruKhālidīna Fīhā ۚ Wa Dhalika Al-Fawzu Al-`Ažīmu
004-013 Dit zijn Gods bevelen. En wie God en zijne gezanten gehoorzaamt, zal door God in tuinen geleid worden van stroomen doorsneden. Hij zal eeuwig daarin verblijven, en dit zal eene groote gelukzaligheid zijn.
Wa Man Ya`şi Allāha Wa Rasūlahu Wa Yata`adda Ĥudūdahu Yudkhilhu Nārāan Khālidāan Fīhā Wa Lahu `Adhābun Muhīnun
004-014 Maar hij die God en zijne gezanten ongehoorzaam is en zijne bevelen overtreedt, zal in het vuur der hel komen. Hij zal daarin eeuwig verblijven en eene schandelijke straf ondergaan.
004-015 Indien uwe vrouwen aan eene afschuwelijke daad schuldig zijn, roep dan vier getuigen van u tegen haar, en indien deze tegen haar getuigen, sluit haar op in afzonderlijke vertrekken, tot de dood haar bevrijdt, of dat God haar een weg tot redding schenkt.
Wa Al-Ladhāni Ya'tiyānihā Minkum Fa'ādhūhumā ۖ Fa'in Tābā Wa 'Aşlaĥā Fa'a`riđū `Anhumā ۗ 'Inna Allāha Kāna TawwābāanRaĥīmāan
004-016 Indien twee uwer dezelfde misdaad begaan, straf hen beiden; maar indien zij berouw hebben en zich beteren, laat hen met rust; want God is vergevingsgezind en barmhartig.
004-017 Waarlijk, bij God is verzoening voor hen, die in onwetendheid gezondigd en er spoedig berouw over hebben. God vergeeft hun; want God is alwetend en wijs.
Wa Laysati At-Tawbatu Lilladhīna Ya`malūna As-Sayyi'āti Ĥattá 'Idhā Ĥađara 'Aĥadahumu Al-Mawtu Qāla 'Innī Tubtu Al-'Āna Wa Lā Al-Ladhīna Yamūtūna Wa Hum Kuffārun ۚ 'Ūlā'ika 'A`tadnā Lahum `Adhābāan 'Alīmāan
004-018 Maar er is geene verzoening voor hen, die het booze doen tot de dood hen treft, en dan eerst zeggen: Ik heb berouw; ook voor hen niet die als ongeloovigen sterven. Voor dezen hebben wij een strenge straf bepaald.
004-019 O geloovigen! het is niet geoorloofd, de erfgenamen van vrouwen te worden, tegen haren wil, noch haar te beletten te trouwen; om daardoor een deel te ontvangen van hetgeen gij haar gegeven hebt, behalve indien zij eene openbare misdaad hebben begaan; maar ga goed met haar om. Indien gij haar echter haat, dan kan het mogelijk zijn, dat gij iets haat, waarin door God groot geluk voor u is bereid.
Wa 'In 'Aradtumu Astibdāla Zawjin Makāna Zawjin Wa 'Ātaytum 'Iĥdāhunna Qinţārāan Falā Ta'khudhū Minhu Shay'āan ۚ 'Ata'khudhūnahu Buhtānāan Wa 'Ithmāan Mubīnāan
004-020 Indien gij eene vrouw tegen eene andere wilt verruilen, en hadt gij reeds eene van haar een talent gegeven, dan nog moogt gij niets daarvan terugnemen. Zoudt gij het haar ook door eene onrechtvaardigheid en klaarblijkelijke oneerlijkheid willen afnemen?
Wa Kayfa Ta'khudhūnahu Wa Qad 'Afđá Ba`đukum 'Ilá Ba`đin Wa 'Akhadhna Minkum Mīthāqāan Ghalīžāan
004-021 En hoe zoudt gij het haar ook willen afnemen, dewijl gij innig met elkander verbonden zijt geweest en uwe vrouw uwe plechtige gelofte heeft ontvangen.
Wa Lā Tankiĥū Mā Nakaĥa 'Ābā'uukum Mina An-Nisā' 'Illā Mā Qad Salafa ۚ 'Innahu Kāna Fāĥishatan Wa Maqtāan Wa Sā'a Sabīlāan
004-022 Huw de vrouwen niet, die de echtgenooten van uwe vaders waren, hetgeen reeds geschied is; want het is schandelijk en afschuwelijk, en eene slechte daad.
Ĥurrimat `Alaykum 'Ummahātukum Wa Banātukum Wa 'Akhawātukum Wa `Ammātukum Wa Khālātukum Wa Banātu Al-'Akhi Wa Banātu Al-'Ukhti Wa 'Ummahātukumu Al-Lātī 'Arđa`nakum Wa 'Akhawātukum Mina Ar-Rađā`ati Wa 'Ummahātu Nisā'ikum Wa Rabā'ibukumu Al-Lātī Fī Ĥujūrikum Min Nisā'ikumu Al-Lātī Dakhaltum Bihinna Fa'in Lam Takūnū Dakhaltum Bihinna Falā Junāĥa `Alaykum Wa Ĥalā'ilu 'Abnā'ikumu Al-Ladhīna Min 'Aşlābikum Wa 'An Tajma`ū Bayna Al-'Ukhtayni 'Illā Mā Qad Salafa ۗ 'Inna Allāha Kāna GhafūrāanRaĥīmāan
004-023 Het is u verboden te huwen met uwe moeders, uwe dochters en uwe zusters, en uwe tantes, zoowel van vaders als van moeders zijde; de dochters van uwe broeders en zusters, uwe voedsters, uwe zoogzusters, de moeder uwer vrouwen en uwe stiefdochters, welke gij onder uwe bescherming hebt genomen, en uit vrouwen geboren zijn, met welke gij reeds omgang hebt gehad. Hebt gij echter geen omgang met haar gehad, dan is er geene zonde in met haar te huwen. Huw ook niet met de vrouwen uwer zonen, die uit u zijn ontsproten, noch twee zusters, behalve wat reeds is geschied; want God is genadig en barmhartig.
Wa Al-Muĥşanātu Mina An-Nisā' 'Illā Mā Malakat 'Aymānukum ۖ Kitāba Allāhi `Alaykum ۚ Wa 'Uĥilla Lakum Mā Warā'a Dhālikum 'An Tabtaghū Bi'amwālikum Muĥşinīna Ghayra Musāfiĥīna ۚ Famā Astamta`tum Bihi Minhunna Fa'ātūhunna 'Ujūrahunna Farīđatan ۚ Wa Lā Junāĥa `Alaykum Fīmā Tarāđaytum Bihi Min Ba`di Al-Farīđati ۚ 'Inna Allāha Kāna `Alīmāan Ĥakīmāan
004-024 Het is verboden, getrouwde vrouwen te huwen, behalve diegene, welke als slavinnen in uwe handen zijn gevallen. Zoo gebiedt God het u. Al het overige wat hier niet wordt verboden, is geoorloofd. Gij kunt uw vrouwen nemen naar uw vermogen, maar altijd sober levende en u niet aan ongebondenheid overgevende. En voor het genoegen dat gij met haar smaakt, zult gij haar eene belooning geven, overeenkomstig hetgeen is voorgeschreven. Het zal geene misdaad van u zijn, indien gij daarenboven eene andere overeenkomst met elkander aangaat, na het volvoeren van hetgeen is voorgeschreven; want God is alwetend en wijs.
Wa Man Lam Yastaţi` MinkumŢawlāan 'An Yankiĥa Al-Muĥşanāti Al-Mu'umināti Famin Mā Malakat 'Aymānukum Min Fatayātikumu Al-Mu'umināti Wa ۚ Allāhu 'A`lamu Bi'īmānikum ۚ Ba`đukum Min Ba`đin ۚ Fānkiĥūhunna Bi'idhni 'Ahlihinna Wa 'Ātūhunna 'Ujūrahunna Bil-Ma`rūfi Muĥşanātin Ghayra Musāfiĥātin Wa Lā Muttakhidhāti 'Akhdānin ۚ Fa'idhā 'Uĥşinna Fa'in 'Atayna Bifāĥishatin Fa`alayhinna Nişfu Mā `Alá Al-Muĥşanāti Mina Al-`Adhābi ۚ Dhālika Liman Khashiya Al-`Anata Minkum ۚ Wa 'An Taşbirū Khayrun Lakum Wa ۗ Allāhu GhafūrunRaĥīmun
004-025 Hij onder u, die niet rijk genoeg zal zijn, vrije vrouwen die geloovig zijn te huwen, zal met slavinnen huwen, indien zij geloovig zijn; want God kent uw geloof. Gij zijt de een uit den ander voortgekomen; huw haar daarom met de toestemming harer meesters, en geef haar een bruidschat, volgens hetgeen rechtvaardig is. Laat haar kuisch, niet schuldig aan overspel zijn en geene liefdesbetrekkingen onderhouden. En indien zij gedurende het huwelijk overspel plegen, zullen zij de helft der straf ondergaan, die voor vrije vrouwen is bepaald. Dit is bepaald voor degenen onder u, die vreezen te zondigen door vrije vrouwen te huwen; maar het is beter voor u, geene slavin te huwen. God is genadig en mild.
Yurīdu Allāhu Liyubayyina Lakum Wa Yahdiyakum Sunana Al-Ladhīna MinQablikum Wa Yatūba `Alaykum Wa ۗ Allāhu `Alīmun Ĥakīmun
004-026 God wil u deze voorschriften verklaren en u leiden in de richting van hen, die u zijn vooraf gegaan, en genadig omtrent u zijn. God is alwetend en wijs.
004-029 O geloovigen! verteert uwe bezittingen niet onder u in ijdelheid, tenzij het bij wederzijdsche verbintenis tusschen u is bepaald; doodt u niet onder elkander. Waarlijk, God is lankmoedig omtrent u.
004-031 Indien gij de groote zonden weet te vermijden, welke u verboden zijn, zullen wij uwe overtredingen vergeven, en zullen u met eere binnen het paradijs voeren.
Wa Lā Tatamannaw Mā Fađđala Allāhu Bihi Ba`đakum `Alá Ba`đin ۚ Lilrrijāli Naşībun Mimmā Aktasabū ۖ Wa Lilnnisā'i Naşībun Mimmā Aktasabna ۚ Wa As'alū Allaha Min Fađlihi~ ۗ 'Inna Allāha Kāna Bikulli Shay'in `Alīmāan
004-032 Begeer niet wat God den een boven den ander uwer heeft geschonken. De mannen zullen ieder een deel hebben van hetgeen zij gewonnen hebben, en de vrouwen zullen het deel hebben van hetgeen zij zullen hebben gewonnen; daarom zult gij God om zijne goedheid vragen. Hij is alwetend.
Wa Likullin Ja`alnā Mawāliya Mimmā Taraka Al-Wālidāni Wa Al-'Aqrabūna Wa ۚ Al-Ladhīna `Aqadat 'Aymānukum Fa'ātūhum Naşībahum ۚ 'Inna Allāha Kāna `Alá Kulli Shay'inShahīdāan
004-033 Wij hebben ieder de erfgenamen aangewezen, die de erfenis zullen ontvangen, door vader en moeder en bloedverwanten bij hunnen dood nagelaten. En hun met wien uwe rechterhanden verbintenissen hebben gesloten, zult gij een deel van de erfenis geven; want God is getuige van alle dingen.
Ar-Rijālu Qawwāmūna `Alá An-Nisā' Bimā Fađđala Allāhu Ba`đahum `Alá Ba`đin Wa Bimā 'Anfaqū Min 'Amwālihim ۚ Fālşşāliĥātu Qānitātun Ĥāfižātun Lilghaybi Bimā Ĥafiža Allāhu Wa ۚ Al-Lātī Takhāfūna Nushūzahunna Fa`ižūhunna Wa Ahjurūhunna Fī Al-Mađāji`i Wa Ađribūhunna ۖ Fa'in 'Aţa`nakum Falā Tabghū `Alayhinna Sabīlāan ۗ 'Inna Allāha Kāna `Alīyāan Kabīrāan
004-034 De mannen zullen de voorkeur boven de vrouwen hebben, door de voordeelen, waarmede God den een heeft begiftigd, om boven de anderen uit te munten, en omdat zij van hun vermogen besteden om hunne vrouwen te onderhouden. De deugdzame vrouwen zijn gehoorzaam en onderworpen; zij bewaren zorgvuldig, gedurende de afwezigheid harer mannen, wat God haar bevolen heeft ongeschonden te bewaren. Gij zult haar bestraffen, wier ongehoorzaamheid gij hebt te vreezen. Sluit haar in afzonderlijke vertrekken op en tuchtigt haar. Maar indien zij u gehoorzaam zijn, zoekt dan geen twist met haar. God is verheven en groot.
Wa 'In KhiftumShiqāqa Baynihimā Fāb`athū Ĥakamāan Min 'Ahlihi Wa Ĥakamāan Min 'Ahlihā 'In Yurīdā 'Işlāĥāan Yuwaffiqi Allāhu Baynahumā ۗ 'Inna Allāha Kāna `Alīmāan Khabīrāan
004-035 Indien gij eene breuk tusschen de beide echtgenooten vreest, kies dan een scheidsrechter in zijne familie en een scheidsrechter in hare familie: indien de echtgenooten zich wenschen te vereenigen, zal God hen in goede verstandhouding doen leven; want hij is alwetend en wijs.
Wa A`budū Allaha Wa Lā Tushrikū Bihi Shay'āan ۖ Wa Bil-Wālidayni 'Iĥsānāan Wa Bidhī Al-Qurbá Wa Al-Yatāmá Wa Al-Masākīni Wa Al-Jāri Dhī Al-Qurbá Wa Al-Jāri Al-Junubi Wa Aş-Şāĥibi Bil-Janbi Wa Abni As-Sabīli Wa Mā Malakat 'Aymānukum ۗ 'Inna Allāha Lā Yuĥibbu Man Kāna Mukhtālāan Fakhūrāan
004-036 Dien God en verbind geen schepsel met hem. Wees goed voor uwe vaders en moeders, voor bloedverwanten, weezen, armen, uwen nabuur, die u bestaat en ook voor den nabuur die vreemdeling is; voor uwe makkers, reizigers en voor hen die uwe rechterhand zal bezitten (slaven). God bemint de hoovaardige en snoevende menschen niet.
Al-Ladhīna Yabkhalūna Wa Ya'murūna An-Nāsa Bil-Bukhli Wa Yaktumūna Mā 'Ātāhumu Allāhu Min Fađlihi ۗ Wa 'A`tadnā Lilkāfirīna `Adhābāan Muhīnāan
004-037 Die gierig zijn en de gierigheid anderen aanbevelen, en verbergen wat God hun in zijne goedheid heeft gegeven. Wij hebben den ongeloovigen eene schandelijke straf bereid.
Wa Al-Ladhīna Yunfiqūna 'AmwālahumRi'ā'a An-Nāsi Wa Lā Yu'uminūna Billāhi Wa Lā Bil-Yawmi Al-'Ākhiri ۗ Wa Man Yakuni Ash-Shayţānu LahuQarīnāan Fasā'a Qarīnāan
004-038 Hij bemint degenen niet, die aalmoezen geven om door de menschen te worden opgemerkt, en in God noch in den jongsten dag gelooven. Hij, die satan tot makker heeft, bezit een slechten makker.
Wa Mādhā `Alayhim Law 'Āmanū Billāhi Wa Al-Yawmi Al-'Ākhiri Wa 'Anfaqū Mimmā Razaqahumu Allāhu ۚ Wa Kāna Allāhu Bihim `Alīmāan
004-039 Wat zouden zij verloren hebben, indien zij aan God en den laatsten dag geloofden; indien zij aalmoezen gaven van weldaden die God hun heeft geschonken, naardien God de daden der menschen kent.
'Inna Allāha Lā Yažlimu Mithqāla Dharratin ۖ Wa 'In Taku Ĥasanatan Yuđā`ifhā Wa Yu'uti Min Ladunhu 'Ajrāan `Ažīmāan
004-040 Waarlijk, God zal geen onrecht doen, aan wien het ook zij, zelfs niet ter zwaarte van een atoom. Indien het eene goede daad is, zal hij die verdubbelen, en daarvoor eene groote belooning schenken.
Fakayfa 'Idhā Ji'nā Min Kulli 'Ummatin Bishahīdin Wa Ji'nā Bika `Alá Hā'uulā' Shahīdāan
004-041 Wat zullen de ongeloovigen doen, wanneer wij een getuige uit ieder volk tegen hen zullen brengen, o Mahomet! en uwe eigene getuigenis tegen hen zullen inroepen.
Yawma'idhin Yawaddu Al-Ladhīna Kafarū Wa `Aşaw Ar-Rasūla Law Tusawwá Bihimu Al-'Arđu Wa Lā Yaktumūna Allāha Ĥadīthāan
004-042 Op dien dag zullen zij, die niet geloofd hebben en wederspannig jegens den profeet zijn geweest, veeleer willen, dat de aarde hen had verzwolgen. Maar zij zullen zich op geenerlei wijze voor God kunnen verbergen.
004-043 O geloovigen! komt niet om te bidden, indien gij beschonken zijt, totdat ge zult verstaan wat gij zegt; noch wanneer gij bezoedelt zijt. Wacht, tot gij uw aangezicht gewasschen hebt, ten minste wanneer gij niet op reis zijt. Maar indien gij ziek of op reis zijt, of uwe natuurlijke behoeften hebt voldaan, of eene vrouw hebt aangeraakt, en geen water vindt, neemt dan zuiver, fijn zand en wrijft uw aangezicht en uwe handen daarmede; want God is genadig en vergevingsgezind.
'Alam Tara 'Ilá Al-Ladhīna 'Ūtū Naşībāan Mina Al-Kitābi Yashtarūna Ađ-Đalālata Wa Yurīdūna 'An Tađillū As-Sabīla
004-044 Hebt gij hun niet opgemerkt, onder welke een deel der schrift werd geopenbaard? Zij verkoopen dwaling en zouden u den rechten weg willen doen verlaten;
Mina Al-Ladhīna Hādū Yuĥarrifūna Al-Kalima `An Mawāđi`ihi Wa Yaqūlūna Sami`nā Wa `Aşaynā Wa Asma` Ghayra Musma`in Wa Rā`inā Layyāan Bi'alsinatihim Wa Ţa`nāan Fī Ad-Dīni ۚ Wa Law 'AnnahumQālū Sami`nā Wa 'Aţa`nā Wa Asma` Wa Anžurnā Lakāna Khayrāan Lahum Wa 'Aqwama Wa Lakin La`anahumu Allāhu Bikufrihim Falā Yu'uminūna 'Illā Qalīlāan
004-046 Onder de Joden zijn sommigen, die de woorden uit hunne schrift verplaatsen en zeggen: Wij hebben gehoord, maar wij hebben niet gehoorzaamd. Hoort wat gij tot nu toe niet gehoord hebt, en hoort ons, ook zonder onze meening te verstaan, en zie naar ons; zoo verwarren zij de woorden met hunne tongen en lasteren den waren godsdienst. Maar indien zij zouden gezegd hebben: Wij hebben gehoord en wij gehoorzamen; hoort naar ons en sla ons gade, waarlijk het ware beter voor hen en rechtvaardiger. Maar God heeft hen verwenscht om hunne ongetrouwheid; daarom zullen slechts eenigen kunnen gelooven.
004-047 Gij, aan wie de schriften zijn gegeven, gelooft aan hetgeen God u heeft nedergezonden, om uwe geheiligde boeken te bevestigen, alvorens wij de trekken van uwe aangezichten uitwisschen, en die elders heen wenden, of u vervloeken, zoo als wij hen vervloekten, die den sabbathdag schonden, en het bevel van God was volvoerd.
'Inna Allāha Lā Yaghfiru 'An Yushraka Bihi Wa Yaghfiru Mā Dūna Dhālika Liman Yashā'u ۚ Wa Man Yushrik Billāhi Faqadi Aftará 'Ithmāan `Ažīmāan
004-048 Waarlijk, God zal hun niet vergeven, die een gelijke naast hem plaatsen. Hij zal de andere zonden vergeven aan wien hij wil, maar zij die een ander met hem gelijk zullen hebben gesteld, hebben eene groote zonde begaan.
'Alam Tara 'Ilá Al-Ladhīna 'Ūtū Naşībāan Mina Al-Kitābi Yu'uminūna Bil-Jibti Wa Aţ-Ţāghūti Wa Yaqūlūna Lilladhīna Kafarū Hā'uulā' 'Ahdá Mina Al-Ladhīna 'Āmanū Sabīlāan
004-051 Hebt gij hen niet opgemerkt, die, na een deel van de schrift te hebben ontvangen, aan valsche goden en afgoden gelooven, en die den ongetrouwen zeggen, dat zij een meer waren weg dan de geloovigen volgen.
'Am Yaĥsudūna An-Nāsa `Alá Mā 'Ātāhumu Allāhu Min Fađlihi ۖ Faqad 'Ātaynā 'Āla 'Ibrāhīma Al-Kitāba Wa Al-Ĥikmata Wa 'Ātaynāhum Mulkāan `Ažīmāan
004-054 Benijden zij de weldaden, die God aan anderen heeft geschonken? Wij hebben het geslacht van Abraham een boek van wijsheid gegeven, en wij gaven hun een groot koninkrijk.
004-056 Waarlijk, zij die onze teekenen niet gelooven, zullen in het hellevuur geworpen worden; zoodra hunne huid goed verbrand zal zijn, zullen wij hen met een andere huid bedekken, om hun de marteling te doen gevoelen. God is machtig en wijs.
Wa Al-Ladhīna 'Āmanū Wa `Amilū Aş-Şāliĥāti Sanudkhiluhum Jannātin Tajrī Min Taĥtihā Al-'AnhāruKhālidīna Fīhā 'Abadāan ۖ Lahum Fīhā 'Azwājun Muţahharatun ۖ Wa NudkhiluhumŽillā Žalīlāan
004-057 Zij die gelooven en goed handelen, zullen wij brengen in tuinen door rivieren besproeid; daarin zullen zij eeuwig wonen, en daar zullen zij zich met geheel kuische vrouwen verheugen en wij zullen hen in eeuwige schaduwen brengen.
004-058 God beveelt u, den eigenaars terug te geven wat gij van hen onder uwe bewaring hebt, en als gij tusschen menschen richt, dat gij eerlijk zult richten. En waarlijk, het is eene schoone deugd die God u aanbeveelt; want God hoort en ziet alles.
Yā 'Ayyuhā Al-Ladhīna 'Āmanū 'Aţī`ū Allaha Wa 'Aţī`ū Ar-Rasūla Wa 'Ūlī Al-'Amri Minkum ۖ Fa'in Tanāza`tum Fī Shay'in Faruddūhu 'Ilá Allāhi Wa Ar-Rasūli 'In Kuntum Tu'uminūna Billāhi Wa Al-Yawmi Al-'Ākhiri ۚ Dhālika Khayrun Wa 'Aĥsanu Ta'wīlāan
004-059 O geloovigen! gehoorzaamt God en gehoorzaamt den gezant; en hun onder u die de macht uitoefenen; en indien gij omtrent eene of andere zaak verschilt, brengt dan uw geschil voor God en den profeet, indien gij in God en den jongsten dag gelooft; dit is beter en de beste wijze van beslissing.
'Alam Tara 'Ilá Al-Ladhīna Yaz`umūna 'Annahum 'Āmanū Bimā 'Unzila 'Ilayka Wa Mā 'Unzila MinQablika Yurīdūna 'An Yataĥākamū 'Ilá Aţ-Ţāghūti Wa Qad 'Umirū 'An Yakfurū Bihi Wa Yurīdu Ash-Shayţānu 'An YuđillahumĐalālāan Ba`īdāan
004-060 Hebt gij hen niet gezien, die beweren, aan datgene te gelooven wat u is geopenbaard en wat vََr u werd geopenbaard? Zij verlangen voor Thagut te worden gericht, hoewel het hun verboden is, in hem te gelooven. Maar satan wil hen ver van de waarheid leiden.
Wa 'Idhā Qīla Lahum Ta`ālaw 'Ilá Mā 'Anzala Allāhu Wa 'Ilá Ar-Rasūli Ra'ayta Al-Munāfiqīna Yaşuddūna `Anka Şudūdāan
004-061 En wanneer men hun zegt: Keert tot het boek terug, dat den godsgezant van boven is nedergezonden, ziet gij de goddeloozen zich met tegenzin van u afwenden.
004-062 Maar wat zullen zij doen, aan welke, als een gevolg van het werk hunner eigen handen, een groot ongeluk zal overkomen? Zij zullen tot u komen en bij God zweren, dat zij slechts het goede en de eendracht verlangen.
'Ūlā'ika Al-Ladhīna Ya`lamu Allāhu Mā Fī Qulūbihim Fa'a`riđ `Anhum Wa `Ižhum Wa Qul Lahum Fī 'AnfusihimQawlāan Balīghāan
004-063 God weet, wat in de harten dier menschen is verborgen; laat hen daarom alleen. Waarschuw hen en richt een woord tot hen, opdat hunne zielen daarvan worden doordrongen.
Wa Mā 'Arsalnā MinRasūlin 'Illā Liyuţā`a Bi'idhni Allāhi ۚ Wa Law 'Annahum 'IdhŽalamū 'Anfusahum Jā'ūka Fāstaghfarū Allaha Wa Astaghfara Lahumu Ar-Rasūlu Lawajadū Allaha TawwābāanRaĥīmāan
004-064 Wij hebben geen apostel gezonden, dan opdat hij door het verlof van God mocht worden gehoorzaamd; maar indien zij, nadat zij hunne eigen zielen hebben beleedigd, tot u komen en God vergiffenis vragen, en de godsgezant vraagt vergiffenis voor hen, zullen zij God zeker tot vergeving gezind en barmhartig vinden.
Falā Wa Rabbika Lā Yu'uminūna Ĥattá Yuĥakkimūka Fīmā Shajara BaynahumThumma Lā Yajidū Fī 'Anfusihim Ĥarajāan Mimmā Qađayta Wa Yusallimū Taslīmāan
004-065 Ik zweer bij uwen God, zij zullen niet geloovig zijn, dan nadat zij u rechter over hunne geschillen zullen hebben gemaakt, en niets in te brengen hebbende tegen hetgeen gij hebt beslist, zullen zij zich daaraan geheel onderwerpen.
Wa Law 'Annā Katabnā `Alayhim 'Ani Aqtulū 'Anfusakum 'Aw Akhrujū Min Diyārikum Mā Fa`alūhu 'Illā Qalīlun Minhum ۖ Wa Law 'Annahum Fa`alū Mā Yū`ažūna Bihi Lakāna Khayrāan Lahum Wa 'Ashadda Tathbītāan
004-066 Indien wij hun hadden bevolen, zich zelven te dooden, of hunne huizen te verlaten, zouden zij het, eenigen van hen uitgezonderd, niet gedaan hebben. En indien zij gedaan hadden wat hun bevolen werd, waarlijk, het zou beter voor hen zijn geweest, en meer geschikt om hun geloof te bevestigen.
Wa Man Yuţi`i Allāha Wa Ar-Rasūla Fa'ūlā'ika Ma`a Al-Ladhīna 'An`ama Allāhu `Alayhim Mina An-Nabīyīna Wa Aş-Şiddīqīna Wa Ash-Shuhadā'i Wa Aş-Şāliĥīna ۚ Wa Ĥasuna 'Ūlā'ika Rafīqāan
004-069 Zij, die in God en den profeet gelooven, zullen onder hen zijn, die God genadig was; onder de profeten, de oprechten, de martelaars, de godvruchtigen, en dat is het uitmuntendste gezelschap.
Wa 'Inna Minkum Laman Layubaţţi'anna Fa'in 'Aşābatkum MuşībatunQāla Qad 'An`ama Allāhu `Alayya 'Idh Lam 'Akun Ma`ahumShahīdāan
004-072 Er is menigeen onder u, die u langzaam zal volgen, en indien gij tegenspoed zult ondervinden, zal hij zeggen: God heeft mij eene bijzondere gunst bewezen, dat ik niet met hen was.
Wa La'in 'Aşābakum Fađlun Mina Allāhi Layaqūlanna Ka'an Lam Takun Baynakum Wa Baynahu Mawaddatun Yā Laytanī Kuntu Ma`ahum Fa'afūza Fawzāan `Ažīmāan
004-073 Maar indien God u voorspoed geeft, zal hij zeggen (als was er geene vriendschap tusschen u en en hem: God gave, dat ik met hen ware geweest; ik zou groote verdienste hebben verworven.
004-074 Laten zij daarom voor Gods zaak strijden, die het tegenwoordige leven voor het toekomstige willen verruilen; want hij die voor Gods zaak strijdt, hetzij hij geslagen wordt of overwint waarlijk, wij zullen hem eene groote belooning schenken.
Wa Mā Lakum Lā Tuqātilūna Fī Sabīli Allāhi Wa Al-Mustađ`afīna Mina Ar-Rijāli Wa An-Nisā' Wa Al-Wildāni Al-Ladhīna Yaqūlūna Rabbanā 'Akhrijnā Min Hadhihi Al-Qaryati Až-Žālimi 'Ahluhā Wa Aj`al Lanā Min Ladunka Walīyāan Wa Aj`al Lanā Min Ladunka Naşīrāan
004-075 En waarom zoudt gij niet voor Gods zaak strijden, als de zwakken, de vrouwen, de kinderen uitroepen: O Heer! breng ons uit deze stad, wier bewoners dwingelanden zijn; zend ons een beschermer van u; geef ons een verdediger van u.
004-076 Zij die gelooven strijden voor Gods zaak, maar zij die niet gelooven strijden voor de zaak van Thagut. Strijdt daarom tegen de vrienden van satan: en waarlijk de listen van satan zullen onmachtig zijn.
'Alam Tara 'Ilá Al-Ladhīna Qīla Lahum Kuffū 'Aydiyakum Wa 'Aqīmū Aş-Şalāata Wa 'Ātū Az-Zakāata Falammā Kutiba `Alayhimu Al-Qitālu 'Idhā Farīqun Minhum Yakhshawna An-Nāsa Kakhashyati Allāhi 'Aw 'Ashadda Khashyatan ۚ Wa Qālū Rabbanā Lima Katabta `Alaynā Al-Qitāla Lawlā 'Akhkhartanā 'Ilá 'AjalinQarībin ۗ Qul Matā`u Ad-Dunyā Qalīlun Wa Al-'Ākhiratu Khayrun Limani Attaqá Wa Lā Tužlamūna Fatīlāan
004-077 Hebt gij hen niet gezien tot welke was gezegd: Onthoudt uwe handen van den oorlog, weest standvastig in het gebed en geeft aalmoezen? Maar als de strijd hun wordt bevolen vreest een deel hunner de menschen, zooals zij God moesten vreezen, of met nog grooter vrees, en zeggen: O Heer! waarom hebt gij ons bevolen ten strijd te gaan, en waarom hebt gij ons niet veroorloofd, ons naderend einde af te wachten? Antwoordt hun: Het genot van dit leven is klein, maar het toekomstige leven is het ware goed voor hen, die God vreezen; en daar zult gij in het minst niet bedrogen worden.
'Aynamā Takūnū Yudrikkumu Al-Mawtu Wa Law Kuntum Fī Burūjin Mushayyadatin ۗ Wa 'In Tuşibhum Ĥasanatun Yaqūlū Hadhihi Min `Indi Allāhi ۖ Wa 'In Tuşibhum Sayyi'atun Yaqūlū Hadhihi Min `Indika ۚ Qul Kullun Min `Indi Allāhi ۖ Famāli Hā'uulā' Al-Qawmi Lā Yakādūna Yafqahūna Ĥadīthāan
004-078 Waar gij ook mocht wezen zal de dood u bereiken; al waart ge in hooge torens. Indien God hen begunstigt, zeggen zij: Dit is van God, maar indien hun kwaad overkomt, zeggen zij: Dit is van u, o Mahomet! Zeg hun: Alles komt van God; en wat ontbreekt dit volk, dat zij zoo ver verwijderd zijn van hetgeen hun werd gezegd?
Mā 'Aşābaka Min Ĥasanatin Famina Allāhi ۖ Wa Mā 'Aşābaka Min Sayyi'atin Famin Nafsika ۚ Wa 'Arsalnāka Lilnnāsi Rasūlāan ۚ Wa Kafá Billāhi Shahīdāan
004-079 Wat goeds u ook overkome, het komt van God. Het kwaad komt van u zelven. Wij hebben een gezant onder de menschen gezonden. Gods getuigenis is toereikend.
Wa Yaqūlūna Ţā`atun Fa'idhā Barazū Min `Indika Bayyata Ţā'ifatun MinhumGhayra Al-Ladhī Taqūlu Wa ۖ Allāhu Yaktubu Mā Yubayyitūna ۖ Fa'a`riđ `Anhum Wa Tawakkal `Alá Allāhi ۚ Wa Kafá Billāhi Wa Kīlāan
004-081 Zij zeggen: Wij gehoorzamen, maar als gij van hen vertrokken zijt, dan bepeinst een deel hunner, gedurende den nacht zaken, die tegen datgene strijden, wat gij zeidet. Maar God zal opschrijven wat zij des nachts overdenken. Laat hen daarom alleen en vertrouw op God; want Gods bescherming is steeds toereikend.
'Afalā Yatadabbarūna Al-Qur'āna ۚ Wa Law Kāna Min `Indi Ghayri Allāhi Lawajadū Fīhi Akhtilāfāan Kathīrāan
004-082 Onderzoeken zij den Koran niet nauwkeurig? Indien die van iemand anders dan God afkomstig was, zouden zij daarin niet menige tegenstrijdigheid gevonden hebben?
Wa 'Idhā Jā'ahum 'Amrun Mina Al-'Amni 'Awi Al-Khawfi 'Adhā`ū Bihi ۖ Wa Law Raddūhu 'Ilá Ar-Rasūli Wa 'Ilá 'Ūlī Al-'Amri Minhum La`alimahu Al-Ladhīna Yastanbiţūnahu Minhum ۗ Wa Lawlā Fađlu Allāhi `Alaykum Wa Raĥmatuhu Lāttaba`tumu Ash-Shayţāna 'Illā Qalīlāan
004-083 Indien zij een bericht ontvangen, waardoor hun zekerheid of vrees wordt ingeboezemd, verspreiden zij dat onmiddellijk; maar indien zij het den gezant en hunne opperhoofden vertelden, zouden zij, die waarheid begeerden, haar uit den mond van deze laatsten hooren. Indien Gods genade en zijne barmhartigheid niet over u waakten, zoudt gij, eenigen van u uitgezonderd, satan volgen.
Faqātil Fī Sabīli Allāhi Lā Tukallafu 'Illā Nafsaka ۚ Wa Ĥarriđi Al-Mu'uminīna ۖ `Asá Allāhu 'An Yakuffa Ba'sa Al-Ladhīna Kafarū Wa ۚ Allāhu 'Ashaddu Ba'sāan Wa 'Ashaddu Tankīlāan
004-084 Strijdt daarom voor Gods zaak, en legt niemand iets moeielijks op, behalve u zelven; spoort echter de godvruchtigen tot den strijd aan, misschien wil God den moed der ongeloovigen verkleinen; want God is sterker dan zij, en meer in staat te straffen.
Man Yashfa` Shafā`atan Ĥasanatan Yakun Lahu Naşībun Minhā ۖ Wa Man Yashfa` Shafā`atan Sayyi'atan Yakun Lahu Kiflun Minhā ۗ Wa Kāna Allāhu `Alá Kulli Shay'in Muqītāan
004-085 Hij, die tusschen menschen treedt met een loffelijk doel, zal een gedeelte daarvan genieten, en hij die met een slecht doel daartusschen treedt, zal een deel daarvan genieten. God overziet alles.
Al-Lahu Lā 'Ilāha 'Illā Huwa ۚ Layajma`annakum 'Ilá Yawmi Al-Qiyāmati Lā Rayba Fīhi ۗ Wa Man 'Aşdaqu Mina Allāhi Ĥadīthāan
004-087 God! Er is geen God buiten hem; hij zal u zeker op den dag der opstanding verzamelen; daaraan is geen twijfel; en waar is meer waarheid, dan in hetgeen God zegt?
Famā Lakum Fī Al-Munāfiqīna Fi'atayni Wa Allāhu 'Arkasahum Bimā Kasabū ۚ 'Aturīdūna 'An Tahdū Man 'Ađalla Allāhu ۖ Wa Man Yuđlili Allāhu Falan Tajida Lahu Sabīlāan
004-088 Weshalve zijt gij omtrent de goddeloozen in twee deelen gesplitst? Dewijl God hen heeft verstooten om hetgeen zij hebben bedreven? Wilt gij hen geleiden, dien God heeft doen verdwalen? Gij zult geen weg vinden voor hem, dien God doet dwalen.
004-089 Zij willen u ongetrouw maken, zooals zij ongetrouwen zijn, en dat gij gelijk zij zult wezen. Kiest daarom geene vrienden onder hen, totdat zij hunne woonplaats voor Gods zaak zullen hebben verlaten. Indien zij het geloof den rug toewenden, grijpt en doodt hen, waar gij hen mocht vinden, en kiest geen vriend of beschermer onder hen.
004-090 Uitgezonderd zij, die eene schuilplaats bij uwe bondgenooten mochten zoeken, of zij, die tot u komen, en die hun hart verbiedt, om ٍf tegen u, ٍf tegen hun eigen volk te strijden. Indien het God behaagd had, zou hij hun hebben veroorloofd tegen u gestemd te zijn, en zij zouden tegen u gestreden hebben. Maar indien zij aftrekken van u en niet tegen u strijden, en u den vrede aanbieden, verbiedt God u, hen aan te tasten of te dooden.
Satajidūna 'Ākharīna Yurīdūna 'An Ya'manūkum Wa Ya'manū Qawmahum Kulla Mā Ruddū 'Ilá Al-Fitnati 'Urkisū Fīhā ۚ Fa'in Lam Ya`tazilūkum Wa Yulqū 'Ilaykumu As-Salama Wa Yakuffū 'Aydiyahum Fakhudhūhum Wāqtulūhum Ĥaythu Thaqiftumūhum ۚ Wa 'Ūla'ikum Ja`alnā Lakum `Alayhim Sulţānāan Mubīnāan
004-091 Gij zult anderen vinden, die begeerig zullen zijn, uw vertrouwen te winnen, en op denzelfden tijd het vertrouwen van hun eigen volk te bewaren. Telkenmale dat zij tot de wanorde terugkeeren, zullen zij verjaagd worden; en indien zij niet van u aftrekken, en den vrede niet aanbieden en niet ophouden u te bestrijden, zult gij hen aangrijpen en hen overal dooden, waar gij hen mocht vinden. Over hen geven wij u eene volstrekte macht.
Wa Mā Kāna Limu'uminin 'An Yaqtula Mu'umināan 'Illā Khaţa'an ۚ Wa ManQatala Mu'umināan Khaţa'an Fataĥrīru Raqabatin Mu'uminatin Wa Diyatun Musallamatun 'Ilá 'Ahlihi~ 'Illā 'An Yaşşaddaqū ۚ Fa'in Kāna MinQawmin `Adūwin Lakum Wa Huwa Mu'uminun Fataĥrīru Raqabatin Mu'uminatin ۖ Wa 'In Kāna MinQawmin Baynakum Wa Baynahum Mīthāqun Fadiyatun Musallamatun 'Ilá 'Ahlihi Wa Taĥrīru Raqabatin Mu'uminatin ۖ Faman Lam Yajid Faşiyāmu Shahrayni Mutatābi`ayni Tawbatan Mina Allāhi ۗ Wa Kāna Allāhu `Alīmāan Ĥakīmāan
004-092 Het is verboden, dat een geloovige eenen geloovige doode, tenzij het bij ongeluk plaats hebbe. Hij, die een geloovige bij ongeluk doodt, zal daarvoor een geloovige uit de slavernij moeten verlossen en de familie den bloedprijs betalen, tenzij de familie dien als aalmoezen uitreike; en indien de verslagene tot eene u vijandige natie behoort en een waar geloovige is, zult gij een geloovige moeten bevrijden, maar indien hij van een met u verbonden volk is, zult gij een bloedprijs aan zijne familie betalen en een geloovige bevrijden. En hij, die geen slaaf vindt, zal twee achtereenvolgende maanden vasten als eene boete door God opgelegd. God is alwetend en wijs.
Wa Man Yaqtul Mu'umināan Muta`ammidāan Fajazā'uuhu Jahannamu Khālidāan Fīhā Wa Ghađiba Allāhu `Alayhi Wa La`anahu Wa 'A`adda Lahu `Adhābāan `Ažīmāan
004-093 Maar hij, die een geloovige opzettelijk doodt, zal met de hel gestraft worden; eeuwig zal hij daarin verblijven, en God zal toornig tegen hem zijn; hij zal hem vervloeken en eene groote straf voor hem bereiden.
004-094 O geloovigen! indien gij oprukt om den waren godsdienst te verdedigen, onderricht u met nauwkeurigheid, en zegt niet tot hem, die u groet, gij zijt geen waar geloovige, uit begeerte naar toevallige bezittingen dezer wereld. God is zeer rijk. Zoo gedroegt gij u vroeger, maar God was genadig omtrent u; onderricht u dus nauwkeurig; want God is wel bekend met hetgeen gij doet.
Lā Yastawī Al-Qā`idūna Mina Al-Mu'uminīna Ghayru 'Ūlī Ađ-Đarari Wa Al-Mujāhidūna Fī Sabīli Allāhi Bi'amwālihim Wa 'Anfusihim ۚ Fađđala Allāhu Al-Mujāhidīna Bi'amwālihim Wa 'Anfusihim `Alá Al-Qā`idīna Darajatan ۚ Wa Kullāan Wa`ada Allāhu Al-Ĥusná ۚ Wa Fađđala Allāhu Al-Mujāhidīna `Alá Al-Qā`idīna 'Ajrāan `Ažīmāan
004-095 De geloovigen, die te huis zullen blijven zonder gekwetst te zijn, en zij, die hunnen bezittingen en hunne personen voor Gods zaak gebruiken zullen niet gelijk gesteld worden. God heeft hun, die hunne bezittingen en hunne personen voor dat geval gebruiken, een meer verheven rang gegeven boven hen, die te huis blijven. God heeft inderdaad ieder het paradijs beloofd, maar God heeft hun de voorkeur gegeven die strijden, boven hen die te huis blijven.
004-097 Daarenboven hebben de engelen tot hen gezegd, welken zij het leven benamen, omdat zij hunne eigene zielen hadden verdoemd: Wie waart gij? Zij antwoordden: Wij waren de zwakken der aarde. De engelen hernamen: Was Gods aarde niet groot genoeg, dat gij daar geene schuilplaats vondt. Daarom zal de hel hunne woning wezen. Welk een slecht verblijf zal het hunne zijn.
'Illā Al-Mustađ`afīna Mina Ar-Rijāli Wa An-Nisā' Wa Al-Wildāni Lā Yastaţī`ūna Ĥīlatan Wa Lā Yahtadūna Sabīlāan
004-098 Uitgenomen de zwakken onder de menschen, de vrouwen en kinderen; zij, die niet in staat zouden zijn eene list uit te denken, en niet op den weg werden geleid,
Wa Man Yuhājir Fī Sabīli Allāhi Yajid Fī Al-'Arđi Murāghamāan Kathīrāan Wa Sa`atan ۚ Wa Man Yakhruj Min Baytihi Muhājirāan 'Ilá Allāhi Wa Rasūlihi Thumma Yudrik/hu Al-Mawtu Faqad Waqa`a 'Ajruhu `Alá Allāhi ۗ Wa Kāna Allāhu GhafūrāanRaĥīmāan
004-100 Hij, die zijn land verlaat voor de zaak van het ware geloof Gods, zal op aarde een aantal personen vinden, die gedwongen zullen zijn hetzelfde te doen en overvloedige hulpbronnen bezitten. En hij, die zijn huis verlaat en tot God en zijn gezant toevlucht neemt, zal, indien hem den dood op dien weg overvalt, God verplicht zijn, te beloonen; want God is genadig en barmhartig.
004-101 Indien gij in het land ten oorlog trekt, zal het geene misdaad zijn, indien gij uwe gebeden nalaat, zoo gij vreest, dat de ongeloovigen u mochten aantasten; want de ongeloovigen zijn uwe openlijke vijanden.
Wa 'Idhā Kunta Fīhim Fa'aqamta Lahumu Aş-Şalāata FaltaqumŢā'ifatun Minhum Ma`aka Wa Līa'khudhū 'Asliĥatahum Fa'idhā Sajadū Falyakūnū Min Warā'ikum Wa Lta'ti Ţā'ifatun 'Ukhrá Lam Yuşallū Falyuşallū Ma`aka Wa Līa'khudhū Ĥidhrahum Wa 'Asliĥatahum ۗ Wadda Al-Ladhīna Kafarū Law Taghfulūna `An 'Asliĥatikum Wa 'Amti`atikum Fayamīlūna `Alaykum Maylatan Wāĥidatan ۚ Wa Lā Junāĥa `Alaykum 'In Kāna Bikum 'Adhan Min Maţarin 'Aw Kuntum Marđá 'An Tađa`ū 'Asliĥatakum ۖ Wa Khudhū Ĥidhrakum ۗ 'Inna Allāha 'A`adda Lilkāfirīna `Adhābāan Muhīnāan
004-102 Maar wanneer gij, o Mahomet! onder hen mocht zijn en met hen mocht bidden, laat een deel hunner het gebed met u verrichten, en laat hen hunne wapens nemen; en als zij aangebeden zullen hebben, laten zij achter u staan en laat een ander gedeelte komen, dat niet gebeden heeft, en laat hen met u bidden; en laat hen voorzichtig wezen en gewapend zijn. De ongeloovigen zouden willen, dat gij uwe wapenen en uwe goederen zoudt achterlaten, opdat zij u eenklaps zouden kunnen aanvallen. Het zal geene misdaad zijn, indien gij door regen wordt belet, of indien gij ziek zijt, dat gij uwe wapens niet opvat, maar neem uwe voorzorgen. God heeft de ongeloovigen eene schandelijke straf bereid.
Fa'idhā Qađaytumu Aş-Şalāata Fādhkurū Allaha Qiyāmāan Wa Qu`ūdāan Wa `Alá Junūbikum ۚ Fa'idhā Aţma'nantum Fa'aqīmū Aş-Şalāata ۚ 'Inna Aş-Şalāata Kānat `Alá Al-Mu'uminīna Kitābāan Mawqūtāan
004-103 En als gij het gebed zult hebben geëindigd, herdenkt God, hetzij staande, zittende of op uwe zijde liggende. Maar indien gij in zekerheid zijt, volbrengt uwe gebeden; want het gebed op de bepaalde uren is den godvruchtige geboden.
Wa Lā Tahinū Fī Abtighā'i Al-Qawmi ۖ 'In Takūnū Ta'lamūna Fa'innahum Ya'lamūna Kamā Ta'lamūna ۖ Wa Tarjūna Mina Allāhi Mā Lā Yarjūna ۗ Wa Kāna Allāhu `Alīmāan Ĥakīmāan
004-104 Wees niet zorgeloos bij de vervolging van den vijand, indien gij ook lijdt; want zij zullen lijden zooals gij lijdt, en gij hoopt van God, wat zij niet kunnen hopen; en God is alwetend en wijs.
004-105 Wij hebben u het boek met de waarheid gezonden, opdat gij tusschen de menschen zoudt kunnen richten door dat, wat God u heeft gegeven. Wees geen verdediger van den zondaar,
Yastakhfūna Mina An-Nāsi Wa Lā Yastakhfūna Mina Allāhi Wa Huwa Ma`ahum 'Idh Yubayyitūna Mā Lā Yarđá Mina Al-Qawli ۚ Wa Kāna Allāhu Bimā Ya`malūna Muĥīţāan
004-108 Zij kunnen zich aan de menschen onttrekken, maar aan God kunnen zij zich niet onttrekken; want hij is hun nabij, als zij des nachts iets spreken wat hem mishaagt, en God begrijpt wat zij doen.
Hā'antum Hā'uulā' Jādaltum `Anhum Fī Al-Ĥayāati Ad-Dunyā Faman Yujādilu Allāha `Anhum Yawma Al-Qiyāmati 'Am Man Yakūnu `Alayhim Wa Kīlāan
004-109 Ziet, gij zijt het, die in het tegenwoordige leven voor hen gepleit hebt. Maar wie zal op den dag der opstanding met God voor hen redetwisten, of wie zal hun schuts zijn?
Wa Man YaksibKhaţī'atan 'Aw 'IthmāanThumma Yarmi Bihi Barī'āan Faqadi Aĥtamala Buhtānāan Wa 'Ithmāan Mubīnāan
004-112 En hij, die eene zonde of een misstap doet, en deze daarna op een onschuldige werpt, zal waarlijk de schuld van laster en verklaarde onrechtvaardigheid op zich laden.
Wa Lawlā Fađlu Allāhi `Alayka Wa Raĥmatuhu LahammatŢā'ifatun Minhum 'An Yuđillūka Wa Mā Yuđillūna 'Illā 'Anfusahum ۖ Wa Mā Yađurrūnaka MinShay'in ۚ Wa 'Anzala Allāhu `Alayka Al-Kitāba Wa Al-Ĥikmata Wa `Allamaka Mā Lam Takun Ta`lamu ۚ Wa Kāna Fađlu Allāhi `Alayka `Ažīmāan
004-113 Indien de vergevingsgezindheid en de genade van God niet met u waren geweest, waarlijk een deel van hen zou getracht hebben u te verleiden; maar zij zullen zich zelven alleen verleiden en u in het geheel niet deren. God heeft u het boek en de wijsheid gezonden, en heeft u geleerd wat gij niet wist; want de gunst van God omtrent u was groot.
Lā Khayra Fī Kathīrin Min Najwāhum 'Illā Man 'Amara Bişadaqatin 'Aw Ma`rūfin 'Aw 'Işlāĥin Bayna An-Nāsi ۚ Wa Man Yaf`al Dhālika Abtighā'a Marđāati Allāhi Fasawfa Nu'utīhi 'Ajrāan `Ažīmāan
004-114 Er is geen goeds in de menigte hunner bijzondere gesprekken, behalve van hem, die het geven van aalmoezen aanbeveelt, of wat rechtvaardig is, of tot vereeniging strekt der menschen. Hij, die dit doet uit begeerte om God te behagen, waarlijk wij zullen hem eene groote belooning geven.
Wa Man Yushāqiqi Ar-Rasūla Min Ba`di Mā Tabayyana Lahu Al-Hudá Wa Yattabi` Ghayra Sabīli Al-Mu'uminīna Nuwallihi Mā Tawallá Wa Nuşlihi Jahannama ۖ Wa Sā'at Maşīrāan
004-115 Maar hem, die zich van den gezant scheidt, nadat hem de ware richting is geopenbaard, en een anderen weg dan dien der ware geloovigen volgt, zullen wij datgene doen bereiken, waarheen hij zich wendt, en zullen hen veroordeelen om in het vuur der hel te worden verbrand: en dat zal hem een ongelukkig verblijf zijn.
'Inna Allāha Lā Yaghfiru 'An Yushraka Bihi Wa Yaghfiru Mā Dūna Dhālika Liman Yashā'u ۚ Wa Man Yushrik Billāhi FaqadĐalla Đalālāan Ba`īdāan
004-116 Waarlijk, God zal hem niet vergeven, die een ander naast hem plaatst, maar hij zal, buiten dat, alles vergeven wat hem behaagt; en hij, die een ander naast God plaatst is misleid en op een grooten verkeerden weg geraakt.
Wa La'uđillannahum Wa La'umanniyannahum Wa La'āmurannahum Falayubattikunna 'Ādhāna Al-'An`ām Wa La'āmurannahum Falayughayyirunna Khalqa Allāhi ۚ Wa Man Yattakhidhi Ash-Shayţāna Walīyāan Min Dūni Allāhi FaqadKhasira Khusrānāan Mubīnāan
004-119 Ik zal hen verleiden, hun ijdele begeerten ingeven en hen bevelen, en zij zullen de ooren van het vee afsnijden, en ik zal hen beheerschen, en zij zullen Gods schepping veranderen. Maar hij, die satan als zijn schutspatroon naast God kiest, zal zeker eindelijk verloren zijn.
Wa Al-Ladhīna 'Āmanū Wa `Amilū Aş-Şāliĥāti Sanudkhiluhum Jannātin Tajrī Min Taĥtihā Al-'AnhāruKhālidīna Fīhā 'Abadāan ۖ Wa`da Allāhi Ĥaqqāan ۚ Wa Man 'Aşdaqu Mina Allāhi Qīlāan
004-122 Maar zij, die gelooven en goede werken doen, dezen zullen wij zeker in tuinen brengen, met rivieren doorsneden; eeuwig zullen zij daarin verblijven, overeenkomstig Gods ware belofte; en wat is meer waar dan hetgeen God zegt?
Laysa Bi'amānīyikum Wa Lā 'Amānīyi 'Ahli Al-Kitābi ۗ Man Ya`mal Sū'āan Yujza Bihi Wa Lā Yajid Lahu Min Dūni Allāhi Walīyāan Wa Lā Naşīrāan
004-123 Het zal niet overeenkomstig uwe begeerten zijn, en niet overeenkomstig de begeerten van hen, die de schriften hebben ontvangen. Hij, die kwaad bedrijft, zal daarvoor in gelijke mate worden beloond, en zal geenerlei beschermer of helper naast God vinden.
Wa Man Ya`mal Mina Aş-Şāliĥāti MinDhakarin 'Aw 'Unthá Wa Huwa Mu'uminun Fa'ūlā'ika Yadkhulūna Al-Jannata Wa Lā Yužlamūna Naqīrāan
004-124 Maar hij, die goede werken doet, hetzij een man of vrouw, en een waar geloovige is, zal in het paradijs worden toegelaten, en zal niet het minst worden benadeeld.
Wa Man 'Aĥsanu Dīnāan Mimman 'Aslama Wajhahu Lillāh Wa Huwa Muĥsinun Wa Attaba`a Millata 'Ibrāhīma Ĥanīfāan Wa Attakhadha ۗ Allāhu 'Ibrāhīma Khalīlāan
004-125 Wie is beter in den godsdienst dan hij, die zich aan God overgeeft en goed doet, en de wet van Abraham den Vrome volgt? naardien God Abraham tot zijnen vriend heeft genomen.
Wa Yastaftūnaka Fī An-Nisā' ۖ Quli Allāhu Yuftīkum Fīhinna Wa Mā Yutlá `Alaykum Fī Al-Kitābi Fī Yatāmá An-Nisā' Al-Lātī Lā Tu'utūnahunna Mā Kutiba Lahunna Wa Targhabūna 'An Tankiĥūhunna Wa Al-Mustađ`afīna Mina Al-Wildāni Wa 'An Taqūmū Lilyatāmá Bil-Qisţi ۚ Wa Mā Taf`alū Min Khayrin Fa'inna Allāha Kāna Bihi `Alīmāan
004-127 Zij zullen u raadplegen omtrent alles. Antwoord: God heeft u daaromtrent onderricht; en wat u is gelezen in het boek nopens vrouwelijke weezen, die gij niet geeft wat u is bevolen, en die gij nooit wilt huwen; nopens zwakke kinderen, en dat gij rechtvaardig tegenover weezen moet handelen: wat gij ook goed doet, God weet het.
Wa 'Ini Amra'atun Khāfat Min Ba`lihā Nushūzāan 'Aw 'I`rāđāan Falā Junāĥa `Alayhimā 'An Yuşliĥā Baynahumā Şulĥāan Wa ۚ Aş-Şulĥu Khayrun ۗ Wa 'Uĥđirati Al-'Anfusu Ash-Shuĥĥa ۚ Wa 'In Tuĥsinū Wa Tattaqū Fa'inna Allāha Kāna Bimā Ta`malūna Khabīrāan
004-128 Indien eene vrouw misbruik of tegenzin van haren echtgenoot vreest, zal het geene misdaad zijn, indien zij de zaak in der minne wil schikken; want verzoening is beter. De zielen der menschen zijn van nature tot gierigheid geneigd, maar indien gij weldadig zijt en God vreest, is God wel bekend met hetgeen gij doet.
Wa Lan Tastaţī`ū 'An Ta`dilū Bayna An-Nisā' Wa Law Ĥaraştum ۖ Falā Tamīlū Kulla Al-Mayli Fatadharūhā Kālmu`allaqati ۚ Wa 'In Tuşliĥū Wa Tattaqū Fa'inna Allāha Kāna GhafūrāanRaĥīmāan
004-129 Gij kunt nimmer gelijkelijk omtrent uwe vrouwen handelen; tracht het echter; wend u daarom niet met tegenzin van uwe vrouw af, noch verlaat haar als eene die geschorst is, maar indien gij haar tevreden stelt en vreest haar te misbruiken, zal God genadig en barmhartig zijn.
Wa Lillāh Mā Fī As-Samāwāti Wa Mā Fī Al-'Arđi ۗ Wa Laqad Waşşaynā Al-Ladhīna 'Ūtū Al-Kitāba MinQablikum Wa 'Īyākum 'Ani Attaqū Allaha ۚ Wa 'In Takfurū Fa'inna Lillāh Mā Fī As-Samāwāti Wa Mā Fī Al-'Arđi ۚ Wa Kāna Allāhu Ghanīyāan Ĥamīdāan
004-131 Gode behoort wat in den hemel en op aarde is. Wij hebben hun, die de schriften vََr u hebben ontvangen, even als u zelven reeds geboden, zeggende: Vreest God, en weest niet ongeloovig; want weet dat Gode alles behoort wat in den hemel en op aarde is, en God is almachtig en zelf genoegzaam.
Man Kāna Yurīdu Thawāba Ad-Dunyā Fa`inda Allāhi Thawābu Ad-Dunyā Wa Al-'Ākhirati ۚ Wa Kāna Allāhu Samī`āan Başīrāan
004-134 Hij, die een belooning van deze wereld begeert, waarlijk, de belooning van deze wereld is bij God evenals die van de toekomstige. God hoort en ziet alles.
004-135 O ware geloovigen! neemt de rechtvaardigheid in acht wanneer gij getuigenis voor God aflegt; zij het ook tegen u zelven, of uwe ouders, of betrekkingen, hetzij die arm of rijk mochten wezen; want God is meer waard dan zij beiden, volgt daarom niet uw eigen hartstocht, zoodat gij afwijkt. En indien gij weigert of u onttrekt, God is wel bekend met hetgeen gij doet.
Yā 'Ayyuhā Al-Ladhīna 'Āmanū 'Āminū Billāhi Wa Rasūlihi Wa Al-Kitābi Al-Ladhī Nazzala `Alá Rasūlihi Wa Al-Kitābi Al-Ladhī 'Anzala MinQablu ۚ Wa Man Yakfur Billāhi Wa Malā'ikatihi Wa Kutubihi Wa Rusulihi Wa Al-Yawmi Al-'Ākhiri FaqadĐalla Đalālāan Ba`īdāan
004-136 O ware geloovigen! gelooft aan God en zijn gezant, en het boek dat hij door zijn gezant heeft nedergezonden, en het boek dat hij vroeger nederzond. En hij die niet in God gelooft, en zijne engelen, en zijne geschriften; en zijne gezanten, en den jongsten dag, doolt zeker op een breeden dwaalweg.
004-137 Daarenboven zal God hun die geloofden, en daarna ongeloovig werden, en dan weder geloofden, en daarna niet geloofden en in ongeloovigheid toenamen, op geenerlei wijze vergeven, noch hen op den rechten weg leiden.
004-139 Zij die de ongeloovigen tot hunne beschermers nemen, veeleer dan de geloovigen, is dat om kracht bij hen te zoeken? naardien toch Gode alle kracht behoort.
Wa Qad Nazzala `Alaykum Fī Al-Kitābi 'An 'Idhā Sami`tum 'Āyāti Allāhi Yukfaru Bihā Wa Yustahza'u Bihā Falā Taq`udū Ma`ahum Ĥattá Yakhūđū Fī Ĥadīthin Ghayrihi~ ۚ 'Innakum 'Idhāan Mithluhum ۗ 'Inna Allāha Jāmi`u Al-Munāfiqīna Wa Al-Kāfirīna Fī Jahannama Jamī`āan
004-140 En hij heeft u reeds in het boek geopenbaard: Als gij de teekens van God zult hooren, zal men die niet gelooven, maar zullen zij met verachting bespot worden. Zit daarom niet neder met hen die niet gelooven, tot zij een ander gesprek aanvangen; anders zult gij hun gelijk worden. God zal de goddeloozen en de ongeloovigen zeker te zamen in de hel vereenigen.
Al-Ladhīna Yatarabbaşūna Bikum Fa'in Kāna Lakum Fatĥun Mina Allāhi Qālū 'Alam Nakun Ma`akum Wa 'In Kāna Lilkāfirīna NaşībunQālū 'Alam Nastaĥwidh `Alaykum Wa Namna`kum Mina Al-Mu'uminīna ۚ Fa-Allāhu Yaĥkumu Baynakum Yawma Al-Qiyāmati ۗ Wa Lan Yaj`ala Allāhu Lilkāfirīna `Alá Al-Mu'uminīna Sabīlāan
004-141 Zij, die wachten om te zien wat u overkomt, of God u de overwinning schenkt, zeggen: zijn wij niet met u? Maar indien den ongeloovige eenig voordeel te beurt valt, zeggen zij: Waren wij niet boven u geplaatst, en hebben wij u niet tegen de geloovigen verdedigd. God zal onder u richten op den dag der opstanding, en God zal de ongeloovigen niet boven de geloovigen beloonen.
'Inna Al-Munāfiqīna Yukhādi`ūna Allāha Wa Huwa Khādi`uhum Wa 'Idhā Qāmū 'Ilá Aş-Şalāati Qāmū Kusālá Yurā'ūna An-Nāsa Wa Lā Yadhkurūna Allāha 'Illā Qalīlāan
004-142 De veinsaards handelen bedriegelijk met God, maar hij zal hen bedriegen; en als zij opstaan om te bidden, staan zij zorgeloos; zij doen het om door de menschen gezien te worden, en denken slechts een weinig aan God.
Mudhabdhabīna Bayna Dhālika Lā 'Ilá Hā'uulā' Wa Lā 'Ilá Hā'uulā' ۚ Wa Man Yuđlili Allāhu Falan Tajida Lahu Sabīlāan
004-143 Drijvende tusschen het eene en het andere, en noch tot dezen noch tot genen behoorende; en hij die door God afgeleid zal zijn, zal den waren weg niet vinden.
004-144 O ware geloovigen! neemt de ongeloovigen niet tot uwe beschermers, in plaats der geloovigen. Wilt gij God eene onwraakbare getuigenis tegen u geven?
'Illā Al-Ladhīna Tābū Wa 'Aşlaĥū Wa A`taşamū Billāhi Wa 'Akhlaşū Dīnahum Lillāh Fa'ūlā'ika Ma`a Al-Mu'uminīna ۖ Wa Sawfa Yu'uti Allāhu Al-Mu'uminīna 'Ajrāan `Ažīmāan
004-146 Maar zij, die berouw gevoelen en zich bekeeren, en zich vast aan God gehecht hebben, en de oprechtheid van hun geloof aan God zullen bewijzen, zullen onder de geloovigen geteld worden, en God zal den geloovigen zekerlijk eene groote belooning toekennen.
'Inna Al-Ladhīna Yakfurūna Billāhi Wa Rusulihi Wa Yurīdūna 'An Yufarriqū Bayna Allāhi Wa Rusulihi Wa Yaqūlūna Nu'uminu Biba`đin Wa Nakfuru Biba`đin Wa Yurīdūna 'An Yattakhidhū Bayna Dhālika Sabīlāan
004-150 Zij, die niet in God gelooven en zijne gezanten, en een onderscheid maken tusschen God en zijne gezanten, en zeggen: Wij gelooven in sommigen der profeten en verwerpen anderen van hen, en willen zoo doende een middenweg zoeken.
Wa Al-Ladhīna 'Āmanū Billāhi Wa Rusulihi Wa Lam Yufarriqū Bayna 'Aĥadin Minhum 'Ūlā'ika Sawfa Yu'utīhim 'Ujūrahum ۗ Wa Kāna Allāhu GhafūrāanRaĥīmāan
004-152 Maar zij, die in God en zijne gezanten gelooven, en geen onderscheid tusschen hen maken, hun zullen wij hunne belooning geven; God is genadig en barmhartig.
004-153 Zij, die de schriften hebben ontvangen, zullen u vragen, dat gij hun een boek uit den hemel zult doen nederdalen: zij vroegen te voren aan Mozes een grooter iets dan dit; want zij zeiden: Doe ons God op zichtbare wijze zien, maar een vuurwind van den hemel verwoestte hen, om hunne boosheid. Daarop namen zij het kalf om het te aanbidden, nadat er duidelijke bewijzen onder hen waren gekomen. Maar wij vergaven hun dat, en schonken Mozes duidelijke kracht om hen te straffen.
Wa Rafa`nā Fawqahumu Aţ-Ţūra Bimīthāqihim Wa Qulnā LahumAdkhulū Al-Bāba Sujjadāan Wa Qulnā Lahumu Lā Ta`dū Fī As-Sabti Wa 'Akhadhnā Minhum Mīthāqāan Ghalīžāan
004-154 En wij verhieven den berg (Sinaï) boven hen als een pand van ons verbond, en zeiden tot hen: Ga deze poort biddende binnen. Wij zeiden hun ook: Schendt den Sabbath niet. En wij ontvingen eene stellige verbintenis van hen.
Fabimā Naqđihim Mīthāqahum Wa Kufrihim Bi'āyāti Allāhi Wa Qatlihimu Al-'Anbiyā'a Bighayri Ĥaqqin Wa QawlihimQulūbunā Ghulfun ۚ Bal Ţaba`a Allāhu `Alayhā Bikufrihim Falā Yu'uminūna 'Illā Qalīlāan
004-155 Maar omdat zij hun verbond hebben geschonden, en niet in Gods teekenen geloofd, de profeten onrechtvaardig gedood, en gezegd hebben: Onze harten zijn onbesneden, heeft God die dichtgezegeld, wegens hun ongeloof, daarom zullen zij niet gelooven, behalve eenigen van hen.
Wa Qawlihim 'Innā Qatalnā Al-Masīĥa `Īsá Abna Maryama Rasūla Allāhi Wa Mā Qatalūhu Wa Mā Şalabūhu Wa LakinShubbiha Lahum ۚ Wa 'Inna Al-Ladhīna Akhtalafū Fīhi Lafī Shakkin Minhu ۚ Mā Lahum Bihi Min `Ilmin 'Illā Attibā`a Až-Žanni ۚ Wa Mā Qatalūhu Yaqīnāan
004-157 En gezegd hebben: Waarlijk wij hebben Christus Jezus, den zoon van Maria, den gezant van God gedood; doch zij sloegen hem niet dood en kruisigden hem niet, maar iemand, die hem geleek, werd in zijne plaats gesteld, en waarlijk zij, die nopens hem twistten, verkeerden in eene dwaling, en hadden geene bepaalde kennis daarvan, maar volgden slechts eene meening. Zij doodden hem niet werkelijk;
Wa 'In Min 'Ahli Al-Kitābi 'Illā Layu'uminanna BihiQabla Mawtihi ۖ Wa Yawma Al-Qiyāmati Yakūnu `AlayhimShahīdāan
004-159 En er zal geen enkele onder hen zijn, die de schriften hebben ontvangen, welke niet in hem zal gelooven, vََr zijn dood, en op den dag der opstanding zal hij een getuige tegen hen zijn.
Wa 'Akhdhihimu Ar-Ribā Wa Qad Nuhū `Anhu Wa 'Aklihim 'Amwāla An-Nāsi Bil-Bāţili ۚ Wa 'A`tadnā Lilkāfirīna Minhum `Adhābāan 'Alīmāan
004-161 En omdat zij menigeen van Gods weg uitsluiten en woeker hebben gedreven, wat hun verboden was, en de goederen van anderen ijdel hebben verteerd, hebben wij voor velen hunner, daar zij ongeloovigen zijn, eene pijnlijke straf bereid.
Lakini Ar-Rāsikhūna Fī Al-`Ilmi Minhum Wa Al-Mu'uminūna Yu'uminūna Bimā 'Unzila 'Ilayka Wa Mā 'Unzila MinQablika Wa ۚ Al-Muqīmīna Aş-Şalāata Wa ۚ Al-Mu'utūna Az-Zakāata Wa Al-Mu'uminūna Billāhi Wa Al-Yawmi Al-'Ākhiri 'Ūlā'ika Sanu'utīhim 'Ajrāan `Ažīmāan
004-162 Maar degene onder hen, die met grondige kennis zijn uitgerust, en de geloovigen, die gelooven in hetgeen hun door u werd nedergezonden, en dus wat hun vََr u werd nedergezonden, en die de bepaalde tijden in acht nemen en aalmoezen geven, en in God en den oordeelsdag gelooven, dezen zullen wij eene groote belooning geven.
'Innā 'Awĥaynā 'Ilayka Kamā 'Awĥaynā 'Ilá Nūĥin Wa An-Nabīyīna Min Ba`dihi ۚ Wa 'Awĥaynā 'Ilá 'Ibrāhīma Wa 'Ismā`īla Wa 'Isĥāqa Wa Ya`qūba Wa Al-'Asbāţi Wa `Īsá Wa 'Ayyūba Wa Yūnus Wa Hārūna Wa Sulaymāna ۚ Wa 'Ātaynā Dāwūda Zabūrāan
004-163 Waarlijk wij hebben u geopenbaard, zooals wij Noach openbaarden en de profeten, die hem opvolgden; zooals wij aan Abraham openbaarden, en Ismaël, en Izaak en Jacob en de stammen, en aan Jezus, aan Job, aan Jonas, aan Aنron, aan Salomo; en wij gaven de psalmen aan David.
Rusulāan Mubashshirīna Wa Mundhirīna Li'llā Yakūna Lilnnāsi `Alá Allāhi Ĥujjatun Ba`da Ar-Rusuli ۚ Wa Kāna Allāhu `Azīzāan Ĥakīmāan
004-165 Wij zonden gezanten, om u goede tijdingen te brengen en u te waarschuwen, opdat de menschen geene verontschuldiging tegenover God zouden kunnen aanvoeren, nadat de gezanten waren gekomen. God is machtig en wijs.
Lakini Allāhu Yash/hadu Bimā 'Anzala 'Ilayka ۖ 'Anzalahu Bi`ilmihi Wa ۖ Al-Malā'ikatu Yash/hadūna ۚ Wa Kafá Billāhi Shahīdāan
004-166 God is getuige van de openbaring, die u is nedergezonden; hij zond die met zijne bijzondere kennis: de engelen zijn medegetuigen; maar God is een toereikende getuige.
Yā 'Ayyuhā An-Nāsu Qad Jā'akumu Ar-Rasūlu Bil-Ĥaqqi MinRabbikum Fa'āminū Khayrāan Lakum ۚ Wa 'In Takfurū Fa'inna Lillāh Mā Fī As-Samāwāti Wa Al-'Arđi ۚ Wa Kāna Allāhu `Alīmāan Ĥakīmāan
004-170 O menschen! thans is de apostel onder u gekomen met waarheid van uwen Heer; gelooft dus; het is beter voor u. Maar indien gij niet gelooft; alles, wat in den hemel en op aarde is behoort Gode; en God is alwetend en wijs.
Yā 'Ahla Al-Kitābi Lā Taghlū Fī Dīnikum Wa Lā Taqūlū `Alá Allāhi 'Illā Al-Ĥaqqa ۚ 'Innamā Al-Masīĥu `Īsá Abnu Maryama Rasūlu Allāhi Wa Kalimatuhu~ 'Alqāhā 'Ilá Maryama Wa Rūĥun Minhu ۖ Fa'āminū Billāhi Wa Rusulihi ۖ Wa Lā Taqūlū Thalāthatun ۚ Antahū Khayrāan Lakum ۚ 'Innamā Al-Lahu 'Ilahun Wāĥidun ۖ Subĥānahu~ 'An Yakūna Lahu Waladun ۘ Lahu Mā Fī As-Samāwāti Wa Mā Fī Al-'Arđi ۗ Wa Kafá Billāhi Wa Kīlāan
004-171 O gij! die de schriften hebt ontvangen, overschrijdt de juiste grenzen van uwen godsdienst niet; zegt nimmer iets anders van God dan de waarheid. Waarlijk, Christus Jezus, de zoon van Maria, is Gods apostel, en zijn woord, dat hij in Maria overbracht, en een geest van hem. Gelooft dus in God en zijne gezanten, en zegt niet; Er zijn drie goden: doet dit niet; het zal beter voor u zijn. God is slechts één God. Het is verre van hem, dat hij een zoon heeft! Hem behoort wat in den hemel en op aarde is, en God is een voldoende beschermer.
Lan Yastankifa Al-Masīĥu 'An Yakūna `Abdāan Lillāh Wa Lā Al-Malā'ikatu Al-Muqarrabūna ۚ Wa Man Yastankif `An `Ibādatihi Wa Yastakbir Fasayaĥshuruhum 'Ilayhi Jamī`āan
004-172 Christus versmaadt niet trotsch, Gods dienaar te zijn, noch de engelen, die hem naderen. En hij, die zijnen dienst versmaadt en die door hoovaardij is vervuld, God zal hen allen voor zich verzamelen.
Fa'ammā Al-Ladhīna 'Āmanū Wa `Amilū Aş-Şāliĥāti Fayuwaffīhim 'Ujūrahum Wa Yazīduhum Min Fađlihi ۖ Wa 'Ammā Al-Ladhīna Astankafū Wa Astakbarū Fayu`adhdhibuhum `Adhābāan 'Alīmāan Wa Lā Yajidūna Lahum Min Dūni Allāhi Walīyāan Wa Lā Naşīrāan
004-173 Hen, die gelooven en doen wat goed is, zal hij hunne belooning geven, en zal die met zijne mildheid vermeerderen, maar hen, die versmaden en trotsch zijn, zal hij gestreng straffen. Zij zullen niemand naast God vinden, die hen kan helpen of ondersteunen.
Fa'ammā Al-Ladhīna 'Āmanū Billāhi Wa A`taşamū Bihi Fasayudkhiluhum Fī Raĥmatin Minhu Wa Fađlin Wa Yahdīhim 'Ilayhi Şirāţāan Mustaqīmāan
004-175 Hen, die in God gelooven en zich streng aan hem vasthouden, zal hij in zijne genade en overvloed leiden, en hij zal hen langs den rechten weg tot zich voeren.
Yastaftūnaka Quli Allāhu Yuftīkum Fī Al-Kalālati ۚ 'Ini Amru'uun Halaka Laysa Lahu Waladun Wa Lahu~ 'Ukhtun Falahā Nişfu Mā Taraka ۚ Wa Huwa Yarithuhā 'In Lam Yakun Lahā Waladun ۚ Fa'in Kānatā Athnatayni Falahumā Ath-Thuluthāni Mimmā Taraka ۚ Wa 'In Kānū 'IkhwatanRijālāan Wa Nisā'an Falildhdhakari Mithlu Ĥažži Al-'Unthayayni ۗ Yubayyinu Allāhu Lakum 'An Tađillū Wa ۗ Allāhu Bikulli Shay'in `Alīmun
004-176 Zij zullen u ondervragen. Zeg hun, God geeft u deze bepalingen nopens de meer verwijderde graden van bloedverwantschap. Indien een man zonder kroost sterft en hij eene zuster heeft, dan zal zij de helft hebben van hetgeen hij zal nalaten, en hij zal van haar erven, bijaldien zij geen kroost heeft. Maar indien er twee zusters zijn, zullen zij twee derden hebben van hetgeen hij zal hebben nagelaten, en indien er broeders en zusters zijn, zal de man zooveel hebben als het deel van twee vrouwen, God verklaart u dit, opdat gij niet zoudt dwalen; en God is alwetend.