Nazzala `Alayka Al-Kitāba Bil-Ĥaqqi Muşaddiqāan Limā Bayna Yadayhi Wa 'Anzala At-Tawrāata Wa Al-'Injīla
003-003 Hij heeft u het boek in waarheid geopenbaard, dat het vroeger geopenbaarde bevestigt. Hij openbaarde de thora en het evangelie reeds vroeger, als leiding voor de menschen. Thans heeft hij de onderscheiding gezonden.
Huwa Al-Ladhī 'Anzala `Alayka Al-Kitāba Minhu 'Āyātun Muĥkamātun Hunna 'Ummu Al-Kitābi Wa 'Ukharu Mutashābihātun ۖ Fa'ammā Al-Ladhīna Fī Qulūbihim Zayghun Fayattabi`ūna Mā Tashābaha Minhu Abtighā'a Al-Fitnati Wa Abtighā'a Ta'wīlihi ۗ Wa Mā Ya`lamu Ta'wīlahu~ 'Illā Al-Lahu Wa ۗ Ar-Rāsikhūna Fī Al-`Ilmi Yaqūlūna 'Āmannā Bihi Kullun Min `Indi Rabbinā ۗ Wa Mā Yadhdhakkaru 'Illā 'Ūlū Al-'Albābi
003-007 Hij is het, die u de schrift zond, waarin verschillende verzen klaar en duidelijk zijn, die de grondzuilen van het boek zijn; anderen zijn beeldsprakig. Zij nu, welker harten twijfelen, willen het beeldsprakige volgen, uit liefde tot scheiding en uit lust tot vertolking daarvan. Maar God alleen kent hunne ware beteekenis. Maar zij, die grondig in hunne kennis zijn, zeggen: Wij gelooven daaraan; het geheel is van onzen Heer. Zoo denken slechts de verstandigen.
Rabbanā Lā TuzighQulūbanā Ba`da 'Idh Hadaytanā Wa Hab Lanā Min Ladunka Raĥmatan ۚ 'Innaka 'Anta Al-Wahhābu
003-008 O Heer! laat onze harten niet meer dwalen, nadat gij ons op den rechten weg hebt geleid. Schenk ons Uwe barmhartigheid; want gij zijt de gever.
Kada'bi 'Āli Fir`awna Wa Al-Ladhīna MinQablihim ۚ Kadhdhabū Bi'āyātinā Fa'akhadhahumu Allāhu Bidhunūbihim Wa ۗ Allāhu Shadīdu Al-`Iqābi
003-011 Op de wijze van het volk van Pharao en die welke vََr hen geleefd hebben, beschouwden zij mijne teekens als leugens, God heeft hen gegrepen om hunne zonden, en God is streng in zijne straffen.
Qad Kāna Lakum 'Āyatun Fī Fi'atayni At-Taqatā ۖ Fi'atun Tuqātilu Fī Sabīli Allāhi Wa 'Ukhrá Kāfiratun Yarawnahum MithlayhimRa'ya Al-`Ayni Wa ۚ Allāhu Yu'uayyidu Binaşrihi Man Yashā'u ۗ 'Inna Fī Dhālika La`ibratan Li'wlī Al-'Abşāri
003-013 Gij hebt reeds een wonder gezien in deze twee legers, die op elkander stieten; de eene schaar kampte voor des Heeren godsdienst, de andere was ongeloovig. De eene hield de andere voor twee malen zoo sterk als zich zelve; want God sterkt met zijne hulp wien Hij wil. Waarlijk, daarin was een voorbeeld voor verstandige menschen.
Zuyyina Lilnnāsi Ĥubbu Ash-Shahawāti Mina An-Nisā' Wa Al-Banīna Wa Al-Qanāţīri Al-Muqanţarati Mina Adh-Dhahabi Wa Al-Fiđđati Wa Al-Khayli Al-Musawwamati Wa Al-'An`āmi Wa Al-Ĥarthi ۗ Dhālika Matā`u Al-Ĥayāati Ad-Dunyā Wa ۖ Allāhu `Indahu Ĥusnu Al-Ma'ābi
003-014 Den menschen werd prikkel en begeerte tot vrouwen, kinderen, goud en zilver, edele paarden, kudden en akkers ingeplant; dit zijn allen slechts de genietingen van dit leven, doch de schoonste terugkeer is die tot God.
Qul 'A'uunabbi'ukum Bikhayrin MinDhālikum ۚ Lilladhīna Attaqaw `Inda Rabbihim Jannātun Tajrī Min Taĥtihā Al-'AnhāruKhālidīna Fīhā Wa 'Azwājun Muţahharatun Wa Riđwānun Mina Allāhi Wa ۗ Allāhu Başīrun Bil-`Ibādi
003-015 Zeg, kan ik u betere dingen dan deze verkondigen? De vromen zullen bij hunnen Heer eens tuinen vinden met wateren doorsneden, en eeuwig zullen zij daarin verblijven; onbevlekte vrouwen en Gods welbehagen zijn hun ten deel, God slaat zijne dienaren gade.
Shahida Allāhu 'Annahu Lā 'Ilāha 'Illā Huwa Wa Al-Malā'ikatu Wa 'Ūlū Al-`Ilmi Qā'imāan Bil-Qisţi ۚ Lā 'Ilāha 'Illā Huwa Al-`Azīzu Al-Ĥakīmu
003-018 God heeft het zelf betuigd, dat er buiten hem geen God bestaat: de engelen en de menschen met verstand begaafd, bevestigen het in waarheid: Er is geen andere God dan hij, de machtige en wijze.
'Inna Ad-Dīna `Inda Allāhi Al-'Islāmu ۗ Wa Mā Akhtalafa Al-Ladhīna 'Ūtū Al-Kitāba 'Illā Min Ba`di Mā Jā'ahumu Al-`Ilmu Baghyāan Baynahum ۗ Wa Man Yakfur Bi'āyāti Allāhi Fa'inna Allāha Sarī`u Al-Ĥisābi
003-019 De ware godsdienst des Heeren is de Islam, en zij die de schrift hadden ontvangen, werden het niet eerder oneens, dan nadat de kennis onder hen was gekomen; toen werden zij uit nijd oneens met elkander; maar hij die niet in de teekenen van God gelooft, wete, dat God snel is om rekenschap te vragen.
Fa'in Ĥājjūka Faqul 'Aslamtu Wajhiya Lillāh Wa Mani Attaba`ani Wa Qul ۗ Lilladhīna 'Ūtū Al-Kitāba Wa Al-'Ummīyīna 'A'aslamtum Fa'in ۚ 'Aslamū Faqadi Ahtadaw Wa 'In ۖ Tawallaw Fa'innamā `Alayka Al-Balāghu Wa Allāhu ۗ Başīrun Bil-`Ibādi
003-020 Indien zij met u twisten, zeg dan: Ik heb mij aan God overgegeven, evenals zij die mij volgen. Zeg tot hen, die de schrift hebben ontvangen en tot de onwetenden: Neemt gij den Islam aan? Zoo zij hem aannemen, zijn zij op den rechten weg; zoo zij echter weigeren, moet gij hun slechts prediken; want God ziet zijne dienaren.
'Inna Al-Ladhīna Yakfurūna Bi'āyāti Allāhi Wa Yaqtulūna An-Nabīyīna Bighayri Ĥaqqin Wa Yaqtulūna Al-Ladhīna Ya'murūna Bil-Qisţi Mina An-Nāsi Fabashshirhum Bi`adhābin 'Alīmin
003-021 En diegenen welke de teekenen Gods loochenen en de profeten zonder oorzaak dooden, en hen vermoorden die recht en gerechtigheid prediken, verkondig hun eene pijnlijke straf.
'Alam Tara 'Ilá Al-Ladhīna 'Ūtū Naşībāan Mina Al-Kitābi Yud`awna 'Ilá Kitābi Allāhi Liyaĥkuma BaynahumThumma Yatawallá Farīqun Minhum Wa Hum Mu`riđūna
003-023 Hebt gij hen niet opgemerkt, die een deel der openbaring hebben ontvangen? Zij werden op de schrift van God gewezen, daar deze de strijdpunten besliste; maar een deel van hen keerde zich om en verwijderde zich.
Dhālika Bi'annahumQālū Lan Tamassanā An-Nāru 'Illā 'Ayyāmāan Ma`dūdātin ۖ Wa Gharrahum Fī Dīnihim Mā Kānū Yaftarūna
003-024 Dit deden zij omdat zij zeiden: "Het Hellevuur treft ons slechts een bepaald aantal dagen," en zoo vervielen zij, door eigene denkbeelden in den godsdienst, tot dwaling.
Fakayfa 'Idhā Jama`nāhum Liyawmin Lā Rayba Fīhi Wa Wuffiyat Kullu Nafsin Mā Kasabat Wa Hum Lā Yužlamūna
003-025 Hoe zal het zijn, als wij hen op den dag verzamelen, waarover geen twijfel is, en iedere ziel zijn verdiend loon zal ontvangen? Niemand zal dan onrechtvaardig behandeld worden.
Quli Allāhumma Mālika Al-Mulki Tu'utī Al-Mulka Man Tashā'u Wa Tanzi`u Al-Mulka Mimman Tashā'u Wa Tu`izzu Man Tashā'u Wa Tudhillu Man Tashā'u ۖ Biyadika Al-Khayru ۖ 'Innaka `Alá Kulli Shay'inQadīrun
003-026 Zeg: o God! gij die het rijk bezit, gij geeft het rijk aan wien gij wilt, en gij ontneemt het wien gij wilt, en gij verhoogt en gij vernedert wien gij wilt. In uwe hand is al het goede; want gij zijt almachtig.
Tūliju Al-Layla Fī An-Nahāri Wa Tūliju An-Nahāra Fī Al-Layli ۖ Wa Tukhriju Al-Ĥayya Mina Al-Mayyiti Wa Tukhriju Al-Mayyita Mina Al-Ĥayyi ۖ Wa Tarzuqu Man Tashā'u Bighayri Ĥisābin
003-027 Op den nacht laat gij den dag en op den dag den nacht volgen; gij brengt het leven uit den dood voort. Gij geeft voedsel aan wien gij wilt, zonder maat.
Lā Yattakhidhi Al-Mu'uminūna Al-Kāfirīna 'Awliyā'a Min Dūni Al-Mu'uminīna ۖ Wa Man Yaf`al Dhālika Falaysa Mina Allāhi Fī Shay'in 'Illā 'An Tattaqū Minhum Tuqāatan ۗ Wa Yuĥadhdhirukumu Allāhu Nafsahu ۗ Wa 'Ilá Allāhi Al-Maşīru
003-028 Laten de geloovigen geene ongeloovigen, in plaats van geloovigen tot beschermers nemen. Zij die dit echter doen, hebben van God in niets op bijstand te hopen, of gij moest gevaar van hen vreezen; maar God zelf zal u beschermen en gij zult eens tot hem komen.
Qul 'In Tukhfū Mā Fī Şudūrikum 'Aw Tubdūhu Ya`lamhu Allāhu ۗ Wa Ya`lamu Mā Fī As-Samāwāti Wa Mā Fī Al-'Arđi Wa ۗ Allāhu `Alá Kulli Shay'inQadīrun
003-029 Zeg: gij moogt geheim houden wat in uwe harten is, of het openbaar maken. God weet het; want hij weet wat in den hemel en wat op aarde is; God is almachtig.
Yawma Tajidu Kullu Nafsin Mā `Amilat Min Khayrin Muĥđarāan Wa Mā `Amilat Min Sū'in Tawaddu Law 'Anna Baynahā Wa Baynahu~ 'Amadāan Ba`īdāan ۗ Wa Yuĥadhdhirukumu Allāhu Nafsahu Wa ۗ Allāhu Ra'ūfun Bil-`Ibādi
003-030 Op den jongsten dag zal iedere ziel het goede tegenwoordig vinden wat zij gedaan heeft, en zal wenschen, dat tusschen haar en het booze hetwelk zij verricht heeft, eene groote klove moge zijn. God zal u echter zelf beschutten; want hij is genadig omtrent zijne dienaren.
003-035 Gedenkt dat de vrouw van Imram zeide: O Heer! ik heb u geofferd hetgeen in mijnen boezem is, om aan u te worden gewijd; neem het aan; want gij hoort en weet alles.
Falammā Wađa`at/hā Qālat Rabbi 'Innī Wađa`tuhā 'Unthá Wa Allāhu 'A`lamu Bimā Wađa`at Wa Laysa Adh-Dhakaru Kāl'unthá ۖ Wa 'Innī Sammaytuhā Maryama Wa 'Innī 'U`īdhuhā Bika Wa Dhurrīyatahā Mina Ash-Shayţāni Ar-Rajīmi
003-036 Toen zij gebaard had, zeide zij: Heer! waarlijk, ik heb een meisje voortgebracht (God wist wel wat zij voortgebracht had), en een knaap is niet gelijk een meisje. Ik heb haar Maria genaamd; haar en hare nakomelingschap stel ik onder uwe bescherming tegen den gesteenigden satan.
Fataqabbalahā Rabbuhā Biqabūlin Ĥasanin Wa 'Anbatahā Nabātāan Ĥasanāan Wa Kaffalahā Zakarīyā ۖ Kullamā Dakhala `Alayhā Zakarīyā Al-Miĥrāba Wajada `Indahā Rizqāan ۖ Qāla Yā Maryamu 'Anná Laki Hādhā ۖ Qālat Huwa Min `Indi Allāhi ۖ 'Inna Allāha Yarzuqu Man Yashā'u Bighayri Ĥisābin
003-037 God nam haar met welgevallen aan, en liet een uitmuntenden tak uit haar voortspruiten Zacharias droeg zorg voor haar. Toen Zacharias in hare kamer kwam, vond hij spijzen bij haar. O Maria! van wien bekomt gij dit? Zij antwoordde: Van God; want God spijst wien hij wil, zonder het te rekenen.
Fanādat/hu Al-Malā'ikatu Wa Huwa Qā'imun Yuşallī Fī Al-Miĥrābi 'Anna Allāha Yubashshiruka Biyaĥyá Muşaddiqāan Bikalimatin Mina Allāhi Wa Sayyidāan Wa Ĥaşūrāan Wa Nabīyāan Mina Aş-Şāliĥīna
003-039 Terwijl hij nog in de kamer stond te bidden, riepen de engelen hem toe: God verkondigt u de geboorte van Yahia, die Gods woord zal bevestigen. Hij zal een eerwaardig en kuisch man zijn en een rechtvaardig profeet.
Qāla Rabbi 'Anná Yakūnu Lī Ghulāmun Wa Qad Balaghaniya Al-Kibaru Wa Amra'atī `Āqirun ۖ Qāla Kadhālika Allāhu Yaf`alu Mā Yashā'u
003-040 Hij antwoordde: Hoe zal ik een zoon krijgen; ik ben reeds door den ouderdom bereikt en mijne vrouw is onvruchtbaar? De engel antwoordde: God doet wat hij wil.
Qāla Rabbi Aj`al Lī 'Āyatan ۖ Qāla 'Āyatuka 'Allā Tukallima An-Nāsa Thalāthata 'Ayyāmin 'Illā Ramzāan ۗ Wa AdhkurRabbaka Kathīrāan Wa Sabbiĥ Bil-`Ashīyi Wa Al-'Ibkāri
003-041 Zacharias zeide: o Heer! geef mij een teeken. Hij antwoordde: Dit zal u een teeken zijn, dat gij drie dagen lang slechts met gebaarden tot de menschen zult kunnen spreken. Gedenk uwen Heer dikwijls, en loof hem des avonds en des ochtends.
Dhālika Min 'Nbā'i Al-Ghaybi Nūĥīhi 'Ilayka ۚ Wa Mā Kunta Ladayhim 'Idh Yulqūna 'Aqlāmahum 'Ayyuhum Yakfulu Maryama Wa Mā Kunta Ladayhim 'Idh Yakhtaşimūna
003-044 Dit is eene geheime geschiedenis, die wij u openbaren. Gij waart er niet bij, toen zij hunne roeden wierpen, wie zorg voor Maria zou dragen; gij waart niet er bij, toen zij er om streden.
'IdhQālati Al-Malā'ikatu Yā Maryamu 'Inna Allāha Yubashshiruki Bikalimatin Minhu Asmuhu Al-Masīĥu `Īsá Abnu Maryama Wajīhāan Fī Ad-Dunyā Wa Al-'Ākhirati Wa Mina Al-Muqarrabīna
003-045 De engelen zeiden verder; o Maria! God verkondigt u zijn woord; zijn naam zal zijn: Jezus Christus, zoon van Maria. Heerlijk zal hij zijn in deze en in de toekomstige wereld, en een van hen die in Gods nabijheid zijn.
003-047 O Heer! antwoordde Maria: Hoe zal ik een zoon baren, terwijl geen man mij heeft aangeraakt!" De engel antwoordde: God doet wat en hoe hij wil; en heeft hij eene zaak besloten, dan zegt hij slechts: Wees, en het is.
Wa Rasūlāan 'Ilá Banī 'Isrā'īla 'Annī Qad Ji'tukum Bi'āyatin MinRabbikum ۖ 'Annī 'Akhluqu Lakum Mina Aţ-Ţīni Kahay'ati Aţ-Ţayri Fa'anfukhu Fīhi Fayakūnu Ţayrāan Bi'idhni Allāhi ۖ Wa 'Ubri'u Al-'Akmaha Wa Al-'Abraşa Wa 'Uĥyi Al-Mawtá Bi'idhni Allāhi ۖ Wa 'Unabbi'ukum Bimā Ta'kulūna Wa Mā Taddakhirūna Fī Buyūtikum ۚ 'Inna Fī Dhālika La'āyatan Lakum 'In Kuntum Mu'uminyna
003-049 Zeggende: Ik kom tot u met teekens van uwen Heer. Ik wil u uit klei een vogel maken, ik zal er op blazen, en hij zal, met Gods verlof, een levende vogel worden, en ik zal den blindgeborene en den melaatsche genezen, en met Gods verlof dooden levend maken. Ik zal u zeggen wat gij eet en verder in uwe huizen verricht. Dit alles zal u een teeken wezen, indien gij geloovig zijt.
Wa Muşaddiqāan Limā Bayna Yadayya Mina At-Tawrāati Wa Li'uĥilla Lakum Ba`đa Al-Ladhī Ĥurrima `Alaykum ۚ Wa Ji'tukum Bi'āyatin MinRabbikum Fa Attaqū Allaha Wa 'Aţī`ūni
003-050 Ik kom om de thora te bevestigen, die gij vََr mij hebt ontvangen; ik zal u het gebruik van eenige zaken veroorloven, die u vroeger verboden zijn. Ik kom tot u met teekens van uwen Heer. Vreest God en gehoorzaamt mij.
003-052 Toen Jezus hun ongeloof zag, zeide hij: Wie wil mij voor Gods zaak helpen. De apostelen antwoordden: Wij willen Gods helpers zijn; wij gelooven aan God; betuig het, dat wij geloovigen zijn.
'IdhQāla Allāhu Yā `Īsá 'Innī Mutawaffīka Wa Rāfi`uka 'Ilayya Wa Muţahhiruka Mina Al-Ladhīna Kafarū Wa Jā`ilu Al-Ladhīna Attaba`ūka Fawqa Al-Ladhīna Kafarū 'Ilá Yawmi Al-Qiyā ۖ Mati Thumma 'Ilayya Marji`ukum Fa'aĥkumu Baynakum Fīmā Kuntum Fīhi Takhtalifūna
003-055 God zeide: o Jezus! ik wil u doen sterven en u tot mij verheffen, en u van de ongeloovigen bevrijden; en hen die u gevolgd zijn, wil ik boven de ongeloovigen plaatsen, tot den dag der opstanding. Gij zult allen tot mij terugkeeren, en ik zal tusschen u richten over de strijdpunten.
Faman Ĥājjaka Fīhi Min Ba`di Mā Jā'aka Mina Al-`Ilmi Faqul Ta`ālaw Nad`u 'Abnā'anā Wa 'Abnā'akum Wa Nisā'anā Wa Nisā'akum Wa 'Anfusanā Wa 'AnfusakumThumma Nabtahil Fanaj`al La`nata Allāhi `Alá Al-Kādhibīna
003-061 Indien iemand, nadat gij de ware kennis hebt gekregen, daarover met u twisten wil, zeg dan: Kom, laat ons onze en uwe zonen te zamen roepen, onze en uwe vrouwen, onze en uwe slaven, en tot God bidden, en Gods vloek over de leugenaars inroepen.
Qul Yā 'Ahla Al-Kitābi Ta`ālaw 'Ilá Kalimatin Sawā'in Baynanā Wa Baynakum 'Allā Na`buda 'Illā Al-Laha Wa Lā Nushrika Bihi Shay'āan Wa Lā Yattakhidha Ba`đunā Ba`đāan 'Arbābāan Min Dūni Allāhi ۚ Fa'in Tawallaw Faqūlū Ash/hadū Bi'annā Muslimūna
003-064 Zeg: o gij! die de schrift hebt ontvangen, komt en laat ons de volgende vereeniging tusschen ons vinden: Laat ons slechts God vereeren, en geen schepsel met hem gelijk stellen, en dat geen van ons een ander, buiten God, als Heer erkenne en aanbidde. Weigeren zij dit, zeg dan: Wees getuige, dat wij trouwe geloovigen zijn.
Yā 'Ahla Al-Kitābi Lima Tuĥājjūna Fī 'Ibrāhīma Wa Mā 'Unzilati At-Tawrāatu Wa Al-'Injīlu 'Illā Min Ba`dihi~ ۚ 'Afalā Ta`qilūna
003-065 O gij! die de schrift hebt ontvangen, waarom twist gij omtrent Abraham? De thora en het evangelie werden toch eerst na zijnen tijd geopenbaard. Begrijpt gij dit niet?
003-066 Gij, die immer twist omtrent zaken, welke gij kunt weten, waarom strijdt gij omtrent zaken, die gij niet kunt weten. God weet, maar gij weet niet.
Wa QālatŢā'ifatun Min 'Ahli Al-Kitābi 'Āminū Bial-Ladhī 'Unzila `Alá Al-Ladhīna 'Āmanū Wajha An-Nahāri Wa Akfurū 'Ākhirahu La`allahum Yarji`ūna
003-072 Eenigen van hen, die de schrift bezitten, zeggen: Geloof des ochtends aan het boek, den geloovigen gezonden, en loochen het des avonds weder; opdat zij weder terugkeeren.
Wa Lā Tu'uminū 'Illā Liman Tabi`a DīnakumQul 'Inna Al-Hudá Hudá Allāhi 'An Yu'utá 'Aĥadun Mithla Mā 'Ūtītum 'Aw Yuĥājjūkum `Inda Rabbikum ۗ Qul 'Inna Al-Fađla Biyadi Allāhi Yu'utīhi Man Yashā'u Wa ۗ Allāhu Wāsi`un `Alīmun
003-073 Geloof slechts hem, die uwen godsdienst volgt. Zeg: De ware leiding is Gods leiding; indien zij ook een ander is geopenbaard, zooals zij u gegeven is. Zullen zij voor God met u strijden? Zeg hun: Al het goede is in Gods hand. Hij geeft het aan wien hij wil; want hij is goed en wijs.
Wa Min 'Ahli Al-Kitābi Man 'In Ta'manhu Biqinţārin Yu'uaddihi~ 'Ilayka Wa Minhum Man 'In Ta'manhu Bidīnārin Lā Yu'uaddihi~ 'Ilayka 'Illā Mā Dumta `Alayhi Qā'imāan ۗ Dhālika Bi'annahumQālū Laysa `Alaynā Fī Al-'Ummīyīna Sabīlun Wa Yaqūlūna `Alá Allāhi Al-Kadhiba Wa Hum Ya`lamūna
003-075 Onder hen die de schrift hebben ontvangen zijn er, die gij een talent kunt toevertrouwen; zij zullen u dit teruggeven; maar er zijn ook anderen, die u een, hun geleenden dinar, niet zullen teruggeven, indien gij hen niet aanhoudend dit herinnert. Dit geschiedt omdat zij zeggen: Wij hebben geen verplichting omtrent de onwetenden. Maar zij liegen omtrent God, tegen beter weten aan,
'Inna Al-Ladhīna Yashtarūna Bi`ahdi Allāhi Wa 'AymānihimThamanāanQalīlāan 'Ūlā'ika Lā Khalāqa Lahum Fī Al-'Ākhirati Wa Lā Yukallimuhumu Allāhu Wa Lā Yanžuru 'Ilayhim Yawma Al-Qiyāmati Wa Lā Yuzakkīhim Wa Lahum `Adhābun 'Alīmun
003-077 Die met Gods verbond handel drijven en met hunnen eed, voor een nietigen prijs, hebben geen deel aan het volgende leven; op den dag der opstanding zal God hen niet aanspreken. Hij zal geen enkelen blik op hen werpen en hen niet reinigen; maar zij zullen een strenge straf ondergaan.
Wa 'Inna Minhum Lafarīqāan Yalwūna 'Alsinatahum Bil-Kitābi Litaĥsabūhu Mina Al-Kitābi Wa Mā Huwa Mina Al-Kitābi Wa Yaqūlūna Huwa Min `Indi Allāhi Wa Mā Huwa Min `Indi Allāhi Wa Yaqūlūna `Alá Allāhi Al-Kadhiba Wa Hum Ya`lamūna
003-078 Velen van hen lezen hunne vervalschingen van de schrift zََ voor, dat gij zoudt gelooven, dat het werkelijk in de schrift voorhanden was. Dit is niet zoo in de schrift, en zij antwoorden: Dit is van God, maar het is niet van God, en zij zeggen leugens van God, tegen beter weten aan.
Mā Kāna Libasharin 'An Yu'utiyahu Allāhu Al-Kitāba Wa Al-Ĥukma Wa An-Nubūwata Thumma Yaqūla Lilnnāsi Kūnū `Ibādāan Lī Min Dūni Allāhi Wa Lakin Kūnū Rabbānīyīna Bimā Kuntum Tu`allimūna Al-Kitāba Wa Bimā Kuntum Tadrusūna
003-079 Het past den mensch niet, nadat God hem de schrift, wijsheid en de profetie heeft gegeven, dat hij daarop tot de menschen zegge: Bidt mij aan, even als God; maar het past hem te zeggen: Volmaakt u in de schrift, die gij kent, en oefent u er in.
Wa Lā Ya'murakum 'An Tattakhidhū Al-Malā'ikata Wa An-Nabīyīna 'Arbābāan ۗ 'Aya'murukum Bil-Kufri Ba`da 'Idh 'Antum Muslimūna
003-080 God gebiedt u niet, dat gij engelen of profeten voor uwe meesters zoudt nemen. Zou hij u gebieden ongetrouw te worden, nadat gij trouwe geloovigen (Muzelmannen) zijt geworden.
Wa 'Idh 'Akhadha Allāhu Mīthāqa An-Nabīyīna Lamā 'Ātaytukum Min Kitābin Wa ĤikmatinThumma Jā'akumRasūlun Muşaddiqun Limā Ma`akum Latu'uminunna Bihi Wa Latanşurunnahu ۚ Qāla 'A'aqrartum Wa 'Akhadhtum `Alá Dhālikum 'Işrī ۖ Qālū 'Aqrarnā ۚ Qāla Fāsh/hadū Wa 'Anā Ma`akum Mina Ash-Shāhidīna
003-081 Toen God het verbond der profeten aannam, zeide hij hun: Dit is de schrift en de wijsheid die ik u geef. Hierna zal een gezant tot u komen en datgene wat ik u thans geef, bevestigen. Gij moet hem gelooven en hem ondersteunen. God sprak voorts: Hebt gij ernstig besloten, mijn verbond aan te nemen? Zij antwoordden: wij zijn vast besloten. Daarop zeide God: weest dus getuigen, en ik zal met u getuige zijn.
'Afaghayra Dīni Allāhi Yabghūna Wa Lahu~ 'Aslama Man Fī As-Samāwāti Wa Al-'Arđi Ţaw`āan Wa Karhāan Wa 'Ilayhi Yurja`ūna
003-083 Verlangen zij eenen anderen godsdienst dan dien des Heeren, terwijl wat in den hemel en op aarde woont, hetzij vrijwillig of gedwongen, hem onderworpen is en alles eens tot hem moet terug keeren.
Qul 'Āmannā Billāhi Wa Mā 'Unzila `Alaynā Wa Mā 'Unzila `Alá 'Ibrāhīma Wa 'Ismā`īla Wa 'Isĥāqa Wa Ya`qūba Wa Al-'Asbāţi Wa Mā 'Ūtiya Mūsá Wa `Īsá Wa An-Nabīyūna MinRabbihim Lā Nufarriqu Bayna 'Aĥadin Minhum Wa Naĥnu Lahu Muslimūna
003-084 Zegt: Wij gelooven aan God, aan hetgeen hij ons geopenbaard heeft, en aan datgene wat hij aan Abraham, en Ismaël, en Izaak, Jacob en de stammen heeft geopenbaard, en aan datgene wat aan Mozes, Jezus en de profeten door hunnen Heer werd geopenbaard. Wij maken geen onderscheid tusschen hen. Wij zijn God onderworpen (Muzelmannen).
Wa Man Yabtaghi Ghayra Al-'Islāmi Dīnāan Falan Yuqbala Minhu Wa Huwa Fī Al-'Ākhirati Mina Al-Khāsirīna
003-085 Die eenen anderen godsdienst dan den Islam aanneemt, wordt door God niet aangenomen, en hij zal in de toekomstige wereld tot hen behooren die vergaan.
Kayfa Yahdī Al-Lahu Qawmāan Kafarū Ba`da 'Īmānihim Wa Shahidū 'Anna Ar-Rasūla Ĥaqqun Wa Jā'ahumu Al-Bayyinātu Wa ۚ Allāhu Lā Yahdī Al-Qawma Až-Žālimīna
003-086 Hoe zou God de menschen kunnen leiden, die ongeloovigen zijn geworden, nadat zij geloovigen zijn geweest en betuigd hebben, dat de apostel waarachtig was, en zij getuigen waren van de teekens. God leidt de goddeloozen niet.
'Inna Al-Ladhīna Kafarū Ba`da 'ĪmānihimThumma Azdādū Kufrāan Lan Tuqbala Tawbatuhum Wa 'Ūlā'ika Humu Ađ-Đāllūna
003-090 Zij echter, die ongetrouw zijn geworden nadat zij geloofd hebben, en nog in ongetrouwheid toenemen, hun berouw wordt nimmer aangenomen; want zij blijven in hunne dwaling.
'Inna Al-Ladhīna Kafarū Wa Mātū Wa Hum Kuffārun Falan Yuqbala Min 'Aĥadihim Mil'u Al-'Arđi Dhahabāan Wa Law Aftadá Bihi~ ۗ 'Ūlā'ika Lahum `Adhābun 'Alīmun Wa Mā Lahum Min Nāşirīna
003-091 Waarlijk, zij die niet gelooven en als ongeloovigen sterven, van hen worden alle schatten der aarde niet aangenomen, indien zij zich daarmede willen los koopen; zij zullen eene strenge straf ondergaan en zullen geen verdediger hebben.
003-093 Het gebruik van alle spijzen was den kinderen Israëls geoorloofd, uitgezonderd datgene wat Israël zich zelven verbood, vََr de thora werd gegeven. Zeg: breng de thora en lees die, indien gij oprecht zijt.
Fīhi 'Āyātun Bayyinātun Maqāmu 'Ibrāhīma ۖ Wa Man Dakhalahu Kāna 'Āmināan ۗ Wa Lillāh `Alá An-Nāsi Ĥijju Al-Bayti Mani Astaţā`a 'Ilayhi Sabīlāan ۚ Wa Man Kafara Fa'inna Allāha Ghanīyun `Ani Al-`Ālamīna
003-097 Daarin zijn duidelijke teekens. Dit is de plaats van Abraham, en wie die betreedt, zal veilig zijn. Het is de plicht van alle menschen die het kunnen, een pelgrimstocht daarheen te doen. Wat de ongeloovigen betreft, God heeft geen schepsel noodig.
Qul Yā 'Ahla Al-Kitābi Lima Taşuddūna `An Sabīli Allāhi Man 'Āmana Tabghūnahā `Iwajāan Wa 'AntumShuhadā'u ۗ Wa Mā Al-Lahu Bighāfilin `Ammā Ta`malūna
003-099 Zeg: o gij! die de schrift hebt ontvangen, waarom wilt gij de geloovigen van den weg Gods afleiden? Gij tracht hen te verwarren, en gij zijt zelven getuigen. Maar God is niet onopmerkzaam omtrent hetgeen gij doet.
003-100 O geloovigen! Indien gij eenigen van hen volgt, die de schrift hebben ontvangen, dan zullen zij u ongeloovig maken, nadat gij geloovig zijt geweest.
Wa Kayfa Takfurūna Wa 'Antum Tutlá `Alaykum 'Āyātu Allāhi Wa FīkumRasūluhu ۗ Wa Man Ya`taşim Billāhi Faqad Hudiya 'Ilá Şirāţin Mustaqīmin
003-101 Hoe kunt gij echter ongeloovig worden, indien men u de teekens van God voorleest, en zijn gezant onder u is? Wie God vast aankleeft, wordt op den rechten weg gevoerd.
Wa A`taşimū Biĥabli Allāhi Jamī`āan Wa Lā Tafarraqū ۚ Wa Adhkurū Ni`mata Allāhi `Alaykum 'Idh Kuntum 'A`dā'an Fa'allafa Bayna Qulūbikum Fa'aşbaĥtum Bini`matihi~ 'Ikhwānāan Wa Kuntum `Alá Shafā Ĥufratin Mina An-Nāri Fa'anqadhakum Minhā ۗ Kadhālika Yubayyinu Allāhu Lakum 'Āyātihi La`allakum Tahtadūna
003-103 Kleeft allen God sterk aan en verlaat hem niet, en gedenkt de weldaden, die hij u heeft bewezen. Terwijl gij vijanden waardt, heeft hij uwe harten vereenigd, en gij zijt door zijne genade een volk van broeders geworden. Gij waart aan den rand van het hellevuur, en hij bevrijdde u. God maakte u zijne teekens bekend, opdat gij op den rechten weg zoudt mogen geleid worden.
Wa Ltakun Minkum 'Ummatun Yad`ūna 'Ilá Al-Khayri Wa Ya'murūna Bil-Ma`rūfi Wa Yanhawna `Ani Al-Munkari ۚ Wa 'Ūlā'ika Humu Al-Mufliĥūna
003-104 Opdat gij een volk zoudt worden, dat de anderen tot het goede zou brengen, het goede gebiedende, het slechte verbiedende. Dit volk zal gelukkig zijn.
Wa Lā Takūnū Kālladhīna Tafarraqū Wa Akhtalafū Min Ba`di Mā Jā'ahumu Al-Bayyinātu ۚ Wa 'Ūlā'ika Lahum `Adhābun `Ažīmun
003-105 Weest niet als zij die zich gescheiden hebben, en die nog oneenig zijn, nadat zij de duidelijke leer hebben ontvangen; zij zullen eene strenge straf ondergaan.
003-106 Op den dag der opstanding zullen eenige blanke, anderen zwarte gezichten hebben. God zal zeggen tot hen die zwarte gezichten hebben; zijt gij ongeloovigen geworden, nadat gij geloovigen waart? Ontvangt dan de straf voor uw ongeloof.
KuntumKhayra 'Ummatin 'Ukhrijat Lilnnāsi Ta'murūna Bil-Ma`rūfi Wa Tanhawna `Ani Al-Munkari Wa Tu'uminūna Billāhi ۗ Wa Law 'Āmana 'Ahlu Al-Kitābi Lakāna Khayrāan Lahum ۚ Minhumu Al-Mu'uminūna Wa 'Aktharuhumu Al-Fāsiqūna
003-110 Gij zijt het beste volk dat ooit onder de menschen is opgestaan: gij beveelt wat rechtvaardig is, verbiedt wat slecht is, en gelooft aan God. En indien zij, die de schrift hebben ontvangen, geloofd hadden, waarlijk het ware beter voor hen geweest. Er zijn eenige geloovigen onder hen, maar het grootste gedeelte hunner zijn goddeloozen.
Đuribat `Alayhimu Adh-Dhillatu 'Ayna Mā Thuqifū 'Illā Biĥablin Mina Allāhi Wa Ĥablin Mina An-Nāsi Wa Bā'ū Bighađabin Mina Allāhi Wa Đuribat `Alayhimu Al-Maskanatu ۚ Dhālika Bi'annahum Kānū Yakfurūna Bi'āyāti Allāhi Wa Yaqtulūna Al-'Anbiyā'a Bighayri Ĥaqqin ۚ Dhālika Bimā `Aşaw Wa Kānū Ya`tadūna
003-112 Overal waar men hen vindt, zal smaad hen treffen, behalve indien zij een verbond met God en de menschen sluiten. Gods toorn laden zij op zich, en gebrek zal hen treffen, omdat zij Gods teekenen geloochend, de profeten onrechtvaardig gedood, en oproer en boosheid gesticht hebben.
Laysū Sawā'an ۗ Min 'Ahli Al-Kitābi 'UmmatunQā'imatun Yatlūna 'Āyāti Allāhi 'Ānā'a Al-Layli Wa Hum Yasjudūna
003-113 Maar de bezitters der schrift zijn niet allen gelijk. Er zijn rechtschapene onder hen, die elken nacht doorbrengen met nadenken over Gods teekenen en hen te aanbidden.
Yu'uminūna Billāhi Wa Al-Yawmi Al-'Ākhiri Wa Ya'murūna Bil-Ma`rūfi Wa Yanhawna `Ani Al-Munkari Wa Yusāri`ūna Fī Al-Khayrāti Wa 'Ūlā'ika Mina Aş-Şāliĥīna
003-114 Zij gelooven aan God en aan den jongsten dag; zij gebieden wat goed is, verbieden wat slecht is en streven naar goede daden; zij behooren tot de vromen.
'Inna Al-Ladhīna Kafarū Lan Tughniya `Anhum 'Amwāluhum Wa Lā 'Awlāduhum Mina Allāhi Shay'āan ۖ Wa 'Ūlā'ika 'Aşĥābu An-Nāri ۚ Hum Fīhā Khālidūna
003-116 Niets zal bij God de ongeloovige helpen: noch vermogen noch kinderen. Zij worden aan het hellevuur overgeleverd en zullen eeuwig daarin blijven.
Mathalu Mā Yunfiqūna Fī Hadhihi Al-Ĥayāati Ad-Dunyā Kamathali Rīĥin Fīhā Şirrun 'Aşābat Ĥartha QawminŽalamū 'Anfusahum Fa'ahlakat/hu ۚ Wa Mā Žalamahumu Allāhu Wa Lakin 'Anfusahum Yažlimūna
003-117 Wat zij in deze wereld uitleenen, gelijkt een hevigen, kouden wind, die over het staande koren van de menschen waait en het verwoest. God is niet onrechtvaardig omtrent hen; zij waren veeleer onrechtvaardig omtrent zich zelven.
Yā 'Ayyuhā Al-Ladhīna 'Āmanū Lā Tattakhidhū Biţānatan Min Dūnikum Lā Ya'lūnakumKhabālāan Waddū Mā `AnittumQad Badati Al-Baghđā'u Min 'Afwāhihim Wa Mā Tukhfī Şudūruhum 'Akbaru ۚ Qad Bayyannā Lakumu Al-'Āyāti ۖ 'In Kuntum Ta`qilūna
003-118 O gij geloovigen! sluit geene vriendschap met hen die niet tot de uwen behooren; zij laten niet na, u te verleiden; zij wenschen slechts uw verderf. Hunnen haat hebben zij reeds met den mond uitgesproken, maar wat in hunne borst blijft besloten, is nog verderfelijker. Wij hebben u daarvan reeds bewijzen gegeven, indien gij deze slechts verstaat.
Hā'antum 'Ūlā'i Tuĥibbūnahum Wa Lā Yuĥibbūnakum Wa Tu'uminūna Bil-Kitābi Kullihi Wa 'Idhā LaqūkumQālū 'Āmannā Wa 'Idhā Khalaw `Ađđū `Alaykumu Al-'Anāmila Mina Al-Ghayži Qul ۚ Mūtū Bighayžikum 'Inna ۗ Allāha `Alīmun Bidhāti Aş-Şudūri
003-119 Ziet, gij bemint hen, en zij beminnen u niet. Gij gelooft aan de geheele schrift; indien zij u ontmoeten, zeggen zij: wij gelooven; zijn zij echter heimelijk bij elkander gekomen, dan bijten zij zich uit toorn tegen u op de nagels. Zeg hun: sterft van toorn; God kent het binnenste uws harten.
'In Tamsaskum Ĥasanatun Tasu'uhum Wa 'In Tuşibkum Sayyi'atun Yafraĥū Bihā ۖ Wa 'In Taşbirū Wa Tattaqū Lā Yađurrukum KayduhumShay'āan ۗ 'Inna Allāha Bimā Ya`malūna Muĥīţun
003-120 Als het u goed gaat, zullen zij bedroefd zijn, en indien u een ongeluk overkomt, zijn zij van vreugde vervuld. Indien gij echter geduldig zijt en God vreest dan zullen hunne listen u niet schaden; want God weet wat zij doen.
Wa 'IdhGhadawta Min 'Ahlika Tubawwi'u Al-Mu'uminīna Maqā`ida Lilqitāli Wa ۗ Allāhu Samī`un `Alīmun
003-121 Herinner u den dag, toen gij met het aanbreken van den dag uwe familie verliet, om de geloovigen een kamp voor den oorlog te bereiden, God hoorde en wist het.
Balá ۚ 'In Taşbirū Wa Tattaqū Wa Ya'tūkum Min Fawrihim Hādhā YumdidkumRabbukum Bikhamsati 'Ālāfin Mina Al-Malā'ikati Musawwimīna
003-125 Waarlijk indien gij volhardt en God vreest, dan zal, indien de vijand u plotseling overvalt, God u met vijfduizend uitgeruste engelen versterken.
Wa Mā Ja`alahu Allāhu 'Illā Bushrá Lakum Wa Litaţma'inna Qulūbukum Bihi ۗ Wa Mā An-Naşru 'Illā Min `Indi Allāhi Al-`Azīzi Al-Ĥakīmi
003-126 En God verkondigt dit als eene gelukkige tijding, opdat uwe harten gerust zouden zijn. Er is geene andere hulp dan bij God, de machtige, de wijze.
Liyaqţa`a Ţarafāan Mina Al-Ladhīna Kafarū 'Aw Yakbitahum Fayanqalibū Khā'ibīna
003-127 Dat hij de ongeloovigen met den wortel zal uitroeien, of verdelgen, en dat zij omvergeworpen of bestraft zullen worden, is u onnoodig te weten.
Wa Al-Ladhīna 'Idhā Fa`alū Fāĥishatan 'Aw Žalamū 'AnfusahumDhakarū Allaha Fāstaghfarū Lidhunūbihim Wa Man Yaghfiru Adh-Dhunūba 'Illā Al-Lahu Wa Lam Yuşirrū `Alá Mā Fa`alū Wa Hum Ya`lamūna
003-135 Degenen, die nadat zij eene booze daad bedreven of een zonde begaan hebben, God gedenken en om vergeving bidden--en wie kan buiten God hunne zonden vergeven?--en niet volharden in het booze dat zij erkennen.
'Ūlā'ika Jazā'uuhum Maghfiratun MinRabbihim Wa Jannātun Tajrī Min Taĥtihā Al-'AnhāruKhālidīna Fīhā ۚ Wa Ni`ma 'Ajru Al-`Āmilīna
003-136 Deze allen zullen genade van hunnen Heer ontvangen, en tuinen van beken doorsneden, waarin zij eeuwig zullen wonen. Hoe heerlijk is het loon van hen die wel handelen.
003-137 Reeds vََr u waren er voorbeelden van straffen op boozen. Doorloop de aarde, en zie hoe het einde was van hen, die Gods gezanten van bedrog hebben beschuldigd.
'In YamsaskumQarĥun Faqad Massa Al-Qawma Qarĥun Mithluhu ۚ Wa Tilka Al-'Ayyāmu Nudāwiluhā Bayna An-Nāsi Wa Liya`lama Allāhu Al-Ladhīna 'Āmanū Wa Yattakhidha MinkumShuhadā'a Wa ۗ Allāhu Lā Yuĥibbu Až-Žālimīna
003-140 Zoo gij in den krijg eene wonde ontvangt, dan heeft de booze mede er eene ontvangen en wij laten de dagen zoo afwisselend op elkander volgen onder de menschen, opdat God hen kenne die gelooven en wie martelaars onder u zijn (God mint de boozen niet).
Wa Mā Muĥammadun 'Illā RasūlunQadKhalat MinQablihi Ar-Rusulu ۚ 'Afa'īn Māta 'Aw Qutila Anqalabtum `Alá 'A`qābikum ۚ Wa Man Yanqalib `Alá `Aqibayhi Falan Yađurra Allāha Shay'āan ۗ Wa Sayajzī Al-Lahu Ash-Shākirīna
003-144 Mahomet is slechts een gezant. Andere gezanten zijn reeds vََr hem gestorven: indien hij zou sterven of gedood worden, zoudt gij dan op uwe voetstappen willen terugkeeren? Maar hij die op zijne voetstappen terugkeert, schendt God niet, en God zal de dankbaren beloonen.
Wa Mā Kāna Linafsin 'An Tamūta 'Illā Bi'idhni Allāhi Kitābāan Mu'uajjalāan ۗ Wa Man YuridThawāba Ad-Dunyā Nu'utihi Minhā Wa Man YuridThawāba Al-'Ākhirati Nu'utihi Minhā ۚ Wa Sanajzī Ash-Shākirīna
003-145 Geene ziel kan sterven dan op Gods verlof, naar het boek waarin de bestemming van alle dingen is opgeschreven. Wie de belooning in deze wereld verlangt, zullen wij die geven; wij zullen haar echter ook hun geven, die hunne belooning in het toekomstige leven verlangen. De dankbaren zullen wij beloonen.
Wa Ka'ayyin Min NabīyinQātala Ma`ahuRibbīyūna Kathīrun Famā Wahanū Limā 'Aşābahum Fī Sabīli Allāhi Wa Mā Đa`ufū Wa Mā Astakānū Wa ۗ Allāhu Yuĥibbu Aş-Şābirīna
003-146 Hoevele profeten kampten met hen, die tienduizendmaal zoo sterk waren; toch lieten zij den moed niet zakken om hetgeen zij doorstonden, terwijl zij voor des Heeren godsdienst kampten, en gedroegen zich niet zwak en niet verachtelijk. God mint hen die geduldig volharden.
Wa Mā Kāna Qawlahum 'Illā 'AnQālū Rabbanā Aghfir Lanā Dhunūbanā Wa 'Isrāfanā Fī 'Amrinā Wa Thabbit 'Aqdāmanā Wa Anşurnā `Alá Al-Qawmi Al-Kāfirīna
003-147 En zij zeiden niet anders dan: o Heer vergeef ons onze zonden en wat wij in onze daden misdreven hebben; sterk onze voeten en sta ons bij tegen de ongeloovigen.
003-149 O geloovigen! indien gij naar de ongeloovigen luistert, zullen zij op uwe vroegere voetstappen terug brengen, opdat gij afvallig zoudt worden, en u in het verderf storten.
003-151 Wij vervullen het hart der ongeloovigen met schrik, omdat zij God nog andere wezens hebben toegedicht, waartoe zij geene macht hadden. Het vuur zal hunne woning wezen, en de verblijfplaats der goddeloozen zal verschrikkelijk zijn.
Wa LaqadŞadaqakumu Allāhu Wa`dahu~ 'Idh Taĥussūnahum Bi'idhnihi ۖ Ĥattá 'Idhā Fashiltum Wa Tanāza`tum Fī Al-'Amri Wa `Aşaytum Min Ba`di Mā 'Arākum Mā Tuĥibbūna ۚ Minkum Man Yurīdu Ad-Dunyā Wa Minkum Man Yurīdu Al-'Ākhirata ۚ Thumma Şarafakum `Anhum Liyabtaliyakum ۖ Wa Laqad `Afā `Ankum Wa ۗ Allāhu Dhū Fađlin `Alá Al-Mu'uminīna
003-152 God had reeds zijne beloften vervuld, toen gij, met zijnen wil, de vijanden hebt verslagen; maar gij liet den moed zinken, streedt over de bevelen, werd oproerig, hoewel hij u de vervulling uwer wenschen had getoond. Eenige onder u kozen deze wereld, anderen weder de toekomstige. Hij heeft u op de vlucht gejaagd om u te beproeven; maar hij heeft u reeds vergeven; want God is genadig omtrent de geloovigen.
'Idh Tuş`idūna Wa Lā Talwūna `Alá 'Aĥadin Wa Ar-Rasūlu Yad`ūkum Fī 'Ukhrākum Fa'athābakumGhammāan Bighammin Likaylā Taĥzanū `Alá Mā Fātakum Wa Lā Mā 'Aşābakum Wa ۗ Allāhu Khabīrun Bimā Ta`malūna
003-153 Herinnert u, hoe gij tegen de hoogte opgeklommen zijt, en naar geen uwer omzaagt, terwijl de profeet u riep. Toen liet God bedroefenis op bedroefenis over u komen, opdat gij geene droefheid zoudt gevoelen over het verlies van den buit en over andere treurige gebeurtenissen. God kent al uwe daden.
Thumma 'Anzala `Alaykum Min Ba`di Al-Ghammi 'Amanatan Nu`āsāan Yaghshá Ţā'ifatan Minkum ۖ Wa Ţā'ifatunQad 'Ahammat/hum 'Anfusuhum Yažunnūna Billāhi Ghayra Al-Ĥaqqi Žanna Al-Jāhilīyati ۖ Yaqūlūna Hal Lanā Mina Al-'Amri MinShay'in ۗ Qul 'Inna Al-'Amra Kullahu Lillāh ۗ Yukhfūna Fī 'Anfusihim Mā Lā Yubdūna Laka ۖ Yaqūlūna Law Kāna Lanā Mina Al-'Amri Shay'un Mā Qutilnā Hāhunā ۗ Qul Law Kuntum Fī Buyūtikum Labaraza Al-Ladhīna Kutiba `Alayhimu Al-Qatlu 'Ilá Mađāji`ihim ۖ Wa Liyabtaliya Allāhu Mā Fī Şudūrikum Wa Liyumaĥĥişa Mā Fī Qulūbikum Wa ۗ Allāhu `Alīmun Bidhāti Aş-Şudūri
003-154 Toen liet God, na de droefheid, tot verkwikking, eenigen in diepen slaap vallen. Een ander deel der uwen werd verontrust door zich zelven, terwijl zij valsche en dwaze denkbeelden van God hadden, en zeiden: zal een gedeelte van die zaak met ons gebeuren. Zeg: waarlijk, alles behoort God. Zij verbergen gedachten in hunne harten, die zij u niet openbaren, zeggende: indien een dergelijke zaak met ons gebeurd ware, wij waren hier niet geslagen geworden. Antwoordt hun: Indien gij zelfs in uwe huizen waart gebleven, dan hadden toch zij, wier dood bestemd was, naar buiten naar de plaats moeten gaan om daar te sterven. God wilde daardoor de gevoelens en gedachten uwer harten onderzoeken; want God kent het binnenste van het hart der menschen.
003-155 Zij die zich op den dag des slags tusschen de beide legers verwijderden, werden door satan verleid, tot straf van eenigerhande misdaad door hen bedreven; maar God heeft hun thans vergeven; want God is vergevend en genadig.
Yā 'Ayyuhā Al-Ladhīna 'Āmanū Lā Takūnū Kālladhīna Kafarū Wa Qālū Li'khwānihim 'Idhā Đarabū Fī Al-'Arđi 'Aw Kānū Ghuzzan Law Kānū `Indanā Mā Mātū Wa Mā Qutilū Liyaj`ala Allāhu Dhālika Ĥasratan Fī Qulūbihim Wa ۗ Allāhu Yuĥyī Wa Yumītu Wa ۗ Allāhu Bimā Ta`malūna Başīrun
003-156 O geloovigen! weest niet als de ongeloovigen, die van hunne broeders zeggen, als zij het land doorreizen, of naar den oorlog gaan: Indien zij met ons waren gebleven, zouden zij niet gestorven of niet gedood zijn. God heeft dit gedaan om hun hart te beproeven. God geeft leven en dood, en ziet wat gij doet.
Wa La'inQutiltum Fī Sabīli Allāhi 'Aw Muttum Lamaghfiratun Mina Allāhi Wa Raĥmatun Khayrun Mimmā Yajma`ūna
003-157 En indien gij ook gedood wordt, of sterft voor de verdediging van des Heeren godsdienst, waarlijk dan is Gods genade en barmhartigheid beter dan alle wereldsche schatten.
Fabimā Raĥmatin Mina Allāhi Linta Lahum ۖ Wa Law Kunta Fažžāan Ghalīža Al-Qalbi Lānfađđū Min Ĥawlika ۖ Fā`fu `Anhum Wa Astaghfir Lahum Wa Shāwirhum Fī Al-'Amri ۖ Fa'idhā `Azamta Fatawakkal `Alá Allāhi ۚ 'Inna Allāha Yuĥibbu Al-Mutawakkilīna
003-159 En wat de barmhartigheid betreft, die gij hun van God hebt geopenbaard, gij o Mahomet! waart mild omtrent hen; waart gij strenger en harder geweest, dan hadden zij zich zekerlijk van u gescheiden. Vergeef hun dus en vraag vergiffenis voor hen, en raadpleeg hen omtrent de zaak van den oorlog, en nadat gij hebt beraadslaagd, vertrouwt op God; want God bemint die op hem vertrouwen.
Wa Mā Kāna Linabīyin 'An Yaghulla ۚ Wa Man Yaghlul Ya'ti Bimā Ghalla Yawma Al-Qiyāmati ۚ Thumma Tuwaffá Kullu Nafsin Mā Kasabat Wa Hum Lā Yužlamūna
003-161 Het is de gewoonte van den profeet niet, te bedriegen. Hij, die bedriegt, zal op den dag der opstanding met zijn bedrog moeten verschijnen. Dan zal iedere ziel het loon ontvangen wat zij heeft verdiend, en niemand zal onrechtvaardig behandeld worden.
'Afamani Attaba`a Riđwāna Allāhi Kaman Bā'a Bisakhaţin Mina Allāhi Wa Ma'wāhu Jahannamu ۚ Wa Bi'sa Al-Maşīru
003-162 Zou hij, die naar Gods welbehagen leeft, evenzoo behandeld worden als hij, die Gods toorn heeft op zich geladen, en de hel zijne woning zijn? Eene ongelukkige reis zal dat zijn,
Laqad Manna Allāhu `Alá Al-Mu'uminīna 'Idh Ba`atha FīhimRasūlāan Min 'Anfusihim Yatlū `Alayhim 'Āyātihi Wa Yuzakkīhim Wa Yu`allimuhumu Al-Kitāba Wa Al-Ĥikmata Wa 'In Kānū MinQablu Lafī Đalālin Mubīnin
003-164 God heeft ook daardoor zijne goedheid omtrent de geloovigen getoond, dat hij hun een apostel uit hun midden heeft gezonden, om hun zijne teekens te leeren en hen te reinigen, en hen te onderwijzen in de wijsheid, daar zij vroeger in eene openbare dwaling verkeerden.
'Awalammā 'Aşābatkum MuşībatunQad 'Aşabtum Mithlayhā Qultum 'Anná Hādhā ۖ Qul Huwa Min `Indi 'Anfusikum ۗ 'Inna Allāha `Alá Kulli Shay'inQadīrun
003-165 Toen u een onheil geschiedde (bij Ohod) nadat gij reeds twee gelijke voordeelen had behaald, zeidet gij: Van waar komt ons dit? Antwoord: Dit is van u zelven; want God is almachtig.
Wa Mā 'Aşābakum Yawma At-Taqá Al-Jam`āni Fabi'idhni Allāhi Wa Liya`lama Al-Mu'uminīna
003-166 En wat u trof op den dag, toen de twee legers elkander ontmoeten, was zekerlijk door Gods wil, opdat hij de geloovigen en de goddeloozen zou leeren kennen.
003-167 Toen men hun zeide: komt, vecht voor des Heeren godsdienst en drijft den vijand terug, zeiden zij: Indien wij konden vechten zouden wij u volgen. Toen waren zij het ongeloof nader dan het geloof. Zij spraken met hunne monden, wat niet in hunne harten was: maar God wist wat zij verborgen.
Al-Ladhīna Qālū Li'khwānihim Wa Qa`adū Law 'Aţā`ūnā Mā Qutilū ۗ Qul Fādra'ū `An 'Anfusikumu Al-Mawta 'In KuntumŞādiqīna
003-168 Die te huis gebleven waren, zeide van hunne broeders: Hadden zij ons gevolgd, dan waren zij niet geslagen geworden. Antwoord hun: Keert den dood dan van u af, indien gij waarheid zegt.
Fariĥīna Bimā 'Ātāhumu Allāhu Min Fađlihi Wa Yastabshirūna Bial-Ladhīna Lam Yalĥaqū Bihim Min Khalfihim 'Allā Khawfun `Alayhim Wa Lā Hum Yaĥzanūna
003-170 Zij verblijden zich om de weldaden, waarmede God hen heeft overladen, en verheugen zich om degenen, die na hen zullen komen, maar nog niet bij hen zijn, en die door vrees noch droefheid zullen getroffen worden.
Yastabshirūna Bini`matin Mina Allāhi Wa Fađlin Wa 'Anna Allāha Lā Yuđī`u 'Ajra Al-Mu'uminīna
003-171 Zij verheugen zich om de weldaden en de genade die zij van hem hebben ontvangen, en omdat hij de belooningen der geloovigen niet verloren laat gaan.
Al-Ladhīna Astajābū Lillāh Wa Ar-Rasūli Min Ba`di Mā 'Aşābahumu Al-Qarĥu ۚ Lilladhīna 'Aĥsanū Minhum Wa Attaqaw 'Ajrun `Ažīmun
003-172 Zij, die God en zijnen apostel gevolgd zijn en nadat zij te Ohod verwond waren, even als zij die goede daden verrichten en God vreezen, zullen eene ruime belooning ontvangen.
Al-Ladhīna Qāla Lahumu An-Nāsu 'Inna An-Nāsa Qad Jama`ū Lakum Fākhshawhum Fazādahum 'Īmānāan Wa Qālū Ĥasbunā Al-Lahu Wa Ni`ma Al-Wakīlu
003-173 Tot hen zeiden de menschen: Waarlijk: de bewoners van Mekka hebben zich reeds met macht tegen u uitgerust: vreest hen dus; maar dit vermeerderde slechts hun vertrouwen, en zij zeiden: God is onze hulp en de beste beschermer.
Fānqalabū Bini`matin Mina Allāhi Wa Fađlin Lam Yamsas/hum Sū'un Wa Attaba`ū Riđwāna Allāhi Wa ۗ Allāhu Dhū Fađlin `Ažīmin
003-174 Daarom kwamen zij ook met Gods gunst en weldaden terug: geen ongeluk had hen getroffen, en zij volgden Gods welbehagen; want zijne genade is oneindig.
Wa Lā Yaĥzunka Al-Ladhīna Yusāri`ūna Fī Al-Kufri ۚ 'Innahum Lan Yađurrū Allaha Shay'āan ۗ Yurīdu Allāhu 'Allā Yaj`ala Lahum Ĥažžāan Fī Al-'Ākhirati ۖ Wa Lahum `Adhābun `Ažīmun
003-176 Laten zij u niet bedroeven, die het ongeloof zoo haastig najagen: zij zullen God nooit het minst schaden. God zal hun geen deel in de toekomstige wereld geven, en zij zullen eene gestrenge straf ondergaan.
Wa Lā Yaĥsabanna Al-Ladhīna Kafarū 'Annamā Numlī LahumKhayrun Li'anfusihim ۚ 'Innamā Numlī Lahum Liyazdādū 'Ithmāan ۚ Wa Lahum `Adhābun Muhīnun
003-178 Laten de ongeloovigen toch niet denken, dat, zoo wij hun leven verlengen en gelukkig maken, dit eene weldaad zij: neen! wij verlengen hun leven en maken het gelukkig, opdat zij slechts hunne zonden vermeerderen en eene strengen straf zouden ondergaan.
Mā Kāna Allāhu Liyadhara Al-Mu'uminīna `Alá Mā 'Antum `Alayhi Ĥattá Yamīza Al-Khabītha Mina Aţ-Ţayyibi ۗ Wa Mā Kāna Allāhu Liyuţli`akum `Alá Al-Ghaybi Wa Lakinna Allāha Yajtabī MinRusulihi Man Yashā'u ۖ Fa'āminū Billāhi Wa Rusulihi ۚ Wa 'In Tu'uminū Wa Tattaqū Falakum 'Ajrun `Ažīmun
003-179 God zal de geloovigen niet langer in den toestand laten, waarin gij u thans bevindt, dan tot dat hij de slechten van de goeden heeft afgezonderd. God zal u ook niet met zijne geheimen bekend maken; maar God kiest hiertoe een zijner gezanten; naar zijn welbehagen. Gelooft daarom in God en zijne Gezanten: indien gij gelooft en God vreest, zult gij eene ruime belooning ontvangen.
Wa Lā Yaĥsabanna Al-Ladhīna Yabkhalūna Bimā 'Ātāhumu Allāhu Min Fađlihi Huwa Khayrāan Lahum ۖ Bal Huwa Sharrun Lahum ۖ Sayuţawwaqūna Mā Bakhilū Bihi Yawma Al-Qiyāmati ۗ Wa Lillāh Mīrāthu As-Samāwāti Wa Al-'Arđi Wa ۗ Allāhu Bimā Ta`malūna Khabīrun
003-180 Laat ook zij die gierig zijn met de weldaden, die hun door Gods goedheid zijn geworden, niet gelooven dat hunne gierigheid tot hun geluk dient: neen zij dient veeleer tot hun verderf. Wat zij met gierigheid verzameld hebben, zal op den dag der opstanding hun als een halsband om den hals gehangen worden. God is erfgenaam van hemel en aarde; hij kent al uwe daden.
Laqad Sami`a Allāhu Qawla Al-Ladhīna Qālū 'Inna Allāha Faqīrun Wa Naĥnu 'Aghniyā'u ۘ Sanaktubu Mā Qālū Wa Qatlahumu Al-'Anbiyā'a Bighayri Ĥaqqin Wa Naqūlu Dhūqū `Adhāba Al-Ĥarīqi
003-181 God heeft reeds de woorden gehoord van hen die zeiden: God is arm en wij zijn rijk. Wij willen opschrijven wat zij gezegd hebben, even als den moord der profeten, die zij zonder oorzaak hebben begaan en wij willen tot hen zeggen: Neemt nu de straf der verbranding aan.
003-183 Anderen zeggen: God heeft ons beloofd, dat wij geen gezant zouden moeten gelooven, dan alleen indien hij met een offer tot ons komt, dat dadelijk door het vuur verteerd wordt. Antwoord: Reeds vََr mij zijn gezanten gekomen met duidelijke bewijzen en met het wonder waarvan hij spreekt: waarom hebt gij hen dan gedood, indien gij waarheidlievende menschen zijt?
Fa'in Kadhdhabūka Faqad Kudhdhiba Rusulun MinQablika Jā'ū Bil-Bayyināti Wa Az-Zuburi Wa Al-Kitābi Al-Munīri
003-184 Beschuldigen zij u van bedrog o Mahomet! de gezanten vََr u werden reeds van bedrog beschuldigd, terwijl zij duidelijke bewijzen medebrachten en de schrift het verlichtende boek.
Kullu NafsinDhā'iqatu Al-Mawti ۗ Wa 'Innamā Tuwaffawna 'Ujūrakum Yawma Al-Qiyāmati ۖ Faman Zuĥziĥa `Ani An-Nāri Wa 'Udkhila Al-Jannata Faqad Fāza ۗ Wa Mā Al-Ĥayāatu Ad-Dunyā 'Illā Matā`u Al-Ghurūri
003-185 Iedereen zal den dood proeven, en op den dag der opstanding zult gij uw loon ontvangen; en hij, die zich ver van het vuur heeft verwijderd en in het paradijs zal toegelaten worden, zal gelukkig zijn; want het aardsche leven is bedriegelijk bezit.
Latublawunna Fī 'Amwālikum Wa 'Anfusikum Wa Latasma`unna Mina Al-Ladhīna 'Ūtū Al-Kitāba MinQablikum Wa Mina Al-Ladhīna 'Ashrakū 'Adhan Kathīrāan ۚ Wa 'In Taşbirū Wa Tattaqū Fa'inna Dhālika Min `Azmi Al-'Umūri
003-186 Gij zult beproefd worden in uwe bezittingen en in u zelven, en gij zult vele harde woorden moeten aanhooren van hen, die de schrift vََr u hebben ontvangen en van de afgodendienaars; maar weest geduldig en vreest God; want zoo is het vastbesloten.
Wa 'Idh 'Akhadha Allāhu Mīthāqa Al-Ladhīna 'Ūtū Al-Kitāba Latubayyinunnahu Lilnnāsi Wa Lā Taktumūnahu Fanabadhūhu Warā'a Žuhūrihim Wa Ashtaraw Bihi ThamanāanQalīlāan ۖ Fabi'sa Mā Yashtarūna
003-187 En toen God een verbond sloot met hen, die hij de schrift gaf, met den last, die den menschen bekend te maken en haar niet te verbergen, wierpen zij dit achter hunne ruggen en verkochten het voor een lagen prijs. Hoe slecht was de prijs dien zij er voor ontvingen.
Lā Taĥsabanna Al-Ladhīna Yafraĥūna Bimā 'Ataw Wa Yuĥibbūna 'An Yuĥmadū Bimā Lam Yaf`alū Falā Taĥsabannahum Bimafāzatin Mina Al-`Adhābi ۖ Wa Lahum `Adhābun 'Alīmun
003-188 Denk niet dat zij, die zich verblijden in hetgeen zij gedaan hebben, en wenschen geprezen te worden om hetgeen zij niet gedaan hebben, denk niet dat zij van de straf zijn uitgesloten; eene groote straf wacht hen.
Al-Ladhīna Yadhkurūna Allāha Qiyāmāan Wa Qu`ūdāan Wa `Alá Junūbihim Wa Yatafakkarūna Fī Khalqi As-Samāwāti Wa Al-'Arđi Rabbanā Mā Khalaqta Hādhā Bāţilāan Subĥānaka Faqinā `Adhāba An-Nāri
003-191 Die staande, zittende en liggende aan God denken en, bij het nadenken over de schepping van hemel en aarde, uitroepen: O Heer! gij hebt dit niet zonder reden geschapen. Lof zij u. Red ons van de straf des vuurs.
003-193 O Heer! wij hebben een prediker gehoord, die ons tot geloof aanspoorde, zeggende: Gelooft in uwen Heer! en wij geloofden. O Heer! vergeef ons dus onze zonden; wisch onze misstappen uit en laat ons met de vromen sterven.
Rabbanā Wa 'Ātinā Mā Wa`adtanā `Alá Rusulika Wa Lā Tukhzinā Yawma Al-Qiyāmati ۗ 'Innaka Lā Tukhlifu Al-Mī`āda
003-194 O Heer! geef ons ook wat gij door uwe gezanten hebt beloofd, en bedek ons niet met schande op den dag der opstanding. Gij verbreekt uwe belofte niet.
Fāstajāba LahumRabbuhum 'Annī Lā 'Uđī`u `Amala `Āmilin Minkum MinDhakarin 'Aw 'Unthá ۖ Ba`đukum Min Ba`đin ۖ Fa-Al-Ladhīna Hājarū Wa 'Ukhrijū Min Diyārihim Wa 'Ūdhū Fī Sabīlī Wa Qātalū Wa Qutilū La'ukaffiranna `Anhum Sayyi'ātihim Wa La'udkhilannahum Jannātin Tajrī Min Taĥtihā Al-'AnhāruThawābāan Min `Indi Allāhi Wa ۗ Allāhu `Indahu Ĥusnu Ath-Thawābi
003-195 God antwoordde hun, zeggende: Ik laat geene goede daad verloren gaan, wie die ook gedaan hebbe; hetzij man of vrouw. De eene onder u is uit den andere gesproten. Zij die hunne woonplaatsen hebben verlaten en uit hunne huizen werden verdreven, voor mijnen godsdienst hebben geleden, en in den slag zijn omgekomen, wil ik van alle schuld bevrijden, en zal hen brengen in de tuinen van wateren doorsneden. Dit is de belooning van God; dit is de schoonste belooning.
Lakini Al-Ladhīna Attaqaw Rabbahum Lahum Jannātun Tajrī Min Taĥtihā Al-'AnhāruKhālidīna Fīhā Nuzulāan Min `Indi Allāhi ۗ Wa Mā `Inda Allāhi Khayrun Lil'abrāri
003-198 Maar zij, die God vreezen, zullen tuinen bewonen met wateren doorsneden, en zullen eeuwig daarin verblijven. Dit is de belooning van God. Wat van God komt, is beter voor de geloovigen.
Wa 'Inna Min 'Ahli Al-Kitābi Laman Yu'uminu Billāhi Wa Mā 'Unzila 'Ilaykum Wa Mā 'Unzila 'IlayhimKhāshi`īna Lillāh Lā Yashtarūna Bi'āyāti Allāhi ThamanāanQalīlāan ۗ 'Ūlā'ika Lahum 'Ajruhum `Inda Rabbihim ۗ 'Inna Allāha Sarī`u Al-Ĥisābi
003-199 Onder hen die de schrift hebben ontvangen, zijn er, die God gelooven en in hetgeen u is gezonden, en hetgeen hun is gezonden; die zich aan God onderwerpen en Gods teekenen niet voor een geringen prijs verkoopen. Zij zullen hunne belooning van God ontvangen; want God is vlug in het samenstellen.