Wa Fī Khalqikum Wa Mā Yabuththu Min Dābbatin 'Āyātun Liqawmin Yūqinūna
[45.4] En in de schepping van uzelf en alle medeschepselen, die Hij verspreidt (over de aarde), zijn tekenen voor een volk dat zekerheid van geloof wil hebben.
Wa Akhtilāfi Al-Layli Wa An-Nahāri Wa Mā 'Anzala Al-Lahu Mina As-Samā'i MinRizqin Fa'aĥyā Bihi Al-'Arđa Ba`da Mawtihā Wa Taşrīfi Ar-Riyāĥi 'Āyātun Liqawmin Ya`qilūna
[45.5] En in de wisseling van nacht en dag en de voorziening die Allah uit de hemel nederzendt waardoor Hij de aarde doet herleven na haar dood en in de verandering van de winden, zijn eveneens tekenen voor een volk, dat zijn verstand gebruikt.
[45.8] Die de woorden van Allah, die hem worden voorgedragen, hoort en niettemin minachtend ze trotseert alsof hij ze niet hoorde. - Geef hem tijding van een pijnlijke straf. -
Min Warā'ihim Jahannamu ۖ Wa Lā Yughnī `Anhum Mā Kasabū Shay'āan Wa Lā Mā Attakhadhū Min Dūni Al-Lahi 'Awliyā'a ۖ Wa Lahum `Adhābun `Ažīmun
[45.10] Zij hebben de hel in het vooruitzicht; hetgeen zij verwierven zal hen niet baten noch de afgoden die zij buiten Allah tot beschermers namen, terwijl zij een grote straf zullen ontvangen.
Al-Lahu Al-Ladhī Sakhkhara Lakumu Al-Baĥra Litajriya Al-Fulku Fīhi Bi'amrihi Wa Litabtaghū Min Fađlihi Wa La`allakum Tashkurūna
[45.12] Allah is Hij, Die de zee in uw dienst heeft gesteld, zodat schepen er op varen door Zijn gebod opdat gij naar Zijn overvloed zult zoeken en dat gij dankbaar moogt zjin.
[45.14] Zeg tegen de gelovigen, dat zij diegenen, die de dagen van Allah niet vrezen, moeten vergeven, zodat Hij Zelf het volk moge vergelden voor hetgeen zij verrichten.
Man `Amila Şāliĥāan Falinafsihi ۖ Wa Man 'Asā'a Fa`alayhā ۖ Thumma 'Ilá Rabbikum Turja`ūna
[45.15] Wie goed doet, doet dat ten voordele van zijn eigen ziel: en wie kwaad doet, doet dat tegen zijn eigen ziel. Ten slotte zult gij tot uw Heer worden teruggebracht.
Wa Laqad 'Ātaynā Banī 'Isrā'īla Al-Kitāba Wa Al-Ĥukma Wa An-Nubūwata Wa Razaqnāhum Mina Aţ-Ţayyibāti Wa Fađđalnāhum `Alá Al-`Ālamīna
[45.16] Wij gaven het Boek en de heerschappij en het profetenambt aan de kinderen van Israël en Wij hadden hen van goede dingen voorzien: Wij begunstigden hen boven de andere volkeren.
[45.17] En Wij gaven hun duidelijke uitleg over de godsdienst. En zij werden onenig slechts nadat kennis tot hen was gekomen door onderlinge afgunst. Voorwaar, uw Heer zal op de Dag der Opstanding over hen uitspraak doen omtrent datgene waarover zij het met elkaar oneens waren.
Thumma Ja`alnāka `Alá Sharī`atin Mina Al-'Amri Fa Attabi`hā Wa Lā Tattabi` 'Ahwā'a Al-Ladhīna Lā Ya`lamūna
[45.18] Dan hebben Wij u (o Mohammed) een duidelijke weg gewezen; volg die daarom, maar volg de begeerten der onwetenden niet.
'Innahum Lan Yughnū `Anka Mina Al-LahiShay'āan ۚ Wa 'Inna Až-Žālimīna Ba`đuhum 'Awliyā'u Ba`đin Wa ۖ Allāhu Wa Līyu Al-Muttaqīna
[45.19] Voorwaar, zij zullen u niets tegen Allah baten. En voorzeker, de onrechtvaardigen zijn vrienden onder elkander, maar Allah is de Vriend der godvruchtigen.
'Am Ĥasiba Al-Ladhīna Ajtaraĥū As-Sayyi'āti 'An Naj`alahum Kālladhīna 'Āmanū Wa `Amilū Aş-Şāliĥāti Sawā'an Maĥyāhum Wa Mamātuhum ۚ Sā'a Mā Yaĥkumūna
[45.21] Verbeelden diegenen die slechte daden doen, dat Wij hen zullen behandelen zoals hen, die geloven en goede werken verrichten, zodat hun leven en hun dood gelijk zullen zijn? Verkeerd is hun oordeel.
Wa Khalaqa Al-Lahu As-Samāwāti Wa Al-'Arđa Bil-Ĥaqqi Wa Litujzá Kullu Nafsin Bimā Kasabat Wa Hum Lā Yužlamūna
[45.22] Allah heeft de hemelen en de aarde in waarheid geschapen, zo dat elke ziel voor hetgeen zij verdient vergolden moge worden en hun zal geen onrecht worden aangedaan.
'Afara'ayta Mani Attakhadha 'Ilahahu Hawāhu Wa 'Ađallahu Al-Lahu `Alá `Ilmin Wa Khatama `Alá Sam`ihi Wa Qalbihi Wa Ja`ala `Alá BaşarihiGhishāwatan Faman Yahdīhi Min Ba`di Al-Lahi ۚ 'Afalā Tadhakkarūna
[45.23] Hebt gij hem gezien, die zijn eigen begeerte tot zijn God maakt, en die Allah liet dwalen, ondanks zijn kennis, en wiens oren en wiens hart Hij heeft verzegeld en op wiens ogen Hij een sluier heeft gelegd? Wie zal hem buiten Allah kunnen leiden? Wilt gij dan geen lering hieruit trekken?
Wa Qālū Mā Hiya 'Illā Ĥayātunā Ad-Dunyā Namūtu Wa Naĥyā Wa Mā Yuhlikunā 'Illā Ad-Dahru ۚ Wa Mā Lahum Bidhālika Min `Ilmin ۖ 'In Hum 'Illā Yažunnūna
[45.24] En zij zeggen: "Er is niets dan dit tegenwoordige leven, wij leven en sterven; alleen de tijd vernietigt ons." Maar zij hebben daaromtrent geen kennis, zij vermoeden slechts.
[45.25] En wanneer Onze duidelijke woorden aan hen worden voorgedragen, is hun enige tegenwerping: "Brengt onze vaderen terug, als gij de waarheid spreekt."
[45.26] Zeg: "Het is Allah, Die u leven geeft en u daarna doet sterven, daarna zal Hij u tezamen verzamelen op de Dag der Opstanding waarover geen twijfel is. Maar de meeste mensen begrijpen het niet.
[45.28] En gij zult ieder volk zien knielen. Elk volk zal tot zijn boek worden geroepen en er zal tot hen worden gezegd: "Heden zult gij voor hetgeen gij deedt worden beloond.
Fa'ammā Al-Ladhīna 'Āmanū Wa `Amilū Aş-Şāliĥāti Fayudkhiluhum Rabbuhum Fī Raĥmatihi ۚ Dhālika Huwa Al-Fawzu Al-Mubīnu
[45.30] Maar wat hen betreft, die geloofden en goede daden verrichtten, hun Heer zal hen in Zijn barmhartigheid toelaten. Dat is de openlijke zegepraal.
Wa 'Ammā Al-Ladhīna Kafarū 'Afalam Takun 'Āyātī Tutlá `Alaykum Fāstakbartum Wa Kuntum Qawmāan Mujrimīna
[45.31] Maar tot de ongelovigen (zal gezegd worden): "Werden Mijn woorden niet aan u voorgedragen? Doch gij waart hoogmoedig en werdt een schuldig volk."
Wa 'Idhā Qīla 'Inna Wa`da Al-Lahi Ĥaqqun Wa As-Sā`atu Lā Rayba Fīhā Qultum Mā Nadrī Mā As-Sā`atu 'In Nažunnu 'Illā Žannāan Wa Mā Naĥnu Bimustayqinīna
[45.32] En toen er werd gezegd: "De belofte van Allah is zeker waar en aan het Uur is geen twijfel," zeidet gij: "Wij weten niet wat het Uur is: wij vermoeden het slechts en zijn er niet zeker van."
Wa Qīla Al-Yawma Nansākum Kamā Nasītum Liqā'a Yawmikum Hādhā Wa Ma'wākumu An-Nāru Wa Mā Lakum Min Nāşirīna
[45.34] En er zal worden gezegd: "Deze Dag zullen Wij u vergeten zoals gij de ontmoeting met deze Dag vergeten hebt. Uw toevlucht is (slechts) het Vuur en gij hebt daar geen helpers."
Dhālikum Bi'annakumAttakhadhtum 'Āyāti Al-Lahi Huzūan Wa Gharratkumu Al-Ĥayāatu Ad-Dunyā ۚ Fālyawma Lā Yukhrajūna Minhā Wa Lā Hum Yusta`tabūna
[45.35] "Dit is omdat gij de tekenen van Allah bespottet, daardoor heeft het leven der wereld u misleid." Daarom zullen zij op die Dag niet uit het Vuur worden genomen, noch zal hun verontschuldiging worden toegestaan.