Mā Khalaqnā As-Samāwāti Wa Al-'Arđa Wa Mā Baynahumā 'Illā Bil-Ĥaqqi Wa 'Ajalin Musammáan Wa ۚ Al-Ladhīna Kafarū `Ammā 'Undhirū Mu`riđūna
[46.3] Wij hebben de hemelen en de aarde en alles wat er tussen is niet anders dan in waarheid geschapen en voor een vastgestelde tijd; maar de ongelovigen wenden zich af van hetgeen, waardoor zij zijn gewaarschuwd.
[46.4] Zeg: "Weet gij wat gij naast Allah aanroept? Toont mij, welk deel zij van de aarde hebben geschapen. Of hebben zij aandeel aan de hemelen? Brengt mij een boek, dat vََr dit is geopenbaard of een spoor van kennis, indien gij de waarheid spreekt."
Wa Man 'Ađallu Mimman Yad`ū Min Dūni Al-Lahi Man Lā Yastajību Lahu 'Ilá Yawmi Al-Qiyāmati Wa Hum `An Du`ā'ihimGhāfilūna
[46.5] Wie is verder afgedwaald dan hij die buiten Allah (afgoden) aanroept, die tot de Dag der Opstanding hem nooit zullen kunnen antwoorden en die niet wet,en dat men hen aanroept?
[46.7] En wanneer Onze duidelijke woorden aan hen worden medegedeeld, zeggen degenen, die de Waarheid, toen zij tot hen kwam, verwierpen: "Dit is klaarblijkelijk tovenarij."
'Am Yaqūlūna Aftarāhu ۖ Qul 'Ini Aftaraytuhu Falā Tamlikūna Lī Mina Al-LahiShay'āan ۖ Huwa 'A`lamu Bimā Tufīđūna Fīhi ۖ Kafá BihiShahīdāan Baynī Wa Baynakum ۖ Wa Huwa Al-Ghafūru Ar-Raĥīmu
[46.8] Zeggen zij: "Hij heeft dit verzonnen," Zeg: "Als ik het heb verzonnen, kunt gij mij tegen Allah niets baten. Hij weet het beste, wat gij daaromtrent zegt. Hij is voldoende als Getuige tussen u en mij. Hij is de Vergevensgezinde, de Genadevolle."
Qul Mā Kuntu Bid`āan Mina Ar-Rusuli Wa Mā 'Adrī Mā Yuf`alu Bī Wa Lā Bikum ۖ 'In 'Attabi`u 'Illā Mā Yūĥá 'Ilayya Wa Mā 'Anā 'Illā Nadhīrun Mubīnun
[46.9] Zeg: "Ik ben geen nieuwe boodschapper, noch weet ik wat met u of mij zal geschieden. Ik volg alleen hetgeen mij is geopenbaard; en ik ben slechts een duidelijke waarschuwer."
Qul 'Ara'aytum 'In Kāna Min `Indi Al-Lahi Wa Kafartum Bihi Wa Shahida Shāhidun Min Banī 'Isrā'īla `Alá Mithlihi Fa'āmana Wa Astakbartum ۖ 'Inna Al-Laha Lā Yahdī Al-Qawma Až-Žālimīna
[46.10] "Ziet, indien hij van Allah is en gij hem verwerpt, hoewel een getuige vanuit de kinderen Israëls (Mozes) heeft getuigd van een aan hem gelijke en hij geloofde (in hem) maar gij zijt hoovaardig? Voorwaar Allah leidt het onrechtvaardige volk niet.
Wa Qāla Al-Ladhīna Kafarū Lilladhīna 'Āmanū Law Kāna Khayrāan Mā Sabaqūnā 'Ilayhi ۚ Wa 'Idh Lam Yahtadū Bihi Fasayaqūlūna Hādhā 'Ifkun Qadīmun
[46.11] En de ongelovigen zeggen over de gelovigen: "Indien dit goed was, zouden zij ons daarin niet voorgegaan zijn. " En omdat zij de rechte weg niet hebben gevolgd, zeggen zij: "Dit is een oude leugen."
Wa Min Qablihi Kitābu Mūsá 'Imāmāan Wa Raĥmatan ۚ Wa Hadhā Kitābun Muşaddiqun Lisānāan `Arabīyāan Liyundhira Al-Ladhīna Žalamū Wa Bushrá Lilmuĥsinīna
[46.12] En voordien was het Boek van Mozes een leiding en een barmhartigheid: en dit Boek (de Koran) is bevestigend in duidelijke taal, om de onrechtvaardigen te waarschuwen en als verblijdend nieuws voor de goeden.
Wa Waşşaynā Al-'Insāna Biwālidayhi 'Iĥsānāan ۖ Ĥamalat/hu 'Ummuhu Kurhāan Wa Wađa`at/hu Kurhāan ۖ Wa Ĥamluhu Wa FişāluhuThalāthūna Shahrāan ۚ Ĥattá 'Idhā Balagha 'Ashuddahu Wa Balagha 'Arba`īna Sanatan Qāla Rabbi 'Awzi`nī 'An 'Ashkura Ni`mataka Allatī 'An`amta `Alayya Wa `Alá Wa A-Dayya Wa 'An 'A`mala Şāliĥāan Tarđāhu Wa 'Aşliĥ Lī Fī Dhurrīyatī ۖ 'Innī Tubtu 'Ilayka Wa 'Innī Mina Al-Muslimīna
[46.15] En Wij hebben de mens vriendelijkheid jegens zijn ouders geboden. Zijn moeder draagt hem met ongemak en baart hem met smart. En zijn dragen en spenen nemen dertig maanden in beslag totdat, wanneer hij zijn volle kracht bereikt heeft en veertig jaren wordt, hij zegt: "Mijn Heer, stel mij in staat, dat ik dankbaar moge zijn voor de gunsten die Gij mij en mijn ouders hebt bewezen en dat ik het goede moge doen, dat U behaagt. En laat mijn nakomelingen rechtvaardig zijn. Ik wend mij tot U: en waarlijk, ik behoor tot de Moslims.
[46.16] Van dezulken aanvaarden Wij de goede werken die zij verrichten en Wij zien hun slechte daden over het hoofd. Zij behoren tot de bewoners van het paradijs, volgens de ware belofte die hun was toegezegd.
Wa Al-Ladhī Qāla Liwālidayhi 'Uffin Lakumā 'Ata`idāninī 'An 'Ukhraja Wa QadKhalati Al-Qurūnu Min Qablī Wa Humā Yastaghīthāni Al-Laha Waylaka 'Āmin 'Inna Wa`da Al-Lahi Ĥaqqun Fayaqūlu Mā Hādhā 'Illā 'Asāţīru Al-'Awwalīna
[46.17] - Maar degene, die tot zijn ouders zegt: "Foei gij beiden! Dreigt gij mij dat ik opgewekt zal worden, terwijl geslachten reeds vََr mij zijn vergaan" En beiden roepen tot Allah om hulp: "Wee u! Geloof: want de belofte van Allah is waar." Maar hij (de zoon) zegt: "Dit zijn slechts fabelen der ouden."
'Ūlā'ika Al-Ladhīna Ĥaqqa `Alayhimu Al-Qawlu Fī 'Umamin QadKhalat Min Qablihim Mina Al-Jinni Wa Al-'Insi ۖ 'Innahum Kānū Khāsirīna
[46.18] Dezulken zijn het tegen wie het woord van kracht is geworden, tezamen met de volkeren van de djinn en de mensen die vََr hen zijn heengegaan, dat zij zeker de verliezers zullen zijn.
Wa Likullin Darajātun Mimmā `Amilū ۖ Wa Liyuwaffiyahum 'A`mālahum Wa Hum Lā Yužlamūna
[46.19] En voor allen zijn er graden overeenkomstig hetgeen zij doen, opdat Allah hun daden volledig moge belonen en hun zal geen onrecht worden aangedaan.
[46.20] De Dag, waarop de ongelovigen aan het Vuur zullen worden blootgesteld, zal er tot hen worden gezegd: "Gij buittet uw goede dingen in het leven der wereld uit en gij hebt het genoten. Deze Dag zult gij met de straf der vernedering worden vergolden omdat gij ten onrechte op aarde hoogmoedig en opstandig waart."
Wa Adhkur 'Akhā `Ādin 'Idh 'Andhara Qawmahu Bil-'Aĥqāfi Wa QadKhalati An-Nudhuru Min Bayni Yadayhi Wa Min Khalfihi 'Allā Ta`budū 'Illā Al-Laha 'Innī 'Akhāfu `Alaykum `Adhāba Yawmin `Ažīmin
[46.21] En gedenk de broeder van Aad, toen hij zijn volk in de zandheuvels waarschuwde - en er zijn waarschuwers vََr en na hem geweest - "Dient Allah alleen, want ik vrees de straf van een grote Dag voor u."
[46.22] Toen zeiden zij: "Zijt gij tot ons gekomen om ons van onze goden afvallig te maken? Breng hetgeen waarmee gij ons bedreigt dan over ons, als gij waarachtig zijt."
Falammā Ra'awhu `Āriđāan Mustaqbila 'Awdiyatihim Qālū Hādhā `Āriđun Mumţirunā ۚ Bal Huwa Mā Asta`jaltum Bihi ۖ Rīĥun Fīhā `Adhābun 'Alīmun
[46.24] Toen zij een wolk naar hun valleien zagen komen, zeiden zij: "Dit is een wolk, die ons regen zal geven." Neen, dat is hetgeen gij zocht te verhaasten, een wind, die een smartelijke straf bevat.
[46.25] Deze zal alles door het gebod van zijn Heer vernietigen. En het kwam met hen zَ ver dat slechts hun lege woningen waren te zien. Zo straffen Wij het schuldige volk.
Wa Laqad Makkannāhum Fīmā 'In Makkannākum Fīhi Wa Ja`alnā Lahum Sam`āan Wa 'Abşārāan Wa 'Af'idatan Famā 'Aghná `Anhum Sam`uhum Wa Lā 'Abşāruhum Wa Lā 'Af'idatuhum MinShay'in 'Idh Kānū Yajĥadūna Bi'āyāti Al-Lahi Wa Ĥāqa Bihim Mā Kānū Bihi Yastahzi'ūn
[46.26] En Wij hadden hen stevig gevestigd in hetgeen waarin Wij u niet hebben gevestigd en Wij hadden hun oren, ogen en een hart gegeven. Maar hun oren, noch hun ogen noch hun hart baatten hen iets, daar zij de tekenen van Allah verwierpen en hetgeen waarover zij plachten te spotten, (de straf) omringde hen.
Falawlā Naşarahumu Al-Ladhīna Attakhadhū Min Dūni Al-Lahi Qurbānāan 'Ālihatan ۖ Bal Đallū `Anhum ۚ Wa Dhalika 'Ifkuhum Wa Mā Kānū Yaftarūna
[46.28] Waarom hielpen degenen, die zij buiten Allah tot goden hadden aaagenomen, om in Zijn nabijheid, te komen, hen dan niet? Neen, zij faalden hier geheel in. -Dat was hun leugen - en wat zij plachten te verzinnen (faalde eveneens).
Wa 'Idh Şarafnā 'Ilayka Nafarāan Mina Al-Jinni Yastami`ūna Al-Qur'āna Falammā Ĥađarūhu Qālū 'Anşitū ۖ Falammā Quđiya Wa Llaw 'Ilá Qawmihim Mundhirīna
[46.29] En toen Wij een aantal van de djinn naar u deden komen, die de Koran wensten te horen en, toen zij bij u kwamen, zeiden zij: "Weest stil" en toen het (de prediking) beëindigd was, gingen zij naar hun volk terug en waarschuwden dit.
[46.30] Zij zeiden: "O, ons volk, wij hebben een Boek horen voorlezen, dat na Mozes nedergezonden is, en dat het voorafgaande vervult, het leidt tot de Waarheid en tot de rechte weg."
[46.32] En wie aan Allah's verkondiger geen gehoor geeft kan op aarde niet ontvluchten, noch kan hij een enkele beschermer naast Hem hebben. Zulken verkeren in openlijke dwaling."
[46.33] Hebben zij niet ingezien dat Allah, Die de hemelen en de aarde schiep en niet moe werd door hen te scheppen, macht heeft de doden te doen herleven? Ja, inderdaad, Hij heeft macht over alle dingen.
[46.34] En de Dag, waarop de ongelovigen aan het Vuur zullen worden blootgesteld zal er worden gezegd: "Is dit niet de waarheid?" Zij zullen antwoorden: "Ja zeker, bij onze Heer." Hij zal zeggen: "Ondergaat dan de straf omdat gij (ons woord) verwierpt."
[46.35] Wees daarom geduldig (o profeet) zoals de boodschappers, die mannen van karaktervastheid waren, en wees omtrent hen niet haastig. De Dag, waarop zij zullen zien waarmede zij worden bedreigd, zal het hun toeschijnen alsof zij slechts een uur van een dag hadden geleefd (in deze wereld). De verkondiging is aan u en niemand wordt vernietigd dan het overtredende volk.