Nazzala `Alayka Al-Kitāba Bil-Ĥaqqi Muşaddiqāan Limā Bayna Yadayhi Wa 'Anzala At-Tawrāata Wa Al-'Injīla
[3.3] Hij heeft u het Boek met de waarheid nedergezonden, vervullende, hetgeen er aan voorafgaat en Hij zond voordien de Torah en het Evangelie als leiding voor het volk en Hij heeft het Verschil geopenbaard.
Huwa Al-Ladhī 'Anzala `Alayka Al-Kitāba Minhu 'Āyātun Muĥkamātun Hunna 'Ummu Al-Kitābi Wa 'Ukharu Mutashābihātun ۖ Fa'ammā Al-Ladhīna Fī Qulūbihim Zayghun Fayattabi`ūna Mā Tashābaha Minhu Abtighā'a Al-Fitnati Wa Abtighā'a Ta'wīlihi ۗ Wa Mā Ya`lamu Ta'wīlahu 'Illā Al-Lahu Wa ۗ Ar-Rāsikhūna Fī Al-`Ilmi Yaqūlūna 'Āmannā Bihi Kullun Min `Indi Rabbinā ۗ Wa Mā Yadhdhakkaru 'Illā 'Ūlū Al-'Albābi
[3.7] Hij is het, Die u het Boek heeft nedergezonden; er zijn verzen in, die onoverdrachtelijk zijn, zij vormen de grondslag van het Boek, en er zijn andere (verzen), die zinnebeeldig zijn. Maar degenen in wier hart dwaling is, volgen die, welke zinnebeeldig (bedoeld) zijn en zoeken tweedracht en de verkeerde uitleg. En niemand kent de juiste uitleg dan Allah en degenen, die vast gegrondvest zijn in kennis, die zeggen: "Wij geloven er in; het geheel is van onze Heer"; en niemand trekt er lering uit, dan zij, die begrip hebben.
'Inna Al-Ladhīna Kafarū Lan Tughniya `Anhum 'Amwāluhum Wa Lā 'Awlāduhum Mina Al-LahiShay'āan ۖ Wa 'Ūlā'ika Hum Wa Qūdu An-Nāri
[3.10] Voorzeker zullen de bezittingen en kinderen der ongelovigen hun tegen Allah in het geheel niet baten: dezen zullen brandstof voor het Vuur zijn,
Kada'bi 'Āli Fir`awna Wa Al-Ladhīna Min Qablihim ۚ Kadhdhabū Bi'āyātinā Fa'akhadhahumu Al-Lahu Bidhunūbihim Wa ۗ Allāhu Shadīdu Al-`Iqābi
[3.11] Op de wijze van Pharao's volk en degenen, die vََr hen waren. Zij verloochenden Onze tekenen, dus strafte Allah hen voor hun zonden; Allah is streng in het straffen.
[3.13] Voorzeker was er voor u een teken in de twee legers die elkander ontmoetten, het ene leger vechtend voor de zaak van Allah en het andere ongelovig, dezen zagen de anderen voor hun eigen ogen dubbel zo talrijk als zijzelf. En Allah versterkt met Zijn hulp, wie Hij wil. Daarin is zeker een les voor hen, die ogen hebben.
Zuyyina Lilnnāsi Ĥubbu Ash-Shahawāti Mina An-Nisā' Wa Al-Banīna Wa Al-Qanāţīri Al-Muqanţarati Mina Adh-Dhahabi Wa Al-Fiđđati Wa Al-Khayli Al-Musawwamati Wa Al-'An`āmi Wa Al-Ĥarthi ۗ Dhālika Matā`u Al-Ĥayāati Ad-Dunyā Wa ۖ Allāhu `Indahu Ĥusnu Al-Ma'ābi
[3.14] Voor de mensen is de liefde tot begeerten schoonschijnend gemaakt, vrouwen, kinderen, stapels goud en zilver, raspaarden, vee en akkers. Dat is de voorziening van het leven dezer wereld, maar Allah is het, bij Wie het juiste einddoel ligt.
Qul 'A'uunabbi'ukum Bikhayrin MinDhālikum ۚ Lilladhīna Attaqaw `Inda Rabbihim Jannātun Tajrī Min Taĥtihā Al-'Anhāru Khālidīna Fīhā Wa 'Azwājun Muţahharatun Wa Riđwānun Mina Al-Lahi Wa ۗ Allāhu Başīrun Bil-`Ibādi
[3.15] Zeg: "Zal ik u over iets beters inlichten dan over dit alles?" Voor degenen, die God vrezen, zijn er tuinen bij hun Heer, waar doorheen rivieren stromen; daar zullen zij vertoeven en voor hen zijn reine metgezellen, alsmede Allah's welbehagen. En Allah ziet Zijn dienaren.
Shahida Al-Lahu 'Annahu Lā 'Ilāha 'Illā Huwa Wa Al-Malā'ikatu Wa 'Ūlū Al-`Ilmi Qā'imāan Bil-Qisţi ۚ Lā 'Ilāha 'Illā Huwa Al-`Azīzu Al-Ĥakīmu
[3.18] Allah getuigt, dat er geen God is dan Hij en de engelen en degenen, die kennis bezitten, getuigen dit eveneens, handhavende de rechtvaardigheid: er is geen God dan Hij, de Almachtige, de Alwijze.
[3.19] Gewis, de ware godsdienst voor Allah is de Islam. En degenen, aan wie het Boek was gegeven, verschilden eerst onderling uit afgunst, nadat kennis tot hen was gekomen. En wie de tekenen van Allah verwerpt, (wete) dat Allah vlug is in het verrekenen.
Fa'in Ĥājjūka Faqul 'Aslamtu Wajhiya Lillahi Wa Mani Attaba`ani Wa Qul ۗ Lilladhīna 'Ūtū Al-Kitāba Wa Al-'Ummīyīna 'A'aslamtum Fa'in ۚ 'Aslamū Faqadi Ahtadaw Wa 'In ۖ Tawallaw Fa'innamā `Alayka Al-Balāghu Wa Allāhu ۗ Başīrun Bil-`Ibādi
[3.20] En zeg wanneer zij met u redetwisten: "Ik, en degenen die mij volgen hebben zich aan Allah onderworpen." En zeg tot degenen aan wie het Boek is gegeven en tot de onwetenden: "Hebt gij u onderworpen?" Als zij zich onderwerpen, dan zijn zij op de rechte weg, maar indien zij zich afwenden, dan is uw plicht slechts de duidelijke verkondiging ervan; en Allah ziet zijn dienaren.
'Inna Al-Ladhīna Yakfurūna Bi'āyāti Al-Lahi Wa Yaqtulūna An-Nabīyīna Bighayri Ĥaqqin Wa Yaqtulūna Al-Ladhīna Ya'murūna Bil-Qisţi Mina An-Nāsi Fabashshirhum Bi`adhābin 'Alīmin
[3.21] Voorzeker, degenen, die de tekenen van Allah verwerpen en de profeten ten onrechte doden en ook trachten de mensen te doden welke tot rechtvaardigheid aanmanen, verkondig hun een pijnlijke straf.
'Alam Tara 'Ilá Al-Ladhīna 'Ūtū Naşībāan Mina Al-Kitābi Yud`awna 'Ilá Kitābi Al-Lahi Liyaĥkuma BaynahumThumma Yatawallá Farīqun Minhum Wa Hum Mu`riđūna
[3.23] Kent gij niet degenen, aan wie een gedeelte van het Boek werd gegeven? Zij worden tot het Boek van Allah geroepen, opdat het onder hen rechter zij; dan wendt zich een gedeelte hunner af terwijl zij afkerig zijn.
[3.24] Dat komt, doordat zij zeggen: "Het Vuur zal ons slechts voor een luttel aantal dagen deren." En wat zij plachten te verzinnen, heeft hen in hun godsdienst bedrogen.
Fakayfa 'Idhā Jama`nāhum Liyawmin Lā Rayba Fīhi Wa Wuffiyat Kullu Nafsin Mā Kasabat Wa Hum Lā Yužlamūna
[3.25] Hoe zal het dan zijn, wanneer Wij hen verzamelen op de Dag, waarover geen twijfel bestaat en waarop elke ziel voor hetgeen zij verdient ten volle zal worden betaald en hun geen onrecht zal worden aangedaan.
Quli Al-Lahumma Mālika Al-Mulki Tu'utī Al-Mulka Man Tashā'u Wa Tanzi`u Al-Mulka Mimman Tashā'u Wa Tu`izzu Man Tashā'u Wa Tudhillu Man Tashā'u ۖ Biyadika Al-Khayru ۖ 'Innaka `Alá Kulli Shay'in Qadīrun
[3.26] Zeg: "O, Allah, Heer van het Koninkrijk, Gij geeft heerschappij aan wie Gij wilt en neemt terug van wie Gij wilt. Gij verheft, wie Gij wilt en vernedert, wie Gij wilt. Slechts in Uw hand is het goede. En Gij hebt macht over alle dingen.
Tūliju Al-Layla Fī An-Nahāri Wa Tūliju An-Nahāra Fī Al-Layli ۖ Wa Tukhriju Al-Ĥayya Mina Al-Mayyiti Wa Tukhriju Al-Mayyita Mina Al-Ĥayyi ۖ Wa Tarzuqu Man Tashā'u Bighayri Ĥisābin
[3.27] Gij doet de nacht in de dag overgaan en de dag in de nacht. En Gij brengt het levende uit het dode voort en Gij brengt het dode uit het levende voort. En Gij geeft onbeperkt aan wie Gij wilt."
Lā Yattakhidhi Al-Mu'uminūna Al-Kāfirīna 'Awliyā'a Min Dūni Al-Mu'uminīna ۖ Wa Man Yaf`al Dhālika Falaysa Mina Al-Lahi Fī Shay'in 'Illā 'An Tattaqū Minhum Tuqāatan ۗ Wa Yuĥadhdhirukumu Al-Lahu Nafsahu ۗ Wa 'Ilá Al-Lahi Al-Maşīru
[3.28] Laat de gelovigen geen ongelovigen als vrienden verkiezen boven de gelovigen - en wie dat doet heeft geen deel aan Allah, tenzij gij u zorgvuldig voor hen hoedt. En Allah waarschuwt u voor Hemzelf en tot Allah zullen allen wederkeren.
Qul 'In Tukhfū Mā Fī Şudūrikum 'Aw Tubdūhu Ya`lamhu Al-Lahu ۗ Wa Ya`lamu Mā Fī As-Samāwāti Wa Mā Fī Al-'Arđi Wa ۗ Allāhu `Alá Kulli Shay'in Qadīrun
[3.29] Zeg: "Of gij dat wat in uw hart is verbergt of onthult, Allah weet het en Hij weet wat in de hemelen en op aarde is. Allah heeft de macht over alle dingen.
Yawma Tajidu Kullu Nafsin Mā `Amilat Min Khayrin Muĥđarāan Wa Mā `Amilat Min Sū'in Tawaddu Law 'Anna Baynahā Wa Baynahu 'Amadāan Ba`īdāan ۗ Wa Yuĥadhdhirukumu Al-Lahu Nafsahu Wa ۗ Allāhu Ra'ūfun Bil-`Ibādi
[3.30] (Gedenkt) de Dag, waarop iedere ziel zich geplaatst zal vinden tegenover het goede dat zij heeft verricht en het kwade dat zij heeft gedaan, dan zal zij wensen dat er een grote afstand ware tussen haar en het kwade. En Allah waarschuwt u voor Hemzelf. En Allah is liefderijk jegens Zijn dienaren.
[3.35] Toen de vrouw van Imraan zeide: "Ik draag aan U op wat in mijn baarmoeder is, dat het vrij zal zijn (om U te dienen), aanvaard het van mij, Gij zijt gewis Alhorend, Alwetend."
Falammā Wađa`at/hā Qālat Rabbi 'Innī Wađa`tuhā 'Unthá Wa Allāhu 'A`lamu Bimā Wađa`at Wa Laysa Adh-Dhakaru Kāl'unthá ۖ Wa 'Innī Sammaytuhā Maryama Wa 'Innī 'U`īdhuhā Bika Wa Dhurrīyatahā Mina Ash-Shayţāni Ar-Rajīmi
[3.36] Maar, toen zij er van verlost was, zeide zij: "Mijn Heer, ik ben verlost van een meisje." - Allah wist het beste wat zij voortbracht. "En de man is niet gelijk aan de vrouw. En ik heb haar Maria genoemd en ik stel haar en haar nageslacht onder Uw bescherming tegen Satan, de verworpene."
Fataqabbalahā Rabbuhā Biqabūlin Ĥasanin Wa 'Anbatahā Nabātāan Ĥasanāan Wa Kaffalahā Zakarīyā ۖ Kullamā Dakhala `Alayhā Zakarīyā Al-Miĥrāba Wajada `Indahā Rizqāan ۖ Qāla Yā Maryamu 'Anná Laki Hādhā ۖ Qālat Huwa Min `Indi Al-Lahi ۖ 'Inna Al-Laha Yarzuqu Man Yashā'u Bighayri Ĥisābin
[3.37] Daarom nam haar Heer haar (Maria) met welbehagen aan en deed haar goed opgroeien en vertrouwde haar aan Zacharia toe. Telkens, wanneer Zacharia bij haar in de kamer ging, vond hij voedsel bij haar. Hij zeide: "O, Maria, waar hebt gij dit vandaan?" Zij antwoordde: "Het komt van Allah." Voorzeker, Allah geeft volop aan wie Hij wil.
Fanādat/hu Al-Malā'ikatu Wa Huwa Qā'imun Yuşallī Fī Al-Miĥrābi 'Anna Al-Laha Yubashshiruka Biyaĥyá Muşaddiqāan Bikalimatin Mina Al-Lahi Wa Sayyidāan Wa Ĥaşūrāan Wa Nabīyāan Mina Aş-Şāliĥīna
[3.39] En de engelen riepen tot hem, terwijl hij in de kamer stond te bidden: "Allah geeft u de blijde tijding over Johannes, die Allah's woord zal vervullen - en hij zal edel, kuis en een profeet onder de rechtvaardigen zijn.
Qāla Rabbi 'Anná Yakūnu Lī Ghulāmun Wa Qad Balaghaniya Al-Kibaru Wa Amra'atī `Āqirun ۖ Qāla Kadhālika Al-Lahu Yaf`alu Mā Yashā'u
[3.40] Hij zeide: "Heer, hoe zal er een zoon voor mij zijn, waar ouderdom al over mij gekomen en mijn vrouw onvruchtbaar is?" Hij antwoordde: "Zo doet Allah, wat Hij wil."
Qāla Rabbi Aj`al Lī 'Āyatan ۖ Qāla 'Āyatuka 'Allā Tukallima An-Nāsa Thalāthata 'Ayyāmin 'Illā Ramzāan ۗ Wa Adhkur Rabbaka Kathīrāan Wa Sabbiĥ Bil-`Ashīyi Wa Al-'Ibkāri
[3.41] Hij zeide: "Heer, geef mij een teken." Hij antwoordde: "Uw teken zal zijn, dat gij drie dagen slechts door gebaar tot de mensen zult spreken. Gedenk uw Heer vaak en verheerlijk Hem 's avonds en 's morgens."
Dhālika Min 'Nbā'i Al-Ghaybi Nūĥīhi 'Ilayka ۚ Wa Mā Kunta Ladayhim 'Idh Yulqūna 'Aqlāmahum 'Ayyuhum Yakfulu Maryama Wa Mā Kunta Ladayhim 'Idh Yakhtaşimūna
[3.44] Dit is een van de tijdingen van het ongeziene, die wij u openbaren. En gij waart niet bij hen toen zij lootten (om te zien), wie hunner de voogd van Maria zou zijn, noch waart gij bij hen, toen zij met elkander redetwistten.
'Idh Qālati Al-Malā'ikatu Yā Maryamu 'Inna Al-Laha Yubashshiruki Bikalimatin Minhu Asmuhu Al-Masīĥu `Īsá Abnu Maryama Wajīhāan Fī Ad-Dunyā Wa Al-'Ākhirati Wa Mina Al-Muqarrabīna
[3.45] Toen de engelen zeiden: "O, Maria, waarlijk, Allah geeft u blijde tijding door Zijn woord: Zijn naam zal zijn: de Messias, Jezus, zoon van Maria, geëerd in deze wereld en in de volgende en hij zal tot hen behoren die in Gods nabijheid zijn.
[3.47] Zij zeide: "Heer, hoe zal ik een zoon hebben, daar geen man mij heeft benaderd?" Hij zeide: "Zo schept Allah, wat Hij wil. Wanneer Hij iets beslist, zegt Hij daartoe slechts: "Wees" en het wordt.
Wa Rasūlāan 'Ilá Banī 'Isrā'īla 'Annī Qad Ji'tukum Bi'āyatin Min Rabbikum ۖ 'Annī 'Akhluqu Lakum Mina Aţ-Ţīni Kahay'ati Aţ-Ţayri Fa'anfukhu Fīhi Fayakūnu Ţayrāan Bi'idhni Al-Lahi ۖ Wa 'Ubri'u Al-'Akmaha Wa Al-'Abraşa Wa 'Uĥyi Al-Mawtá Bi'idhni Al-Lahi ۖ Wa 'Unabbi'ukum Bimā Ta'kulūna Wa Mā Taddakhirūna Fī Buyūtikum ۚ 'Inna Fī Dhālika La'āyatan Lakum 'In Kuntum Mu'uminyna
[3.49] En hij zal een boodschapper voor de kinderen Israëls zijn. "Ik kom tot u met een teken van uw Heer; ik zal u uit klei de vorm van een vogel maken, dan adem ik daarin en hij zal een vogel worden, door Allah's gebod. En ik genees de blinden en de melaatsen en doe de doden herleven en ik deel u mede, wat gij zult eten en wat gij in uw huizen zult opslaan. Voorzeker, daarin is voor u een teken, indien gij gelovigen zijt."
Wa Muşaddiqāan Limā Bayna Yadayya Mina At-Tawrāati Wa Li'uĥilla Lakum Ba`đa Al-Ladhī Ĥurrima `Alaykum ۚ Wa Ji'tukum Bi'āyatin Min Rabbikum Fa Attaqū Al-Laha Wa 'Aţī`ūni
[3.50] Ik kom tot u met een teken van uw Heer bevestigende wat vََr mij was, namelijk, de Torah en om u iets, van wat u was verboden toe te staan; vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij.
[3.52] Toen Jezus hun (der Israëlieten) ongeloof bemerkte, zeide hij: "Wie zullen mijn helpers zijn terwille van Allah?" De discipelen antwoordden: "Wij zijn de helpers van Allah. Wij geloven in Allah. En getuigt gij dat wij Moslims zijn."
'Idh Qāla Al-Lahu Yā `Īsá 'Innī Mutawaffīka Wa Rāfi`uka 'Ilayya Wa Muţahhiruka Mina Al-Ladhīna Kafarū Wa Jā`ilu Al-Ladhīna Attaba`ūka Fawqa Al-Ladhīna Kafarū 'Ilá Yawmi Al-Qiyā ۖ Mati Thumma 'Ilayya Marji`ukum Fa'aĥkumu Baynakum Fīmā Kuntum Fīhi Takhtalifūna
[3.55] Toen Allah zeide: "O, Jezus, ik zal u doen sterven en u tot Mij; opheffen en u zuiveren van de ongelovigen en zal uw volgelingen tot de laatste dag over hen doen zegevieren die u niet geloven; dan zal uw terugkeer tot Mij zijn en Ik zal onder u rechtspreken over datgeen waarin gij verschildet.
Faman Ĥājjaka Fīhi Min Ba`di Mā Jā'aka Mina Al-`Ilmi Faqul Ta`ālaw Nad`u 'Abnā'anā Wa 'Abnā'akum Wa Nisā'anā Wa Nisā'akum Wa 'Anfusanā Wa 'AnfusakumThumma Nabtahil Fanaj`al La`nata Al-Lahi `Alá Al-Kādhibīna
[3.61] Zou men nu met u over hem (Jezus) redetwisten, nadat de kennis tot u gekomen is, zeg dan: "Kom, laat ons onze kinderen en uw kinderen en onze vrouwen en uw vrouwen en ons volk en uw volk roepen; laat ons daarna vurig bidden en de vloek van Allah roepen over degenen, die liegen."
[3.64] Zeg: "O, mensen van het Boek, komt tot één woord, waarin wij met elkander overeenstemmen: dat wij niemand dan Allah aanbidden en dat wij niets met Hem vereenzelvigen en dat sommigen onzer geen anderen tot goden nemen, buiten Allah." Maar, als zij zich afwenden, zegt dan: "Getuigt, dat wij Moslims zijn."
Yā 'Ahla Al-Kitābi Lima Tuĥājjūna Fī 'Ibrāhīma Wa Mā 'Unzilati At-Tawrāatu Wa Al-'Injīlu 'Illā Min Ba`dihi ۚ 'Afalā Ta`qilūna
[3.65] O, mensen van het Boek, waarom redetwist gij over Abraham, wanneer de Torah en het Evangelie eerst na hem werden geopenbaard? Wilt gij dan niet begrijpen?
[3.66] Ziet, gij twist over hetgeen, waarvan gij kennis hebt. Waarom twist gij dan (eveneens) over hetgeen, waarvan gij geen kennis hebt? Allah weet en gij weet niet.
Mā Kāna 'Ibrāhīmu Yahūdīyāan Wa Lā Naşrānīyāan Wa Lakin Kāna Ĥanīfāan Muslimāan Wa Mā Kāna Mina Al-Mushrikīna
[3.67] Abraham was noch een Jood, noch een Christen, maar hij was een oprecht Moslim. En hij behoorde niet tot de afgodendienaren.
'Inna 'Awlá An-Nāsi Bi'ibrāhīma Lalladhīna Attaba`ūhu Wa Hadhā An-Nabīyu Wa Al-Ladhīna 'Āmanū Wa ۗ Allāhu Wa Līyu Al-Mu'uminīna
[3.68] Voorzeker, zij die Abraham het dichtst nabijkomen, zijn degenen, die hem volgen; en deze profeet en de gelovigen; en Allah is de Vriend der gelovigen.
Wa Qālat Ţā'ifatun Min 'Ahli Al-Kitābi 'Āminū Bial-Ladhī 'Unzila `Alá Al-Ladhīna 'Āmanū Wajha An-Nahāri Wa Akfurū 'Ākhirahu La`allahum Yarji`ūna
[3.72] En een gedeelte der mensen van het Boek zegt: "Gelooft in hetgeen de gelovigen (Moslirns) is geopenbaard, in de vroege ochtendstond en verwerpt het aan het einde van de dag; misschien keren zij wel terug."
[3.73] "En gelooft niet, behalve in hem, die uw godsdienst belijdt. - Zeg: "Voorzeker, de ware leiding is Allah's leiding - dat iemand zal worden gegeven, als aan u werd gegeven, anders zullen zij met u redetwisten bij uw Heer." Zeg: "Genade is in Allah's hand. Hij schenkt deze aan wie Hij wil". En Allah is Milddadig, Alwetend.
Wa Min 'Ahli Al-Kitābi Man 'In Ta'manhu Biqinţārin Yu'uaddihi 'Ilayka Wa Minhum Man 'In Ta'manhu Bidīnārin Lā Yu'uaddihi 'Ilayka 'Illā Mā Dumta `Alayhi Qā'imāan ۗ Dhālika Bi'annahum Qālū Laysa `Alaynā Fī Al-'Ummīyīna Sabīlun Wa Yaqūlūna `Alá Al-Lahi Al-Kadhiba Wa Hum Ya`lamūna
[3.75] Onder de mensen van het Boek is hij, die, als gij hem een schat toevertrouwt, u deze zal teruggeven, en er zijn er onder, die, als gij hun een dinar toevertrouwt, deze niet aan u zullen teruggeven, tenzij gij er voortdurend om vraagt. Dat komt, omdat zij (de Joden) zeggen: "Wij zijn niet aansprakelijk voor de zaak van de ongeletterden." Daarmede uiten zij tegen beter weten in een leugen tegen Allah.
'Inna Al-Ladhīna Yashtarūna Bi`ahdi Al-Lahi Wa 'AymānihimThamanāan Qalīlāan 'Ūlā'ika Lā Khalāqa Lahum Fī Al-'Ākhirati Wa Lā Yukallimuhumu Al-Lahu Wa Lā Yanžuru 'Ilayhim Yawma Al-Qiyāmati Wa Lā Yuzakkīhim Wa Lahum `Adhābun 'Alīmun
[3.77] Die een geringe prijs (het wereldse) in ruil nemen voor hun verbond met Allah en voor hun eed, voor dezen is er geen voordeel in het Hiernamaals en Allah zal niet tot hen spreken, noch hen aanzien op de Dag des Oordeels, noch zal Hij hen als rein beschouwen en er zal een smartelijke straf voor hen zijn.
Wa 'Inna Minhum Lafarīqāan Yalwūna 'Alsinatahum Bil-Kitābi Litaĥsabūhu Mina Al-Kitābi Wa Mā Huwa Mina Al-Kitābi Wa Yaqūlūna Huwa Min `Indi Al-Lahi Wa Mā Huwa Min `Indi Al-Lahi Wa Yaqūlūna `Alá Al-Lahi Al-Kadhiba Wa Hum Ya`lamūna
[3.78] En voorzeker, onder hen zijn er, die hun tong verdraaien, terwijl zij het Boek voordragen, opdat gij het van het Boek moogt achten, hoewel het niet van het Boek is. En zij zeggen: "Dit is van Allah," ofschoon het niet van Allah is en zij uiten een leugen tegen Allah, tegen beter weten in.
Mā Kāna Libasharin 'An Yu'utiyahu Al-Lahu Al-Kitāba Wa Al-Ĥukma Wa An-Nubūwata Thumma Yaqūla Lilnnāsi Kūnū `Ibādāan Lī Min Dūni Al-Lahi Wa Lakin Kūnū Rabbānīyīna Bimā Kuntum Tu`allimūna Al-Kitāba Wa Bimā Kuntum Tadrusūna
[3.79] Het betaamt een mens niet, als Allah hem het Boek en de macht en het profeetschap geeft, dat hij dan tot de mensen zou zeggen: "Weest mijn dienaren buiten Allah''; maar (veeleer): "Weest aanbidders van de Heer, daar gij het Boek onderwijst en zelf bestudeert."
Wa 'Idh 'Akhadha Al-Lahu Mīthāqa An-Nabīyīna Lamā 'Ātaytukum Min Kitābin Wa ĤikmatinThumma Jā'akum Rasūlun Muşaddiqun Limā Ma`akum Latu'uminunna Bihi Wa Latanşurunnahu ۚ Qāla 'A'aqrartum Wa 'Akhadhtum `Alá Dhālikum 'Işrī ۖ Qālū 'Aqrarnā ۚ Qāla Fāsh/hadū Wa 'Anā Ma`akum Mina Ash-Shāhidīna
[3.81] En toen Allah met de profeten een verbond sloot, zeide Hij: "Voorwaar, Ik heb u het Boek en de Wijsheid geschonken en daarna zal een boodschapper tot u komen, vervullend hetgeen bij u is, in hem zult gij geloven en hem zult gij helpen." En Hij zeide: "Hebt gij bekrachtigd en daarmede Mijn verbond aanvaard?" Zij antwoordden: "Wij bekrachtigen het." Hij zeide: "Getuigt dan en Ik ben met u onder de getuigen."
'Afaghayra Dīni Al-Lahi Yabghūna Wa Lahu 'Aslama Man Fī As-Samāwāti Wa Al-'Arđi Ţaw`āan Wa Karhāan Wa 'Ilayhi Yurja`ūna
[3.83] Zoeken zij een godsdienst anders, dan die van Allah, terwijl al hetgeen in de hemelen en op aarde is zich willens of onwillens aan Hem moet onderwerpen? En tot Hem zullen zij worden teruggebracht.
Qul 'Āmannā Bil-Lahi Wa Mā 'Unzila `Alaynā Wa Mā 'Unzila `Alá 'Ibrāhīma Wa 'Ismā`īla Wa 'Isĥāqa Wa Ya`qūba Wa Al-'Asbāţi Wa Mā 'Ūtiya Mūsá Wa `Īsá Wa An-Nabīyūna Min Rabbihim Lā Nufarriqu Bayna 'Aĥadin Minhum Wa Naĥnu Lahu Muslimūna
[3.84] Zeg: "Wij geloven in Allah en in hetgeen ons werd geopenbaard en hetgeen werd geopenbaard aan Abraham, Ismaël, Izaäk, Jacob, en de stammen en hetgeen aan Mozes en Jezus en de profeten door hun Heer werd gegeven. Wij maken geen onderscheid tussen wie dan ook van hen. Aan Hem alleen onderwerpen wij ons.
Wa Man Yabtaghi Ghayra Al-'Islāmi Dīnāan Falan Yuqbala Minhu Wa Huwa Fī Al-'Ākhirati Mina Al-Khāsirīna
[3.85] En wie een andere godsdienst zoekt dan de Islam, het zal van hem niet worden aanvaard en hij zal in het Hiernamaals onder de verliezers zijn.
Kayfa Yahdī Al-Lahu Qawmāan Kafarū Ba`da 'Īmānihim Wa Shahidū 'Anna Ar-Rasūla Ĥaqqun Wa Jā'ahumu Al-Bayyinātu Wa ۚ Allāhu Lā Yahdī Al-Qawma Až-Žālimīna
[3.86] Hoe zal Allah een volk leiden, dat heeft verworpen, na te hebben geloofd, en de getuigenis te hebben afgelegd dat de boodschapper waarachtig was en nadat de duidelijke bewijzen tot hen waren gekomen? Allah leidt het onrechtvaardige volk niet.
[3.90] Voorzeker, degenen die terugvallen na te hebben geloofd en dan in ongeloof toenemen: hun berouw zal niet worden aanvaard, dezen zijn de dwalenden.
'Inna Al-Ladhīna Kafarū Wa Mātū Wa Hum Kuffārun Falan Yuqbala Min 'Aĥadihim Mil'u Al-'Arđi Dhahabāan Wa Law Aftadá Bihi ۗ 'Ūlā'ika Lahum `Adhābun 'Alīmun Wa Mā Lahum Min Nāşirīna
[3.91] Degenen die ongelovig zijn en als ongelovigen sterven, van geen hunner zal een aarde vol goud worden aanvaard als hij zich daarmede zou willen vrijkopen. Dezen zijn het wie een smartelijke straf wacht en er zullen voor hen geen helpers zijn.
[3.93] Alle voedsel was de kinderen Israëls geoorloofd, uitgezonderd hetgeen Israël zichzelf verbood voordat de Torah was nedergezonden. Zeg: "Komt met de Torah en leest haar als gij waarachtig zijt."
Fīhi 'Āyātun Bayyinātun Maqāmu 'Ibrāhīma ۖ Wa Man Dakhalahu Kāna 'Āmināan ۗ Wa Lillahi `Alá An-Nāsi Ĥijju Al-Bayti Mani Astaţā`a 'Ilayhi Sabīlāan ۚ Wa Man Kafara Fa'inna Al-LahaGhanīyun `Ani Al-`Ālamīna
[3.97] Daarin zijn duidelijke tekenen: het is de plaats van Abraham en wie het binnengaat is in vrede. En de bedevaart naar het Huis is door Allah aan de mensen opgelegd die er een weg naartoe kunnen vinden. En wie niet gelooft, Allah is voorzeker Onafhankelijk van alle werelden.
Qul Yā 'Ahla Al-Kitābi Lima Taşuddūna `An Sabīli Al-Lahi Man 'Āmana Tabghūnahā `Iwajāan Wa 'AntumShuhadā'u ۗ Wa Mā Al-Lahu Bighāfilin `Ammā Ta`malūna
[3.99] Zeg: "O, mensen van het Boek waarom houdt gij de mensen af van het (rechte) pad van Allah en wenst gij het krom te maken, terwijl gij er getuige van zijt? Allah is niet onachtzaam over hetgeen gij doet.
[3.100] O gij die gelooft, als gij sommigen hunner wie het Boek is gegeven gehoorzaamt, zullen zij u weer tot ongelovigen maken, nadat gij hebt geloofd.
Wa Kayfa Takfurūna Wa 'Antum Tutlá `Alaykum 'Āyātu Al-Lahi Wa Fīkum Rasūluhu ۗ Wa Man Ya`taşim Bil-Lahi Faqad Hudiya 'Ilá Şirāţin Mustaqīmin
[3.101] Hoe kunt gij verwerpen, terwijl u de tekenen van Allah worden voorgedragen en Zijn boodschapper onder u aan wezig is? En hij, die zich aan Allah vasthoudt, is inderdaad naar het rechte pad geleid.
Wa A`taşimū Biĥabli Al-Lahi Jamī`āan Wa Lā Tafarraqū ۚ Wa Adhkurū Ni`mata Al-Lahi `Alaykum 'Idh Kuntum 'A`dā'an Fa'allafa Bayna Qulūbikum Fa'aşbaĥtum Bini`matihi 'Ikhwānāan Wa Kuntum `Alá Shafā Ĥufratin Mina An-Nāri Fa'anqadhakum Minhā ۗ Kadhālika Yubayyinu Al-Lahu Lakum 'Āyātihi La`allakum Tahtadūna
[3.103] En houdt u allen tezamen vast aan het koord van Allah en weest niet verdeeld en gedenkt de gunst van Allah, die Hij u bewees toen gij vijanden waart en Hij uw harten verenigde, zo werdt gij door Zijn gunst broeders en gij waart aan de rand van een vuurput en Hij redde u er van. Zo legt Allah u Zijn geboden uit opdat gij zult worden geleid.
Wa Ltakun Minkum 'Ummatun Yad`ūna 'Ilá Al-Khayri Wa Ya'murūna Bil-Ma`rūfi Wa Yanhawna `Ani Al-Munkari ۚ Wa 'Ūlā'ika Humu Al-Mufliĥūna
[3.104] En laat er een groep onder u zijn die tot goedheid aanspoort en tot rechtvaardigheid maant en het kwade verbiedt; dezen zijn het die zullen slagen.
Wa Lā Takūnū Kālladhīna Tafarraqū Wa Akhtalafū Min Ba`di Mā Jā'ahumu Al-Bayyinātu ۚ Wa 'Ūlā'ika Lahum `Adhābun `Ažīmun
[3.105] En weest niet als degenen, die verdeeld waren en van mening verschilden nadat de duidelijke bewijzen tot hen waren, gekomen. Voor hen zal er een zware straf zijn.
[3.106] Op den dag, waarop sommige gezichten verlicht en andere gezichten verduisterd zullen zign. Wat hen betreft, wier gezicht verduisterd zal zijn: "Hebt gij verworpen, nadat gij hadt geloofd? Ondergaat dan de straf, omdat gij placht te verwerpen".
KuntumKhayra 'Ummatin 'Ukhrijat Lilnnāsi Ta'murūna Bil-Ma`rūfi Wa Tanhawna `Ani Al-Munkari Wa Tu'uminūna Bil-Lahi ۗ Wa Law 'Āmana 'Ahlu Al-Kitābi Lakāna Khayrāan Lahum ۚ Minhumu Al-Mu'uminūna Wa 'Aktharuhumu Al-Fāsiqūna
[3.110] Gij (Moslims) zijt het beste volk dat voor de mensheid (ter lering) is verwekt; gij gebiedt wat goed is, verbiedt wat kwaad is en gelooft in Allah. En, indien de mensen van het Boek hadden geloofd, zou het zeker beter voor hen zijn geweest. Sommigen hunner zijn gelovigen, maar de meesten hunner zijn overtreders.
[3.111] Zij kunnen u niet schaden, alleen enige moeilijkheid bezorgen en als zij tegen u vechten zullen zij u spoedig hun rug tonen. Dan zullen zij niet worden geholpen.
Đuribat `Alayhimu Adh-Dhillatu 'Ayna Mā Thuqifū 'Illā Biĥablin Mina Al-Lahi Wa Ĥablin Mina An-Nāsi Wa Bā'ū Bighađabin Mina Al-Lahi Wa Đuribat `Alayhimu Al-Maskanatu ۚ Dhālika Bi'annahum Kānū Yakfurūna Bi'āyāti Al-Lahi Wa Yaqtulūna Al-'Anbiyā'a Bighayri Ĥaqqin ۚ Dhālika Bimā `Aşaw Wa Kānū Ya`tadūna
[3.112] Waar zij zich ook bevinden, worden zij door vernedering getroffen, tenzij zij een verbond met Allah of een verbond met andere volkeren hebben. Zij keerden terug met Allah's toorn en werden door armoede getroffen. Dat kwam, doordat zij de tekenen van Allah verwierpen en de profeten onrechtvaardig doodden. Dat kwam, doordat zij ongehoorzaam waren en (zijn gebod) overtraden.
Laysū Sawā'an ۗ Min 'Ahli Al-Kitābi 'Ummatun Qā'imatun Yatlūna 'Āyāti Al-Lahi 'Ānā'a Al-Layli Wa Hum Yasjudūna
[3.113] Zij zijn niet allen gelijk. Onder de mensen van het Boek is een oprechte groep, die het Woord van Allah in de uren van de nacht opzegt en zich met het gelaat ter aarde werpt.
Yu'uminūna Bil-Lahi Wa Al-Yawmi Al-'Ākhiri Wa Ya'murūna Bil-Ma`rūfi Wa Yanhawna `Ani Al-Munkari Wa Yusāri`ūna Fī Al-Khayrāti Wa 'Ūlā'ika Mina Aş-Şāliĥīna
[3.114] Zij geloven in Allah en de laatste Dag en gebieden het goede en verbieden het kwade en wedijveren met elkander in goede werken. Dezen behoren tot de rechtvaardigen.
'Inna Al-Ladhīna Kafarū Lan Tughniya `Anhum 'Amwāluhum Wa Lā 'Awlāduhum Mina Al-LahiShay'āan ۖ Wa 'Ūlā'ika 'Aşĥābu An-Nāri ۚ Hum Fīhā Khālidūna
[3.116] Voorzeker, degenen die verwerpen hun bezittingen noch kinderen zullen hun iets kunnen baten tegen Allah en dezen worden de bewoners van het Vuur. Zij zullen daarin verblijven.
Mathalu Mā Yunfiqūna Fī Hadhihi Al-Ĥayāati Ad-Dunyā Kamathali Rīĥin Fīhā Şirrun 'Aşābat Ĥartha Qawmin Žalamū 'Anfusahum Fa'ahlakat/hu ۚ Wa Mā Žalamahumu Al-Lahu Wa Lakin 'Anfusahum Yažlimūna
[3.117] De gelijkenis van hetgeen zij voor het tegenwoordige leven besteden is als de wind, gepaard aan een hevige koude, die de oogst treft van een volk, dat zichzelf onrecht heeft aangedaan en deze vernietigt. En Allah had hun geen onrecht aangedaan, maar zij doen zichzelf onrecht aan.
[3.118] O gij die gelooft, neemt buiten uw volk geen ander tot intieme vrienden; zij zullen niet in gebreke blijven u te benadelen. Zij houden van leedvermaak. Nijd laten zij blijken en wat hun innerlijk verbergt is nog erger. Wij hebben u onze geboden duidelijk gemaakt, indien gij ze wilt begrijpen.
Hā'antum 'Ūlā'i Tuĥibbūnahum Wa Lā Yuĥibbūnakum Wa Tu'uminūna Bil-Kitābi Kullihi Wa 'Idhā Laqūkum Qālū 'Āmannā Wa 'Idhā Khalaw `Ađđū `Alaykumu Al-'Anāmila Mina Al-Ghayži Qul ۚ Mūtū Bighayžikum 'Inna ۗ Al-Laha `Alīmun Bidhāti Aş-Şudūri
[3.119] Ziet, gij hebt hen lief, maar zij hebben u niet lief. En gij gelooft in het gehele Boek; wanneer zij u ontmoeten zeggen zij: "Wij geloven." maar wanneer zij alleen zijn, bijten zij op hun vingertoppen van razernij over u. Zeg: "Sterft in uw razernij." Waarlijk, Allah weet goed wat in de harter is.
'In Tamsaskum Ĥasanatun Tasu'uhum Wa 'In Tuşibkum Sayyi'atun Yafraĥū Bihā ۖ Wa 'In Taşbirū Wa Tattaqū Lā Yađurrukum KayduhumShay'āan ۗ 'Inna Al-Laha Bimā Ya`malūna Muĥīţun
[3.120] Als u iets goeds overkomt verdriet het hen en als u iets kwaads overkomt verheugen zij zich er over. Maar, indien gij geduldig blijft en God vreest, zullen hun plannen u in het geheel niet schaden; voorzeker, Allah weet hetgeen zij doen.
Wa 'IdhGhadawta Min 'Ahlika Tubawwi'u Al-Mu'uminīna Maqā`ida Lilqitāli Wa ۗ Allāhu Samī`un `Alīmun
[3.121] Toen gij in de vroege morgen van uw huisgezin wegtrokt om de gelovigen hun plaatsen voor het gevecht aan te wijzen, - Allah is Alhorend, Alwetend. -
Wa Laqad Naşarakumu Al-Lahu Bibadrin Wa 'Antum 'Adhillatun Fa ۖ Attaqū Al-Laha La`allakum Tashkurūna
[3.123] En Allah had u reeds bij Badr geholpen, terwijl gij machteloos waart. Vreest daarom Allah, opdat gij dankbaar zult zijn.
Balá ۚ 'In Taşbirū Wa Tattaqū Wa Ya'tūkum Min Fawrihim Hādhā Yumdidkum Rabbukum Bikhamsati 'Ālāfin Mina Al-Malā'ikati Musawwimīna
[3.125] Ja, indien gij geduldig en rechtvaardit zijt en zij (de ongelovigen) u dadelijk in wilde vaart aanvallen, zal uw Heer u met vijf duizend nedergezonden engelen bijstaan."
Wa Mā Ja`alahu Al-Lahu 'Illā Bushrá Lakum Wa Litaţma'inna Qulūbukum Bihi ۗ Wa Mā An-Naşru 'Illā Min `Indi Al-Lahi Al-`Azīzi Al-Ĥakīmi
[3.126] En Allah heeft het alleen als blijde boodschap voor u gemaakt om uw hart daardoor gerust te stellen en hulp komt slechts van Allah, de Almachtige, de Alwijze.
[3.128] Gij hebt met de zaak niets uitstaande: Hij (Allah) moge Zich in barmhartigheid tot hen wenden of hen straffen, voorzeker zij zijn de boosdoeners.
Wa Lillahi Mā Fī As-Samāwāti Wa Mā Fī Al-'Arđi ۚ Yaghfiru Liman Yashā'u Wa Yu`adhdhibu Man Yashā'u Wa ۚ Allāhu Ghafūrun Raĥīmun
[3.129] En aan Allah behoort al hetgeen in de hemelen en al hetgeen op aarde is. Hij vergeeft wie Hij wil en Hij straft wie Hij wil en Allah is Vergevensgezind, Genadevol.
[3.130] O gij die gelooft, neemt geen rente, daar (deze) aanleiding geeft tot eindeloze vermeerdering (van bezit) en vreest Allah, opdat gij moogt slagen.
Wa Sāri`ū 'Ilá Maghfiratin Min Rabbikum Wa Jannatin `Arđuhā As-Samāwātu Wa Al-'Arđu 'U`iddat Lilmuttaqīna
[3.133] Wedijvert met elkaar in het vragen om vergiffenis van uw Heer en om het paradijs, welks uitgestrektheid de hemelen en de aarde is, bereid voor de godvrezenden,
Al-Ladhīna Yunfiqūna Fī As-Sarrā'i Wa Ađ-Đarrā'i Wa Al-Kāžimīna Al-Ghayža Wa Al-`Āfīna `Ani An-Nāsi Wa ۗ Allāhu Yuĥibbu Al-Muĥsinīna
[3.134] Zij, die in voorspoed en in tegenspoed wel doen en zij, die toorn onderdrukken en mensen vergeven; Allah heeft hen die goed doen, lief.
Wa Al-Ladhīna 'Idhā Fa`alū Fāĥishatan 'Aw Žalamū 'AnfusahumDhakarū Al-Laha Fāstaghfarū Lidhunūbihim Wa Man Yaghfiru Adh-Dhunūba 'Illā Al-Lahu Wa Lam Yuşirrū `Alá Mā Fa`alū Wa Hum Ya`lamūna
[3.135] En zij, die wanneer zij een slechte daad begaan of zichzelf onrecht aandoen Allah gedenken en om vergiffenis vragen voor hun zonden - wie kan deze zonden vergeven buiten Allah? - en niet volharden in hun (slechte) daden tegen beter weten in,
'Ūlā'ika Jazā'uuhum Maghfiratun Min Rabbihim Wa Jannātun Tajrī Min Taĥtihā Al-'Anhāru Khālidīna Fīhā ۚ Wa Ni`ma 'Ajru Al-`Āmilīna
[3.136] Dezen zijn het, wier loon vergiffenis is van hun Heer; in tuinen waar doorheen rivieren stromen zullen zij vertoeven; hoe goed is het loon van degenen die werken.
[3.137] Voorzeker, vََr u zijn verschillende volkeren voorbijgegaan, reist daarom over de aarde en ziet, hoe het einde was van degenen, die loochenden.
'In Yamsaskum Qarĥun Faqad Massa Al-Qawma Qarĥun Mithluhu ۚ Wa Tilka Al-'Ayyāmu Nudāwiluhā Bayna An-Nāsi Wa Liya`lama Al-Lahu Al-Ladhīna 'Āmanū Wa Yattakhidha MinkumShuhadā'a Wa ۗ Allāhu Lā Yuĥibbu Až-Žālimīna
[3.140] Als gij (Moslims) letsel krijgt (in de strijd); dat volk (de tegenstander) is reeds een dergelijk letsel overkomen. Zulke dagen laten Wij onder de mensen wisselen, opdat Allah degenen, die geloven onderscheide en uit uw midden getuigen (martelaren) neme en Allah heeft de onrechtvaardigen niet lief.
[3.144] En Mohammed is slechts een boodschapper. Waarlijk, alle boodschappers vََr hem zijn heengegaan. Zult gij u dan op de hielen omkeren als hij sterft of gedood wordt? Hij, die zich omkeert zal aan Allah in het geheel geen schade berokkenen. En Allah zal de dankbaren gewis belonen.
Wa Mā Kāna Linafsin 'An Tamūta 'Illā Bi'idhni Al-Lahi Kitābāan Mu'uajjalāan ۗ Wa Man YuridThawāba Ad-Dunyā Nu'utihi Minhā Wa Man YuridThawāba Al-'Ākhirati Nu'utihi Minhā ۚ Wa Sanajzī Ash-Shākirīna
[3.145] Geen ziel kan sterven zonder Allah's toestemming, daar de tijd is vastgesteld. En wie de beloning van de tegenwoordige wereld wenst, zullen Wij er van geven; en wie de beloning van het Hiernamaals wenst, hem zullen Wij daar van geven en Wij zullen de dankbaren gewis belonen.
Wa Ka'ayyin Min Nabīyin Qātala Ma`ahuRibbīyūna Kathīrun Famā Wahanū Limā 'Aşābahum Fī Sabīli Al-Lahi Wa Mā Đa`ufū Wa Mā Astakānū Wa ۗ Allāhu Yuĥibbu Aş-Şābirīna
[3.146] Er zijn vele profeten geweest aan wier zijden talrijke aanbidders van de Heer streden. Zij verslapten door niets wat hen op de weg van Allah overkwam, noch verzwakten zij, noch vernederden zij zich. En Allah heeft de geduldigen lief.
Wa Mā Kāna Qawlahum 'Illā 'An Qālū Rabbanā Aghfir Lanā Dhunūbanā Wa 'Isrāfanā Fī 'Amrinā Wa Thabbit 'Aqdāmanā Wa Anşurnā `Alá Al-Qawmi Al-Kāfirīna
[3.147] En hun woord was slechts: "Onze Heer, vergeef ons onze zonden en de buitensporigheden in ons gedrag en maak ons standvastig en help ons tegen het ongelovige volk."
[3.151] Wij zullen de harten der ongelovigen met ontzag vervullen omdat zij aan Allah deelgenoten toeschrijven waarvoor Hij geen gezag heeft nedergezonden. Hun verblijfplaats is het Vuur en slecht is de woning der overtreders.
Wa Laqad Şadaqakumu Al-Lahu Wa`dahu 'Idh Taĥussūnahum Bi'idhnihi ۖ Ĥattá 'Idhā Fashiltum Wa Tanāza`tum Fī Al-'Amri Wa `Aşaytum Min Ba`di Mā 'Arākum Mā Tuĥibbūna ۚ Minkum Man Yurīdu Ad-Dunyā Wa Minkum Man Yurīdu Al-'Ākhirata ۚ Thumma Şarafakum `Anhum Liyabtaliyakum ۖ Wa Laqad `Afā `Ankum Wa ۗ Allāhu Dhū Fađlin `Alá Al-Mu'uminīna
[3.152] En Allah heeft Zijn belofte aan u gehouden, toen gij hen met Zijn verlof dooddet totdat gij onstandvastig werdt en het over het gebod onder elkander oneens werdt en gij niet gehoorzaamdet, nadat Hij u hetgeen u behaagde had laten zien. Onder u waren er die deze tegenwoordige wereld begeerden en er waren onder u die het Hiernamaals begeerden. Toen wendde Hij u van hen af, opdat Hij u mocht beproeven; maar Hij heeft het u vergeven. Allah is Genadevol jegens de gelovigen.
'Idh Tuş`idūna Wa Lā Talwūna `Alá 'Aĥadin Wa Ar-Rasūlu Yad`ūkum Fī 'Ukhrākum Fa'athābakumGhammāan Bighammin Likaylā Taĥzanū `Alá Mā Fātakum Wa Lā Mā 'Aşābakum Wa ۗ Allāhu Khabīrun Bimā Ta`malūna
[3.153] Toen gij wegvluchttet en naar niemand omzaagt, terwijl de boodschapper u van verre nariep, gaf Hij u smart op smart, opdat gij niet zoudt treuren over hetgeen was verloren, noch over hetgeen met u gebeurde. En Allah is goed op de hoogte van hetgeen gij doet.
[3.154] Toen zond Hij na de smart een vredige sluimer over u neder, die een deel uwer overviel en het andere deel was bezorgd over zichzelf, terwijl zij ten onrechte, over Allah de gedachte der onwetendheid koesterden. Zij zeiden: "Hebben wij iets met de zaak uit te staan?" Zeg: "De zaak is geheel in Allah's handen." Zij verbergen in hun gedachten hetgeen zij niet aan u onthullen; zij zeggen: "Als de zaak in onze handen was geweest zouden wij hier niet hebben moeten vechten." Zeg: "Indien gij in uw huizen waart gebleven, zouden zij wie het strijden was bevolen, zeker naar de plaats waar zij zouden sterven, zijn gegaan, opdat Allah mocht beproeven wat in uw innerlijk was en louteren wat in uw hart was. Allah weet, wat in het innerlijk is.
[3.155] Voorzeker, diegenen onder u die op de dag waarop de twee scharen elkander ontmoetten, omkeerden, werden door Satan wegens hun daden aan het wankelen gebracht. Maar Allah heeft het hen vergeven. Voorwaar, Allah is Vergevensgezind, Verdraagzaam.
Yā 'Ayyuhā Al-Ladhīna 'Āmanū Lā Takūnū Kālladhīna Kafarū Wa Qālū Li'khwānihim 'Idhā Đarabū Fī Al-'Arđi 'Aw Kānū Ghuzzáan Law Kānū `Indanā Mā Mātū Wa Mā Qutilū Liyaj`ala Al-Lahu Dhālika Ĥasratan Fī Qulūbihim Wa ۗ Allāhu Yuĥyī Wa Yumītu Wa ۗ Allāhu Bimā Ta`malūna Başīrun
[3.156] O gij die gelooft, weest niet als de ongelovigen die over hun broeders, wanneer zij door het land reizen of ten strijde trekken, zeggen: "Waren zij bij ons gebleven, zij zouden niet zijn gestorven of gedood; opdat Allah dit tot een oorzaak van wroeging in hun (der ongelovigen) hart moge maken. Allah geeft leven en veroorzaakt de dood; Allah ziet, wat gij doet.
Wa La'in Qutiltum Fī Sabīli Al-Lahi 'Aw Muttum Lamaghfiratun Mina Al-Lahi Wa Raĥmatun Khayrun Mimmā Yajma`ūna
[3.157] En als gij voor de zaak van Allah wordt gedood of sterft, zal Allah's vergiffenis en barmhartigheid zeker beter zijn, dan hetgeen zij bijeengaren.
Fabimā Raĥmatin Mina Al-Lahi Linta Lahum ۖ Wa Law Kunta Fažžāan Ghalīža Al-Qalbi Lānfađđū Min Ĥawlika ۖ Fā`fu `Anhum Wa Astaghfir Lahum Wa Shāwirhum Fī Al-'Amri ۖ Fa'idhā `Azamta Fatawakkal `Alá Al-Lahi ۚ 'Inna Al-Laha Yuĥibbu Al-Mutawakkilīna
[3.159] Door de barmhartigheid van Allah zijt gij (de Profeet) zachtmoedig jegens hen (gelovigen); als gij ruw en hardvochtig waart geweest zouden zij zich zeker uit uw omgeving hebben verwijderd. Vergeef hen daarom en vraag voor hen vergiffenis en raadpleeg hen in belangrijke zaken en wanneer gij vastbesloten zijt, leg dan uw vertrouwen in Allah. Voorzeker, Allah heeft degenen lief die vertrouwen in Hem hebben.
[3.160] Als Allah u helpt, zal niemand u overweldigen, maar als Hij u verlaat, wie is er dan die u buiten Hem kan helpen? In Allah zullen de gelovigen hun vertrouwen leggen.
Wa Mā Kāna Linabīyin 'An Yaghulla ۚ Wa Man Yaghlul Ya'ti Bimā Ghalla Yawma Al-Qiyāmati ۚ Thumma Tuwaffá Kullu Nafsin Mā Kasabat Wa Hum Lā Yužlamūna
[3.161] En het betaamt een profeet niet oneerlijk te handelen; wie oneerlijk handelt zal op de Dag der Opstanding zijn oneerlijke handelingen met zich meebrengen. Dan zal iedere ziel ten volle worden vergolden naar hetgeen zij verdiende, - toch zal hun geen onrecht worden aangedaan.
'Afamani Attaba`a Riđwāna Al-Lahi Kaman Bā'a Bisakhaţin Mina Al-Lahi Wa Ma'wāhu Jahannamu ۚ Wa Bi'sa Al-Maşīru
[3.162] Is hij die het behagen van Allah zoekt en hij die de toorn van Allah tot zich trekt en wiens verblijfplaats de hel is, gelijk? Deze (laatste) is een slechte bestemming.
Laqad Manna Al-Lahu `Alá Al-Mu'uminīna 'Idh Ba`atha Fīhim Rasūlāan Min 'Anfusihim Yatlū `Alayhim 'Āyātihi Wa Yuzakkīhim Wa Yu`allimuhumu Al-Kitāba Wa Al-Ĥikmata Wa 'In Kānū Min Qablu Lafī Đalālin Mubīnin
[3.164] Voorwaar, Allah heeft de gelovigen een gunst bewezen, daar Hij een boodschapper uit hun midden opwekte, die hun Zijn tekenen verkondigt, hen loutert en hun het Boek en de wijsheid onderwijst, hoewel zij voordien duidelijk dwaalden.
[3.165] Wanneer u rampspoed overkomt - en gij hadt het dubbele er van aangedaan (aan uw vijanden) - zegt gij: "Vanwaar komt dit?" Zeg: "Het komt door uzelf." Voorwaar, Allah heeft macht over alle dingen.
Wa Mā 'Aşābakum Yawma At-Taqá Al-Jam`āni Fabi'idhni Al-Lahi Wa Liya`lama Al-Mu'uminīna
[3.166] En hetgeen u op de dag waarop de twee partijen elkander ontmoetten, is overkomen, geschiedde met Allah's verlof en dit was om de gelovigen te onderscheiden,
[3.167] En opdat Hij de huichelaars mocht doen onderkennen. En er werd tot hen gezegd: "Komt en vecht voor Allah's zaak en verdedigt u." Zij zeiden: "Als wij wisten dat het vechten was, zouden wij u zeker hebben gevolgd." Zij stonden op die dag dichter bij het ongeloof dan bij het geloof. Zij zeggen met hun mond wat niet in hun hart is. Doch Allah weet goed wat zij verbergen.
Al-Ladhīna Qālū Li'khwānihim Wa Qa`adū Law 'Aţā`ūnā Mā Qutilū ۗ Qul Fādra'ū `An 'Anfusikumu Al-Mawta 'In Kuntum Şādiqīna
[3.168] Degenen, die omtrent hun broeders zeiden terwijl zij zelf achterbleven: "Als zij ons hadden gehoorzaamd, zouden zij niet zijn gedood." Zeg: "Wendt dan de dood van uzelf af, als gij waarheid spreekt."
Fariĥīna Bimā 'Ātāhumu Al-Lahu Min Fađlihi Wa Yastabshirūna Bial-Ladhīna Lam Yalĥaqū Bihim Min Khalfihim 'Allā Khawfun `Alayhim Wa Lā Hum Yaĥzanūna
[3.170] Jubelend, over hetgeen Allah hun van Zijn overvloed heeft gegeven, zich verblijdend over degenen die achterbleven, en hen nog niet hebben ingehaald, dat er geen vrees over hen zal komen, noch dat zij zullen treuren.
Al-Ladhīna Astajābū Lillahi Wa Ar-Rasūli Min Ba`di Mā 'Aşābahumu Al-Qarĥu ۚ Lilladhīna 'Aĥsanū Minhum Wa Attaqaw 'Ajrun `Ažīmun
[3.172] Degenen, die de roep van Allah en de boodschapper beantwoordden, nadat zij gewond waren - diegenen hunner, die goeddoen en rechtvaardig handelen, zullen een grote beloning ontvangen.
Al-Ladhīna Qāla Lahumu An-Nāsu 'Inna An-Nāsa Qad Jama`ū Lakum Fākhshawhum Fazādahum 'Īmānāan Wa Qālū Ĥasbunā Al-Lahu Wa Ni`ma Al-Wakīlu
[3.173] En toen de mensen tot hen zeiden: "De volkeren hebben zich tegen u verzameld, vreest hen daarom," vermeerderde dit hun geloof en zij antwoordden: "Allah is ons genoeg en Hij is een uitstekende Beschermer."
Fānqalabū Bini`matin Mina Al-Lahi Wa Fađlin Lam Yamsas/hum Sū'un Wa Attaba`ū Riđwāna Al-Lahi Wa ۗ Allāhu Dhū Fađlin `Ažīmin
[3.174] Daarom keerden zij met de gunst en genade van Allah terug, geen kwaad had hen aangeraakt en zij volgden Allah's welbehagen; en Allah is de Heer van grote overvloed.
[3.176] En laat degenen, die vlug tot ongeloof vervallen, u niet verdrieten; voorzeker, zij kunnen Allah niets aandoen. Allah wil hen aan het toekomstig leven geen deel doen hebben, er zal voor hen een strenge straf zijn.
[3.178] En laat de ongelovigen niet denken dat het uitstel, dat Wij hun geven, goed voor hen is; Wij geven hun slechts uitstel, zodat zij in zonde toenemen; er zal voor hen een vernederende straf zijn.
Mā Kāna Al-Lahu Liyadhara Al-Mu'uminīna `Alá Mā 'Antum `Alayhi Ĥattá Yamīza Al-Khabītha Mina Aţ-Ţayyibi ۗ Wa Mā Kāna Al-Lahu Liyuţli`akum `Alá Al-Ghaybi Wa Lakinna Al-Laha Yajtabī Min Rusulihi Man Yashā'u ۖ Fa'āminū Bil-Lahi Wa Rusulihi ۚ Wa 'In Tu'uminū Wa Tattaqū Falakum 'Ajrun `Ažīmun
[3.179] Allah is niet zo dat Hij de gelovigen in de toestand laat waarin zij verkeren, totdat Hij de kwaden van de goeden scheidt, noch is Allah zo, dat Hij u het ongeziene bekend maakt. Maar Allah kiest tot Zijn boodschappers, wie Hij wil. Gelooft daarom in Allah en Zijn boodschappers. Als gij gelooft en rechtvaardig zijt, zal er een grote beloning voor u zijn.
Wa Lā Yaĥsabanna Al-Ladhīna Yabkhalūna Bimā 'Ātāhumu Al-Lahu Min Fađlihi Huwa Khayrāan Lahum ۖ Bal Huwa Sharrun Lahum ۖ Sayuţawwaqūna Mā Bakhilū Bihi Yawma Al-Qiyāmati ۗ Wa Lillahi Mīrāthu As-Samāwāti Wa Al-'Arđi Wa ۗ Allāhu Bimā Ta`malūna Khabīrun
[3.180] En laat degenen, die gierig zijn, ten opzichte van wat Allah hun van Zijn overvloed heeft gegeven, niet denken, dat het goed voor hen is, neen, het is slecht voor hen. Hetgene, waarmee zij gierig zijn zal op de Dag der Opstanding als een halsband om hun nek worden gelegd. En aan Allah behoort het erfdeel der hemelen en der aarde en Allah is goed op de hoogte van hetgeen gij doet.
Laqad Sami`a Al-Lahu Qawla Al-Ladhīna Qālū 'Inna Al-Laha Faqīrun Wa Naĥnu 'Aghniyā'u ۘ Sanaktubu Mā Qālū Wa Qatlahumu Al-'Anbiyā'a Bighayri Ĥaqqin Wa Naqūlu Dhūqū `Adhāba Al-Ĥarīqi
[3.181] En voorzeker, Allah heeft de uiting gehoord van degenen, die zeiden: "Allah is arm en wij zijn rijk." Wij zullen hetgeen zij hebben gezegd en hun pogingen om de profeten onrechtvaardig te doden, optekenen en Wij zullen zeggen: "Ondergaat de straf van het branden."
[3.183] En degenen, die zeggen: "Allah heeft ons opgedragen in geen boodschapper te geloven, voordat deze ons een offer brengt dat door het vuur wordt verteerd", zeg hun: "Er zijn reeds vََr mij boodschappers tot u gekomen met duidelijke tekenen en met hetgeen, waarover gij spreekt. Waarom trachttet gij hen dan te doden, als gij eerlijk zijt?"
Fa'in Kadhdhabūka Faqad Kudhdhiba Rusulun Min Qablika Jā'ū Bil-Bayyināti Wa Az-Zuburi Wa Al-Kitābi Al-Munīri
[3.184] En wanneer men u (de profeet) verloochent, (weet dan) dat er eveneens boodschappers vََr u verloochend werden die met duidelijke tekenen en geschriften en het stralende Boek kwamen.
Kullu NafsinDhā'iqatu Al-Mawti ۗ Wa 'Innamā Tuwaffawna 'Ujūrakum Yawma Al-Qiyāmati ۖ Faman Zuĥziĥa `Ani An-Nāri Wa 'Udkhila Al-Jannata Faqad Fāza ۗ Wa Mā Al-Ĥayāatu Ad-Dunyā 'Illā Matā`u Al-Ghurūri
[3.185] Elke ziel zal de dood ondergaan. En voorzeker zal u op de Dag der Opstanding uw beloning ten volle worden uitbetaald. Wie daarom van het Vuur wordt verwijderd en de Hemel binnengelaten, heeft inderdaad zijn doel bereikt. Het leven dezer wereld is niets dan een middel tot bedrog.
Latublawunna Fī 'Amwālikum Wa 'Anfusikum Wa Latasma`unna Mina Al-Ladhīna 'Ūtū Al-Kitāba Min Qablikum Wa Mina Al-Ladhīna 'Ashrakū 'Adháan Kathīrāan ۚ Wa 'In Taşbirū Wa Tattaqū Fa'inna Dhālika Min `Azmi Al-'Umūri
[3.186] Gij zult zeker worden beproefd in uw bezittingen en in uzelf en gij zult gewis vele pijnlijke dingen horen van degenen, aan wie het Boek was gegeven vََr u en van degenen, die afgoderij bedrijven. Maar als gij geduldig blijft en rechtvaardig handelt, dat is waarlijk een zaak van vastberadenheid.
Wa 'Idh 'Akhadha Al-Lahu Mīthāqa Al-Ladhīna 'Ūtū Al-Kitāba Latubayyinunnahu Lilnnāsi Wa Lā Taktumūnahu Fanabadhūhu Warā'a Žuhūrihim Wa Ashtaraw BihiThamanāan Qalīlāan ۖ Fabi'sa Mā Yashtarūna
[3.187] En toen Allah een verbond sloot met degenen, die het Boek gegeven was, zeide Hij: "Gij zult dit aan de mensen bekend maken en het niet verbergen." Maar zij verwaarloosden dat voor luttel gewin. Kwaad was hetgeen zij in ruil namen.
Lā Taĥsabanna Al-Ladhīna Yafraĥūna Bimā 'Ataw Wa Yuĥibbūna 'An Yuĥmadū Bimā Lam Yaf`alū Falā Taĥsabannahum Bimafāzatin Mina Al-`Adhābi ۖ Wa Lahum `Adhābun 'Alīmun
[3.188] Degenen die juichen over hetgeen zij hebben gedaan en gaarne worden geroemd voor hetgene zij niet deden, denkt niet, dat zij veilig zijn voor straf. Er wacht hen een pijnlijke kastijding.
'Inna Fī Khalqi As-Samāwāti Wa Al-'Arđi Wa Akhtilāfi Al-Layli Wa An-Nahāri La'āyātin Li'wlī Al-'Albābi
[3.190] Er zijn voorzeker in de schepping der hemelen en der aarde en in de wisseling van dag en nacht tekenen voor mensen van begrip.
Al-Ladhīna Yadhkurūna Al-Laha Qiyāmāan Wa Qu`ūdāan Wa `Alá Junūbihim Wa Yatafakkarūna Fī Khalqi As-Samāwāti Wa Al-'Arđi Rabbanā Mā Khalaqta Hādhā Bāţilāan Subĥānaka Faqinā `Adhāba An-Nāri
[3.191] Zij die staande, zittende en op hun zijden liggende Ailah gedenken, en nadenken over de schepping der hemelen en der aarde, zeggende: "Onze Heer, Gij hebt dit niet tevergeefs geschapen; neen, heilig zijt Gij; red ons daarom van de straf van het Vuur.
[3.193] Onze Heer, wij hebben een prediker gehoord, die opriep tot het geloof: 'Gelooft in de Heer' en wij hebben geloofd. Onze Heer, vergeef ons daarom onze zonden en bedek onze zwakheden en doe ons sterven met de rechtvaardigen.
Rabbanā Wa 'Ātinā Mā Wa`adtanā `Alá Rusulika Wa Lā Tukhzinā Yawma Al-Qiyāmati ۗ 'Innaka Lā Tukhlifu Al-Mī`āda
[3.194] Onze Heer, schenk ons hetgeen Gij ons door Uw boodschappers hebt beloofd en verneder ons niet op de Dag der Opstanding. Voorzeker, Gij breekt de belofte niet."
Fāstajāba Lahum Rabbuhum 'Annī Lā 'Uđī`u `Amala `Āmilin Minkum MinDhakarin 'Aw 'Unthá ۖ Ba`đukum Min Ba`đin ۖ Fa-Al-Ladhīna Hājarū Wa 'Ukhrijū Min Diyārihim Wa 'Ūdhū Fī Sabīlī Wa Qātalū Wa Qutilū La'ukaffiranna `Anhum Sayyi'ātihim Wa La'udkhilannahum Jannātin Tajrī Min Taĥtihā Al-'Anhāru Thawābāan Min `Indi Al-Lahi Wa ۗ Allāhu `Indahu Ĥusnu Ath-Thawābi
[3.195] En hun Heer verhoorde hen, zeggende: "Ik zal het werk van iedere werker onder u, hetzij man of vrouw, niet verloren doen gaan. - Gij behoort tot elkander. - En Ik zal van hen, die hun land verlieten en van hun huizen zijn verjaagd en voor Mijn zaak zign vervolgd en die hebben gevochten en zijn gedood, de fouten zeker bedekken en zal hen tuinen doen binnengaan, waar doorheen rivieren stromen: een beloning van Allah en bij Allah is de beste beloning."
Lakini Al-Ladhīna Attaqaw Rabbahum Lahum Jannātun Tajrī Min Taĥtihā Al-'Anhāru Khālidīna Fīhā Nuzulāan Min `Indi Al-Lahi ۗ Wa Mā `Inda Al-LahiKhayrun Lil'abrāri
[3.198] Maar zij, die hun Heer vrezen, zullen tuinen hebben, waar doorheen rivieren stromen, daarin zullen zij vertoeven als onthaal van Allah. En hetgeen bij Allah is, is voor de rechtvaardigen beter.
Wa 'Inna Min 'Ahli Al-Kitābi Laman Yu'uminu Bil-Lahi Wa Mā 'Unzila 'Ilaykum Wa Mā 'Unzila 'IlayhimKhāshi`īna Lillahi Lā Yashtarūna Bi'āyāti Al-LahiThamanāan Qalīlāan ۗ 'Ūlā'ika Lahum 'Ajruhum `Inda Rabbihim ۗ 'Inna Al-Laha Sarī`u Al-Ĥisābi
[3.199] En voorzeker, onder de mensen van het Boek zijn er, die in Allah en in hetgeen u is geopenbaard en in hetgeen tot hen was neergedaald, geloven, zich voor Allah verootmoedigend. Zij ruilen de tekenen van Allah niet in voor een geringe prijs. Dezen zijn het, die hun beloning bij hun Heer zullen ontvangen. Voorzeker, Allah is vlug in het verrekenen.