Yā 'Ayyuhā An-Nāsu Attaqū Rabbakumu Al-Ladhī Khalaqakum Min Nafsin Wāĥidatin Wa Khalaqa Minhā Zawjahā Wa Baththa Minhumā Rijālāan Kathīrāan Wa Nisā'an Wa Attaqū Al-Laha Al-Ladhī Tatasā'alūna Bihi Wa Al-'Arĥāma 'Inna Al-Laha Kāna `Alaykum Raqībāan
[4.1] O, gij mensen, vreest uw Heer, Die u van één enkele ziel schiep en daaruit haar gezellin schiep en uit hen beiden mannen en vrouwen verspreidde en vreest Allah in Wiens naam gij een beroep op elkander doet en (weest plichtsgetrouw) betreffende de familiebanden. Voorwaar, Allah is Bewaker over u.
Wa 'Ātū Al-Yatāmá 'Amwālahum ۖ Wa Lā Tatabaddalū Al-Khabītha Biţ-Ţayyibi ۖ Wa Lā Ta'kulū 'Amwālahum 'Ilá 'Amwālikum ۚ 'Innahu Kāna Ĥūbāan Kabīrāan
[4.2] En geeft de wezen hun eigendom en verruilt het slechte (van u) niet voor het goede (van hen) noch verbruikt hun eigendom met het uwe. Voorzeker, dat is een grote zonde.
Wa 'In Khiftum 'Allā Tuqsiţū Fī Al-Yatāmá Fānkiĥū Mā Ţāba Lakum Mina An-Nisā' Mathná Wa Thulātha Wa Rubā`a ۖ Fa'in Khiftum 'Allā Ta`dilū Fawāĥidatan 'Aw Mā Malakat 'Aymānukum ۚ Dhālika 'Adná 'Allā Ta`ūlū
[4.3] En als gij vreest dat gij niet rechtschapen zult zijn bij het behandelen der wezen, huwt dan vrouwen die u behagen, twee of drie, of vier en als gij vreest, dat gij niet rechtvaardig zult handelen, dan één of wat uw rechter handen bezitten. Dat is voor u de beste weg, om onrechtvaardigheid te voorkomen.
[4.4] En geeft de vrouwen gewillig haar huwelijksgift. Maar als zij naar haar eigen behagen u er een gedeelte van kwijtschelden, geniet het dan met genoegen en heilzaam gevolg.
Wa Lā Tu'utū As-Sufahā'a 'Amwālakumu Allatī Ja`ala Al-Lahu Lakum Qiyāmāan Wa Arzuqūhum Fīhā Wa Aksūhum Wa Qūlū Lahum Qawlāan Ma`rūfāan
[4.5] En geeft eigendom, dat Allah als middel van bestaan heeft gegeven niet aan de dwazen (in eigen beheer), maar voedt hen er mee en kleedt hen en spreekt vriendelijke woorden tot hen.
Wa Abtalū Al-Yatāmá Ĥattá 'Idhā Balaghū An-Nikāĥa Fa'in 'Ānastum Minhum Rushdāan Fādfa`ū 'Ilayhim 'Amwālahum ۖ Wa Lā Ta'kulūhā 'Isrāfāan Wa Bidārāan 'An Yakbarū ۚ Wa Man Kāna Ghanīyāan Falyasta`fif ۖ Wa Man Kāna Faqīrāan Falya'kul Bil-Ma`rūfi ۚ Fa'idhā Dafa`tum 'Ilayhim 'Amwālahum Fa'ash/hidū `Alayhim ۚ Wa Kafá Bil-Lahi Ĥasībāan
[4.6] En ondervraagt de wezen, wanneer zij de huwbare leeftijd bereikt hebben: als gij in hen rijpheid van verstand vindt stelt hun dan hun eigendom ter hand; en verteert het niet in buitensporigheid en haast, omdat zij opgroeien. En laat hij, die rijk is zich onthouden en laat hij die arm is naar billijkheid er gebruik van maken. En wanneer gij hun eigendommen overhandigt, neemt er dan getuigen bij. Allah is toereikend om rekenschap te vragen.
Lilrrijāli Naşībun Mimmā Taraka Al-Wālidāni Wa Al-'Aqrabūna Wa Lilnnisā'i Naşībun Mimmā Taraka Al-Wālidāni Wa Al-'Aqrabūna Mimmā Qalla Minhu 'Aw Kathura ۚ Naşībāan Mafrūđāan
[4.7] Er is voor mannen een aandeel van hetgeen hun ouders en bloedverwanten nalaten en er is voor vrouwen een aandeel van hetgeen hun ouders en bloedverwanten nalaten, of het weinig of veel zij: een vastgesteld gedeelte.
Wa 'Idhā Ĥađara Al-Qismata 'Ūlū Al-Qurbá Wa Al-Yatāmá Wa Al-Masākīnu Fārzuqūhum Minhu Wa Qūlū Lahum Qawlāan Ma`rūfāan
[4.8] Wanneer verwanten en wezen en de armen bij de verdeling (der erfenis) aanwezig zijn, geeft hun er iets van en spreekt vriendelijke woorden tot hen.
Wa Līakhsha Al-Ladhīna Law Tarakū Min KhalfihimDhurrīyatan Đi`āfāan Khāfū `Alayhim Falyattaqū Al-Laha Wa Līaqūlū Qawlāan Sadīdāan
[4.9] En laat hen Allah vrezen, die, indien zij hun eigen zwakke nageslacht mochten achterlaten, bezorgd zouden zijn. Laat hen Allah daarom vrezen en laat hen het juiste woord spreken.
[4.10] Voorzeker, zij, die het eigendom van wezen onrechtvaardig verteren, verteren slechts vuur in hun buik en zij zullen in een laaiend Vuur branden.
[4.11] Allah gebiedt u aangaande uw kinderen: voor het mannelijke kind evenveel als het deel van twee vrouwelijke kinderen, maar als er alleen meisjes zijn, meer dan twee, dan is er voor haar tweederde van de nalatenschap en als er slechts één is, voor haar is de helft. En voor elk zijner ouders is er een zesde deel der erfenis, als hij een kind heeft, maar als hij geen kind heeft en zijn ouders van hem erven, dan is er voor zijn moeder een derde deel en als hij broeders en zusters heeft, dan is er voor zijn moeder een zesde deel na de betaling van enig legaat, dat hij heeft nagelaten of van (niet vereffende) schuld. Uw ouders en uw kinderen, gij weet niet, wie van hen u het meest tot heil is. Dit is vastgesteld door Allah. Voorzeker, Allah is Alwetend, Alwijs.
[4.12] En gij zult de helft hebben van hetgeen uw vrouwen nalaten, indien zij geen kind hebben, maar indien zij een kind hebben, is er voor u een vierde van hetgeen zij nalaten na de betaling van enig legaat, dat zij hebben nagelaten of van schuld. En zij zullen een vierde hebben van hetgeen gij nalaat, als gij geen kind hebt, maar als gij een kind hebt, zo is er voor hen een achtste deel van hetgeen gij nalaat, na de betaling van enig legaat of van onverrekende schuld. En indien er een man of een vrouw is, van wie wordt geërfd en deze is ouderloos en kinderloos en heeft een broeder of een zuster, dan is er voor elk hunner een zesde deel. Maar als er meer dan dezen zijn, dan zijn zij deelgenoten in een derde na de betaling van enig legaat, dat is nagelaten of van schuld, zonder benadeling. Dit is gebod van Allah en Allah is Alwetend, Verdraagzaam.
Tilka Ĥudūdu Al-Lahi ۚ Wa Man Yuţi`i Al-Laha Wa Rasūlahu Yudkhilhu Jannātin Tajrī Min Taĥtihā Al-'Anhāru Khālidīna Fīhā ۚ Wa Dhalika Al-Fawzu Al-`Ažīmu
[4.13] Dit zijn de door Allah vastgestelde bepalingen en wie Allah en Zijn boodschapper gehoorzaamt, Hij zal hem tuinen doen binnengaan, waar doorheen rivieren stromen, daar zullen zij in verblijven en dat is een grote zegepraal.
Wa Man Ya`şi Al-Laha Wa Rasūlahu Wa Yata`adda Ĥudūdahu Yudkhilhu Nārāan Khālidāan Fīhā Wa Lahu `Adhābun Muhīnun
[4.14] En wie Allah en Zijn boodschapper niet gehoorzaamt en Zijn grenzen overschrijdt zal Hij het Vuur doen binnengaan; hij zal daarin verblijven en dit zal voor hem een vernederende straf zijn.
[4.15] En voor degenen uwer vrouwen, die zich aan ontucht schuldig maken, roept vier uwer als getuigen tegen haar en als zij getuigen, sluit haar dan in de huizen op, totdat de dood haar achterhaalt, of totdat Allah haar een weg opent.
Wa Al-Ladhāni Ya'tiyānihā Minkum ۖ Fa'ādhūhumā Fa'in Tābā Wa 'Aşlaĥā Fa'a`riđū ۗ `Anhumā 'Inna Al-Laha Kāna Tawwābāan Raĥīmāan
[4.16] En als twee temiffen van u zich hieraan schuldig maken, straft hen beiden. En als zij berouw hebben en zich verbeteren, laat hen dan met rust, voorzeker, Allah is Berouwaanvaardend, Genadevol.
[4.17] Waarlijk, berouw bestaat bij Allah alleen van degenen, die in onwetendheid kwaad doen en dan daarna berouw hebben. Dezen zijn het, tot wie Allah Zich met barmhartigheid wendt; en Allah is Alwetend, Alwijs.
Wa Laysati At-Tawbatu Lilladhīna Ya`malūna As-Sayyi'āti Ĥattá 'Idhā Ĥađara 'Aĥadahumu Al-Mawtu Qāla 'Innī Tubtu Al-'Āna Wa Lā Al-Ladhīna Yamūtūna Wa Hum Kuffārun ۚ 'Ūlā'ika 'A`tadnā Lahum `Adhābāan 'Alīmāan
[4.18] Er is geen (aanvaarding van) berouw voor degene, die kwaad doet, totdat de dood hem in het gezicht staart en hij zegt: 'Ik heb berouw;' noch voor degenen die als ongelovigen sterven. Dezen zijn het, voor wie Wij een pijnlijke straf hebben bereid.
[4.19] O, gij die gelooft, het is u niet geoorloofd, vrouwen te erven tegen haar wil, noch moogt gij haar tegenhouden opdat gij een gedeelte van wat gij haar hebt gegeven, moogt terugnemen, tenzij zij schuldig zijn aan een schandelijk kwaad; en blijft met haar vriendelijk omgaan en als gij afkeer van haar hebt, kan het zijn, dat gij afkeer hebt van iets, waarin Allah veel goeds kan hebben gelegd.
Wa 'In 'Aradtumu Astibdāla Zawjin Makāna Zawjin Wa 'Ātaytum 'Iĥdāhunna Qinţārāan Falā Ta'khudhū Minhu Shay'āan ۚ 'Ata'khudhūnahu Buhtānāan Wa 'Ithmāan Mubīnāan
[4.20] En indien gij een vrouw in plaats van een andere wenst te nemen en gij hebt één harer een schat gegeven, neemt er niets van terug. Wilt gij het door laster en een klaarblijkelijk zondige manier nemen?
Wa Lā Tankiĥū Mā Nakaĥa 'Ābā'uukum Mina An-Nisā' 'Illā Mā Qad Salafa ۚ 'Innahu Kāna Fāĥishatan Wa Maqtāan Wa Sā'a Sabīlāan
[4.22] En huwt niet de vrouwen, die uw vaders huwden, met uitzondering van wat reeds gebeurd is. Het is een slecht en afschuwelijk iets en een verkeerde weg.
Ĥurrimat `Alaykum 'Ummahātukum Wa Banātukum Wa 'Akhawātukum Wa `Ammātukum Wa Khālātukum Wa Banātu Al-'Akhi Wa Banātu Al-'Ukhti Wa 'Ummahātukumu Al-Lātī 'Arđa`nakum Wa 'Akhawātukum Mina Ar-Rađā`ati Wa 'Ummahātu Nisā'ikum Wa Rabā'ibukumu Al-Lātī Fī Ĥujūrikum Min Nisā'ikumu Al-Lātī Dakhaltum Bihinna Fa'in Lam Takūnū Dakhaltum Bihinna Falā Junāĥa `Alaykum Wa Ĥalā'ilu 'Abnā'ikumu Al-Ladhīna Min 'Aşlābikum Wa 'An Tajma`ū Bayna Al-'Ukhtayni 'Illā Mā Qad Salafa ۗ 'Inna Al-Laha Kāna Ghafūrāan Raĥīmāan
[4.23] Verboden zijn u uw moeders en uw dochters en uw zusters en uw vaders zusters en uw moeders zusters en uw broeders dochters en uw zusters dochters en uw minnen en uw zoogzusters en de moeders uwer vrouwen en uw stiefdochters, die uw beschermelingen zijn door uw vrouwen tot wie gij zijt ingegaan, maar als gij niet tot haar zijt ingegaan zal er geen zonde op u rusten en de vrouwen uwer eigen zonen (zign ook verboden) alsmede twee zusters tezamen te hebben, met uitzondering van wat reeds voorbij is; gewis, Allah is Vergevensgezind, Genadevol;
[4.24] En getrouwde vrouwen, met uitzondering van haar, die gij bezit. Dit is een gebod van Allah voor u. Degenen, die daar buiten vallen, zijn u toegestaan; dat gij zoekt door middel van wat gij bezit haar behoorlijk te huwen en geen overspel te plegen. En geeft haar een huwelijksgift, tegenover de voordelen, die gij van haar hebt, dit is verplicht; er zal na het vaststellen daarvan geen zonde op u rusten in alles wat gij onderling overeenkomt. Voorzeker, Allah is Alwetend, Alwijs.
Wa Man Lam Yastaţi` Minkum Ţawlāan 'An Yankiĥa Al-Muĥşanāti Al-Mu'umināti Famin Mā Malakat 'Aymānukum Min Fatayātikumu Al-Mu'umināti Wa ۚ Allāhu 'A`lamu Bi'īmānikum ۚ Ba`đukum Min Ba`đin ۚ Fānkiĥūhunna Bi'idhni 'Ahlihinna Wa 'Ātūhunna 'Ujūrahunna Bil-Ma`rūfi Muĥşanātin Ghayra Musāfiĥātin Wa Lā Muttakhidhāti 'Akhdānin ۚ Fa'idhā 'Uĥşinna Fa'in 'Atayna Bifāĥishatin Fa`alayhinna Nişfu Mā `Alá Al-Muĥşanāti Mina Al-`Adhābi ۚ Dhālika Liman Khashiya Al-`Anata Minkum ۚ Wa 'An Taşbirū Khayrun Lakum Wa ۗ Allāhu Ghafūrun Raĥīmun
[4.25] En wie uwer het niet kan bekostigen vrije gelovige vrouwen te huwen, hij huwe hetgeen gij bezit, namelijk gelovige slavinnen. En Allah kent uw geloof het beste. Gij zijt van elkander; huwt haar daarom met de toestemming van haar meesters en geeft haar een huwelijksgift op de gebruikelijke wijze, kuis zijnde, geen ontucht plegende, noch er heimelijke minnaars op nahoudende. En indien zij, nadat zij gehuwd zijn zich schuldig maken aan ontrouw - geldt voor haar de helft van de straf, die voor de vrije vrouwen is voorgeschreven. Dit is voor degene uwer die vreest te zondigen. Maar het is beter voor u dat gij u weerhoudt en Allah is Vergevensgezind, Genadevol.
Yurīdu Al-Lahu Liyubayyina Lakum Wa Yahdiyakum Sunana Al-Ladhīna Min Qablikum Wa Yatūba `Alaykum Wa ۗ Allāhu `Alīmun Ĥakīmun
[4.26] Allah wenst u te onderrichten en te leiden naar de paden van degenen die vََr u waren en u Zijn barmhartigheid te betonen. Allah is Alwetend, Alwijs.
[4.29] O, gij die gelooft, gebruikt elkanders eigendom niet met leugen en bedrog maar handelt bij onderlinge overeenkomst. En pleeg geen zelfmoord. Voorzeker, Allah is u Genadevol.
[4.32] En begeert niet datgene, waarmede Allah sommigen uwer boven anderen deed uitblinken. Mannen zullen een aandeel hebben in hetgeen zij hebben verdiend en vrouwen zullen een aandeel hebben in hetgeen zij hebben verdiend. En vraagt om Allah's overvloed. Waarlijk, Allah kent alle dingen.
Wa Likullin Ja`alnā Mawāliya Mimmā Taraka Al-Wālidāni Wa Al-'Aqrabūna Wa ۚ Al-Ladhīna `Aqadat 'Aymānukum Fa'ātūhum Naşībahum ۚ 'Inna Al-Laha Kāna `Alá Kulli Shay'inShahīdāan
[4.33] En voor een ieder hebben Wij erfgenamen bepaald ten aanzien van hetgeen de ouders en de bloedverwanten nalaten; en van degenen met wie uw eden een overeenkomst hebben bekrachtigd, geeft ieder hunner daarom zijn deel. Waarlijk, Allah is Bewaker over alle dingen.
Ar-Rijālu Qawwāmūna `Alá An-Nisā' Bimā Fađđala Al-Lahu Ba`đahum `Alá Ba`đin Wa Bimā 'Anfaqū Min 'Amwālihim ۚ Fālşşāliĥātu Qānitātun Ĥāfižātun Lilghaybi Bimā Ĥafiža Al-Lahu Wa ۚ Al-Lātī Takhāfūna Nushūzahunna Fa`ižūhunna Wa Ahjurūhunna Fī Al-Mađāji`i Wa Ađribūhunna ۖ Fa'in 'Aţa`nakum Falā Tabghū `Alayhinna Sabīlāan ۗ 'Inna Al-Laha Kāna `Alīyāan Kabīrāan
[4.34] Mannen zijn voogden over de vrouwen omdat Allah de enen boven de anderen heeft doen uitmunten en omdat zij van hun rijkdommen besteden. Deugdzame vrouwen zijn dus zij, die gehoorzaam zijn en heimelijk bewaren, hetgeen Allah onder haar hoede heeft gesteld. En degenen, van wie gij ongehoorzaamheid vreest, wijst haar terecht en laat haar in haar bedden alleen en tuchtigt haar. Als zij u dan daarna gehoorzamen, zoekt geen weg tegen haar. Waarlijk, Allah is Verheven, Groot.
Wa 'In KhiftumShiqāqa Baynihimā Fāb`athū Ĥakamāan Min 'Ahlihi Wa Ĥakamāan Min 'Ahlihā 'In Yurīdā 'Işlāĥāan Yuwaffiqi Al-Lahu Baynahumā ۗ 'Inna Al-Laha Kāna `Alīmāan Khabīrāan
[4.35] En als gij een breuk tussen hen vreest, stelt dan een scheidsrechter van zijn familie en van haar familie aan. Indien zij verzoening wensen zal Allah deze tussen hen tot stand brengen. Voorzeker, Allah is Alwetend, Alkennend.
Wa A`budū Al-Laha Wa Lā Tushrikū BihiShay'āan ۖ Wa Bil-Wālidayni 'Iĥsānāan Wa Bidhī Al-Qurbá Wa Al-Yatāmá Wa Al-Masākīni Wa Al-Jāri Dhī Al-Qurbá Wa Al-Jāri Al-Junubi Wa Aş-Şāĥibi Bil-Janbi Wa Abni As-Sabīli Wa Mā Malakat 'Aymānukum ۗ 'Inna Al-Laha Lā Yuĥibbu Man Kāna Mukhtālāan Fakhūrāan
[4.36] En aanbidt Allah en vereenzelvigt niets met Hem en bewijst vriendelijkheid aan ouders, verwanten, wezen, de behoeftigen en aan de nabuur, die een vreemdeling is en de nabuur die een bloedverwant is en aan de metgezel, de reiziger en aan degenen die onder uw macht zijn. Voorzeker, Allah heeft de pochers en de opscheppers niet lief.
Al-Ladhīna Yabkhalūna Wa Ya'murūna An-Nāsa Bil-Bukhli Wa Yaktumūna Mā 'Ātāhumu Al-Lahu Min Fađlihi ۗ Wa 'A`tadnā Lilkāfirīna `Adhābāan Muhīnāan
[4.37] Evenmin die gierig zijn en de mensen aansporen ook gierig te zijn en die hetgeen Allah hun van Zijn overvloed heeft gegeven, verbergen. Wij hebben voor de ongelovigen een vernederende straf bereid,
Wa Al-Ladhīna Yunfiqūna 'AmwālahumRi'ā'a An-Nāsi Wa Lā Yu'uminūna Bil-Lahi Wa Lā Bil-Yawmi ۗ Al-'Ākhiri Wa Man Yakuni Ash-Shayţānu Lahu Qarīnāan Fasā'a Qarīnāan
[4.38] En voor degenen, die hun rijkdommen besteden om door de mensen te worden gezien en niet in Allah noch in de laatste Dag geloven. En wie Satan als metgezel heeft, heeft een kwade metgezel.
Wa Mādhā `Alayhim Law 'Āmanū Bil-Lahi Wa Al-Yawmi Al-'Ākhiri Wa 'Anfaqū Mimmā Razaqahumu Al-Lahu ۚ Wa Kāna Al-Lahu Bihim `Alīmāan
[4.39] Wat kan hun overkomen, indien zij in Allah en de laatste Dag zouden geloven en hadden weggegeven van hetgeen Allah hen heeft geschonken? Allah kent hen zeer goed.
'Inna Al-Laha Lā Yažlimu Mithqāla Dharratin ۖ Wa 'In Taku Ĥasanatan Yuđā`ifhā Wa Yu'uti Min Ladunhu 'Ajrāan `Ažīmāan
[4.40] Waarlijk, Allah doet in het geheel geen onrecht aan. Als het een goede daad is vermenigvuldigt Hij deze en geeft van Zijn kant een grote beloning.
Yawma'idhin Yawaddu Al-Ladhīna Kafarū Wa `Aşaw Ar-Rasūla Law Tusawwá Bihimu Al-'Arđu Wa Lā Yaktumūna Al-Laha Ĥadīthāan
[4.42] Op die Dag zullen zij, die verwierpen en de boodschapper niet gehoorzaamden, wensen, dat de aarde met hen gelijk zou worden gemaakt en zij zullen geen woord voor Allah kunnen verbergen.
[4.43] O, gij die gelooft, komt niet tot het gebed als gij bedwelmd zijt; totdat gij weet wat gij zegt, noch, wanneer gii onrein zijt tot gij u hebt gebaad, tenzij gij onderweg zijt. En indien gij ziek zijt, of op reis, of een uwer van de afzondering komt, of gij hebt vrouwen aangeraakt en gij vindt geen water, neemt dan uw toevlucht tot zuivere aarde en veegt er uw gezicht en handen mee af. Waarlijk, Allah is Inschikkelijk, Vergevensgezind.
'Alam Tara 'Ilá Al-Ladhīna 'Ūtū Naşībāan Mina Al-Kitābi Yashtarūna Ađ-Đalālata Wa Yurīdūna 'An Tađillū As-Sabīla
[4.44] Kent gij niet degenen, die deel hebben aan het Boek? Zij geven de voorkeur aan dwaling en wensen, dat ook gij van de (rechte) weg moogt afdwalen.
Mina Al-Ladhīna Hādū Yuĥarrifūna Al-Kalima `An Mawāđi`ihi Wa Yaqūlūna Sami`nā Wa `Aşaynā Wa Asma` Ghayra Musma`in Wa Rā`inā Layyāan Bi'alsinatihim Wa Ţa`nāan Fī Ad-Dīni ۚ Wa Law 'Annahum Qālū Sami`nā Wa 'Aţa`nā Wa Asma` Wa Anžurnā Lakāna Khayrāan Lahum Wa 'Aqwama Wa Lakin La`anahumu Al-Lahu Bikufrihim Falā Yu'uminūna 'Illā Qalīlāan
[4.46] Er zijn onder de Joden, die woorden uit hun verband rukken. En zij zeggen: " Wij horen en gehoorzamen niet" en "luistert gij, zonder te horen" en "Raainaa", terwijl zij woorden verdraaien en het geloof zoeken te schenden. En indien zij gezegd hadden: "Wij horen en wij gehoorzamen" en "hoort toe" en ,,Kijk ons aan" het dit beter en oprechter voor hen zijn geweest. Maar Allah heeft hen wegens hun ongeloof vervloekt, zij geloven dus slechts weinig.
[4.47] O, mensen van het Boek, gelooft in hetgeen Wij hebben nedergezonden, vervullende hetgeen bij u is voordat Wij uw leiders vernietigen en neerwerpen of hen vervloeken, zoals Wij het volk van de Sabbath vervloekten. Allah's gebod zal volbracht worden.
[4.48] Waarlijk, Allah vergeeft niet dat men iets met Hem vereenzelvigt, maar Hij zal al hetgeen daarbuiten staat vergeven, wie Hij wil. En wie iets met Allah vereenzelvigt, heeft inderdaad een zeer grote zonde begaan.
'Alam Tara 'Ilá Al-Ladhīna Yuzakkūna 'Anfusahum ۚ Bali Al-Lahu Yuzakkī Man Yashā'u Wa Lā Yužlamūna Fatīlāan
[4.49] Hebt gij over hen niet vernomen die zichzelf rein achten? Neen, Allah is het, Die reinigt, wie Hij wil. Hen zal niet het minste onrecht worden aangedaan.
'Alam Tara 'Ilá Al-Ladhīna 'Ūtū Naşībāan Mina Al-Kitābi Yu'uminūna Bil-Jibti Wa Aţ-Ţāghūti Wa Yaqūlūna Lilladhīna Kafarū Hā'uulā' 'Ahdá Mina Al-Ladhīna 'Āmanū Sabīlāan
[4.51] Hebt gij degenen niet waargenomen aan wie een gedeelte van het Boek was gegeven? Zij geloven in afgoden en duivelen en zeggen van de ongelovigen: "Dezen zijn beter geleid op het pad dan de gelovigen."
[4.54] Of benijden zij de mensen om hetgeen Allah hun vanuit Zijn overvloed heeft gegeven? Waarlijk, Wij gaven aan de kinderen van Abraham het Boek en de Wijsheid en Wij gaven hun ook een groot koninkrijk.
Faminhum Man 'Āmana Bihi Wa Minhum Man Şadda `Anhu ۚ Wa Kafá Bijahannama Sa`īrāan
[4.55] En sommigen hunner geloofden er in en sommigen hunner weerhielden anderen er van te (geloven). De hel, met het laaiende vuur is toereikend (voor hen).
[4.56] Gewis, degenen die Onze tekenen verwerpen zullen Wij weldra het Vuur doen binnengaan. Wij zullen hen telkens, wanneer hun huiden zijn verbrand, andere huiden er voor in de plaats geven; opdat zij de straf ten volle zullen ondergaan. Waarlijk, Allah is Almachtig, Alwijs.
Wa Al-Ladhīna 'Āmanū Wa `Amilū Aş-Şāliĥāti Sanudkhiluhum Jannātin Tajrī Min Taĥtihā Al-'Anhāru Khālidīna Fīhā ۖ 'Abadāan Lahum Fīhā 'Azwājun ۖ Muţahharatun Wa Nudkhiluhum Žillā Žalīlāan
[4.57] En degenen, die geloven en goede daden verrichten, zullen Wij tuinen doen binnengaan waar doorheen rivieren stromen om er eeuwig te vertoeven, daarin zullen zij reine metgezellen hebben en Wij zullen hen door schaduw omringen.
[4.58] Voorwaar, Allah gebiedt u het u toevertrouwde over te geven aan hen die er recht op hebben en dat, wanneer gij tussen mensen richt, gij rechtvaardig handelt. En waarlijk, voortreffelijk is datgene, waartoe Allah u maant. Voorzeker, Allah is de Alhorende, de Alziende.
Yā 'Ayyuhā Al-Ladhīna 'Āmanū 'Aţī`ū Al-Laha Wa 'Aţī`ū Ar-Rasūla Wa 'Ūlī Al-'Amri Minkum ۖ Fa'in Tanāza`tum Fī Shay'in Faruddūhu 'Ilá Al-Lahi Wa Ar-Rasūli 'In Kuntum Tu'uminūna Bil-Lahi Wa Al-Yawmi Al-'Ākhiri ۚ Dhālika Khayrun Wa 'Aĥsanu Ta'wīlāan
[4.59] O, gij die gelooft, gehoorzaamt Allah en Zijn boodschapper en degenen, die onder u gezag hebben. En indien gij over iets twist, verwijst het naar Allah en Zijn boodschapper, als gij gelooft in Allah en de laatste Dag. Dit is beter en uiteindelijk het beste.
[4.60] Kent gij niet degenen, die beweren dat zij geloven in hetgeen u is geopenbaard en hetgeen vََr u is geopenbaard? Zij wensen recht te zoeken bij de opstandigen ofschoon het hun was geboden, dezen te verwerpen. En Satan wenst hen ver van het rechte pad te doen afdwalen.
Wa 'Idhā Qīla Lahum Ta`ālaw 'Ilá Mā 'Anzala Al-Lahu Wa 'Ilá Ar-Rasūli Ra'ayta Al-Munāfiqīna Yaşuddūna `Anka Şudūdāan
[4.61] En wanneer er tot hen wordt gezegd: "Komt tot hetgeen Allah heeft nedergezonden en tot Zijn boodschapper", ziet gij dan de huichelaars zich vol afkeer van u afwenden?
[4.62] Hoe kan het dan dat, wanneer een rampspoed over hen komt door hetgeen zij verdienden, zij zwerend tot u komen: "Bij Allah, wij beoogden niets dan het goede (te doen) en verzoening?"
Wa Mā 'Arsalnā Min Rasūlin 'Illā Liyuţā`a Bi'idhni Al-Lahi ۚ Wa Law 'Annahum 'Idh Žalamū 'Anfusahum Jā'ūka Fāstaghfarū Al-Laha Wa Astaghfara Lahumu Ar-Rasūlu Lawajadū Al-Laha Tawwābāan Raĥīmāan
[4.64] Wij zenden geen boodschapper of hij moet worden gehoorzaamd volgens Allah's gebod. Als zij tot u waren gekomen, toen zij hun ziel onrecht hadden aangedaan en Allah om vergiffenis hadden gevraagd en de boodschapper ook om vergiffenis voor hen had gevraagd, zouden zij Allah voorzeker Berouwaanvaardend, Genadevol hebben bevonden.
Falā Wa Rabbika Lā Yu'uminūna Ĥattá Yuĥakkimūka Fīmā Shajara BaynahumThumma Lā Yajidū Fī 'Anfusihim Ĥarajāan Mimmā Qađayta Wa Yusallimū Taslīmāan
[4.65] Maar neen, bij uw Heer, zij zullen geen gelovigen zijn, voordat zij u (profeet) tot rechter maken over al hun geschillen en in hun hart geen aarzeling vinden aangaande hetgeen gij oordeelt en zij zich geheel en al onderwerpen.
Wa Law 'Annā Katabnā `Alayhim 'Ani Aqtulū 'Anfusakum 'Aw Akhrujū Min Diyārikum Mā Fa`alūhu 'Illā Qalīlun Minhum ۖ Wa Law 'Annahum Fa`alū Mā Yū`ažūna Bihi Lakāna Khayrāan Lahum Wa 'Ashadda Tathbītāan
[4.66] En indien Wij hun hadden geboden: "Wijdt u ten dode" of: "verlaat uw huizen" zouden zij het met uitzondering van weinigen hunner niet hebben gedaan en indien zij hetgeen hun gemaand was te doen, hadden gedaan, zou het voor hen zeker goed zijn geweest en het, beste ter versterking (van hun geloof).
[4.68] En Wij zouden hen zeker op het rechte pad hebben geleid.
وَلَهَدَيْنَاهُمْ صِرَاطاً مُسْتَقِيماً
Wa Man Yuţi`i Al-Laha Wa Ar-Rasūla Fa'ūlā'ika Ma`a Al-Ladhīna 'An`ama Al-Lahu `Alayhim Mina An-Nabīyīna Wa Aş-Şiddīqīna Wa Ash-Shuhadā'i Wa Aş-Şāliĥīna ۚ Wa Ĥasuna 'Ūlā'ika Rafīqāan
[4.69] En wie aldus Allah en deze boodschapper gehoorzaamt, zal zijn onder degenen wie Allah Zijn zegeningen heeft geschonken, namelijk, de profeten, de waarachtigen, de getuigen (martelaars) en de goeden en dezen zijn uitstekende metgezellen.
[4.72] En onder u is hij, die achter blijft en als u een rampspoed overkomt, zegt hij: "Waarlijk, Allah is mij genadig geweest omdat ik niet bij hen tegenwoordig was."
Wa La'in 'Aşābakum Fađlun Mina Al-Lahi Layaqūlanna Ka'an Lam Takun Baynakum Wa Baynahu Mawaddatun Yā Laytanī Kuntu Ma`ahum Fa'afūza Fawzāan `Ažīmāan
[4.73] Maar als een genade van Allah tot u komt, zegt hij - alsof er geen vriendschap tussen u en hem bestond - "Ware ik bij hen geweest, dan zou ik inderdaad een groot voordeel hebben bereikt."
[4.74] Laten derhalve zij, die hun tegenwoordig leven voor het leven in het Hiernamaals willen offeren, voor de zaak van Allah strijden. En wie voor de zaak van Allah strijdt, hetzij hij gedood wordt of overwint, weldra zullen Wij hem een grote beloning geven.
Wa Mā Lakum Lā Tuqātilūna Fī Sabīli Al-Lahi Wa Al-Mustađ`afīna Mina Ar-Rijāli Wa An-Nisā' Wa Al-Wildāni Al-Ladhīna Yaqūlūna Rabbanā 'Akhrijnā Min Hadhihi Al-Qaryati Až-Žālimi 'Ahluhā Wa Aj`al Lanā Min Ladunka Walīyāan Wa Aj`al Lanā Min Ladunka Naşīrāan
[4.75] En waarom strijdt gij niet voor de zaak van Allah en voor de zwakken -- mannen, vrouwen en kinderen - die zeggen: "Onze Heer, neem ons uit deze stad waarvan de bewoners onderdrukkers zijn en schenk ons een vriend en een helper uwerzijds.
[4.76] Zij die geloven, strijden voor de zaak van Allah, maar de ongelovigen strijden voor de zaak van de boze. Strijdt daarom tegen de vrienden van Satan; voorzeker, Satan's plan is zwak.
'Alam Tara 'Ilá Al-Ladhīna Qīla Lahum Kuffū 'Aydiyakum Wa 'Aqīmū Aş-Şalāata Wa 'Ātū Az-Zakāata Falammā Kutiba `Alayhimu Al-Qitālu 'Idhā Farīqun Minhum Yakhshawna An-Nāsa Kakhashyati Al-Lahi 'Aw 'Ashadda Khashyatan ۚ Wa Qālū Rabbanā Lima Katabta `Alaynā Al-Qitāla Lawlā 'Akhkhartanā 'Ilá 'Ajalin Qarībin ۗ Qul Matā`u Ad-Dunyā Qalīlun Wa Al-'Ākhiratu Khayrun Limani Attaqá Wa Lā Tužlamūna Fatīlāan
[4.77] Ziet gij niet degenen, tot wie gezegd werd: "Weerhoudt uw handen, houdt het gebed en betaalt de Zakaat? " En wanneer het strijden hun is voorgeschreven, ziet, een deel hunner vreest de mensen zoals men Allah behoort te vrezen, of zelfs nog erger en zij zeggen: "Onze Heer, waarom hebt Gij ons het strijden voorgeschreven? Waarom hebt Gij ons niet voor een korte tijd uitstel verleend?" Zeg: "Het voordeel van deze wereld is gering en het Hiernamaals zal beter zijn voor hem die Allah vreest. En u zal niet het minste onrecht worden aangedaan.
'Aynamā Takūnū Yudrikkumu Al-Mawtu Wa Law Kuntum Fī Burūjin Mushayyadatin ۗ Wa 'In Tuşibhum Ĥasanatun Yaqūlū Hadhihi Min `Indi Al-Lahi ۖ Wa 'In Tuşibhum Sayyi'atun Yaqūlū Hadhihi Min `Indika ۚ Qul Kullun Min `Indi Al-Lahi ۖ Famāli Hā'uulā' Al-Qawmi Lā Yakādūna Yafqahūna Ĥadīthāan
[4.78] Waar gij ook zijt, de dood zal u achterhalen, zelfs al waart gij in sterk gebouwde torens. En als hen iets goeds overkomt zeggen zij: "Dit komt van Allah" en als hen iets kwaads overkomt zeggen zij: "Dit komt van u" (van de profeet). Zeg: "Alles komt van Allah". Wat scheelt deze mensen, dat zij het woord niet willen begrijpen?
Mā 'Aşābaka Min Ĥasanatin Famina Al-Lahi ۖ Wa Mā 'Aşābaka Min Sayyi'atin Famin Nafsika ۚ Wa 'Arsalnāka Lilnnāsi Rasūlāan ۚ Wa Kafá Bil-LahiShahīdāan
[4.79] Welk goed ook tot u komt, dat komt van Allah en welk kwaad u overkomt, komt door uzelf. En wij hebben u als boodschapper tot de mensheid gezonden; Allah is als Getuige toereikend.
Wa Yaqūlūna Ţā`atun Fa'idhā Barazū Min `Indika Bayyata Ţā'ifatun MinhumGhayra Al-Ladhī Taqūlu Wa ۖ Allāhu Yaktubu Mā Yubayyitūna ۖ Fa'a`riđ `Anhum Wa Tawakkal `Alá Al-Lahi ۚ Wa Kafá Bil-Lahi Wa Kīlāan
[4.81] En zij zeggen: "Gehoorzaamheid", maar wanneer zij van u weggaan, smeedt een deel hunner plannen in de nacht tegen hetgeen gij hebt gezegd. Allah tekent op, al hetgeen zij beramen gedurende de nacht. Wend u dus van hen af en stelt uw vertrouwen in Allah alleen. Allah is toereikend als Voogd.
'Afalā Yatadabbarūna Al-Qur'āna ۚ Wa Law Kāna Min `Indi Ghayri Al-Lahi Lawajadū Fīhi Akhtilāfāan Kathīrāan
[4.82] Denken zij dan niet na over de Koran? Was deze van iemand anders dan van Allah dan hadden zij zeker menige tegenstrijdigheid daarin ontdekt.
Wa 'Idhā Jā'ahum 'Amrun Mina Al-'Amni 'Awi Al-Khawfi 'Adhā`ū Bihi ۖ Wa Law Raddūhu 'Ilá Ar-Rasūli Wa 'Ilá 'Ūlī Al-'Amri Minhum La`alimahu Al-Ladhīna Yastanbiţūnahu Minhum ۗ Wa Lawlā Fađlu Al-Lahi `Alaykum Wa Raĥmatuhu Lāttaba`tumu Ash-Shayţāna 'Illā Qalīlāan
[4.83] En als er enig nieuws tot hen komt, hetzij over vrede of over vrees, verspreiden zij het en indien zij het naar de boodschapper hadden verwezen en naar hun gezaghebbers dan zouden degenen, die het konden verwerken, het zeker hebben begrepen. En ware Allah's genade en Zijn barmhartigheid niet over u, dan zoudt gij zeker met uitzondering van enkelen, Satan hebben gevolgd.
Faqātil Fī Sabīli Al-Lahi Lā Tukallafu 'Illā Nafsaka ۚ Wa Ĥarriđi Al-Mu'uminīna ۖ `Asá Al-Lahu 'An Yakuffa Ba'sa Al-Ladhīna Kafarū Wa ۚ Allāhu 'Ashaddu Ba'sāan Wa 'Ashaddu Tankīlāan
[4.84] Strijd daarom voor de zaak van Allah - slechts gij wordt verantwoordelijk gesteld - en spoor de gelovigen aan. Het kan zijn, dat Allah de macht der ongelovigen zal beteugelen en Allah is sterker in macht en streng in het opleggen van straf.
[4.85] Wie het goede bijvalt, zal er aandeel aan hebben en wie het kwade bijvalt zal er een gelijk aandeel aan hebben; En Aliah houdt toezicht over alles.
[4.86] En wanneer gij met een groet wordt begroet, groet dan terug met een betere groet, of geeft deze althans terug. Voorzeker, Allah houdt rekening met alle dingen.
Al-Lahu Lā 'Ilāha 'Illā Huwa ۚ Layajma`annakum 'Ilá Yawmi Al-Qiyāmati Lā Rayba Fīhi ۗ Wa Man 'Aşdaqu Mina Al-Lahi Ĥadīthāan
[4.87] Allah! Er is geen God, dan Hij. Hij zal u zeker bijeenroepen op de Dag der Opstanding, waaromtrent geen twijfel is. En wie is waarachtiger in Zijn woord, dan Allah?
Famā Lakum Fī Al-Munāfiqīna Fi'atayni Wa Allāhu 'Arkasahum Bimā Kasabū ۚ 'Aturīdūna 'An Tahdū Man 'Ađalla Al-Lahu ۖ Wa Man Yuđlili Al-Lahu Falan Tajida Lahu Sabīlāan
[4.88] Waarom zijt gij betreffende de huichelaars (in) twee partijen (verdeeld)? Allah heeft hen neergeslagen wegens hetgeen zij verdienden. Wenst gij hen te leiden, die Allah te gronde deed gaan? En voor hen, die Allah doet dwalen, zult gij geen uitweg vinden.
Wa Ddū Law Takfurūna Kamā Kafarū Fatakūnūna Sawā'an ۖ Falā Tattakhidhū Minhum 'Awliyā'a Ĥattá Yuhājirū Fī Sabīli Al-Lahi ۚ Fa'in Tawallaw Fakhudhūhum Wāqtulūhum Ĥaythu Wajadtumūhum ۖ Wa Lā Tattakhidhū Minhum Walīyāan Wa Lā Naşīrāan
[4.89] Zij wensen dat gij verwerpt, evenals zij hebben verworpen, zodat gij aan hen gelijk zult worden. Neemt derhalve geen vrienden uit hun midden totdat zij voor de zaak van Allah werken. En indien zij tot vijandschap vervallen, grijpt hen dan en doodt hen waar gij hen ook vindt; en neemt vriend noch helper uit hun midden.
[4.90] Behalve degenen die tot een volk behoren waarmee gij een verbond gesloten hebt, of zij die tot u komen terwijl hun hart zich verzet u te bestrijden of hun eigen volk aan te vallen. En indien Allah wilde, zou Hij hun macht tegen u hebben gegeven; dan zouden zij zeker tegen u hebben gevochten. Dus, als zij zich van u op een afstand houden en u niet bestrijden en u vrede aanbieden - heeft Allah u niet toegestaan iets tegen hen te ondernemen.
Satajidūna 'Ākharīna Yurīdūna 'An Ya'manūkum Wa Ya'manū Qawmahum Kulla Mā Ruddū 'Ilá Al-Fitnati 'Urkisū Fīhā ۚ Fa'in Lam Ya`tazilūkum Wa Yulqū 'Ilaykumu As-Salama Wa Yakuffū 'Aydiyahum Fakhudhūhum Wāqtulūhum Ĥaythu Thaqiftumūhum ۚ Wa 'Ūla'ikum Ja`alnā Lakum `Alayhim Sulţānāan Mubīnāan
[4.91] Gij zult anderen vinden die veilig bij u willen zijn en bij hun eigen volk; telkens wanneer zij tot vijandigheid worden opgeroepen, doen zij blindelings mee. Als zij zich derhalve niet op een afstand van u houden, noch u vrede aanbieden, noch hun handen terughouden, grijpt hen dan aan en doodt hen waar gij hen ook vindt. Tegen dezen hebben Wij u duidelijk gezag gegeven.
Wa Mā Kāna Limu'uminin 'An Yaqtula Mu'umināan 'Illā Khaţa'an ۚ Wa Man Qatala Mu'umināan Khaţa'an Fataĥrīru Raqabatin Mu'uminatin Wa Diyatun Musallamatun 'Ilá 'Ahlihi 'Illā 'An Yaşşaddaqū ۚ Fa'in Kāna Min Qawmin `Adūwin Lakum Wa Huwa Mu'uminun Fataĥrīru Raqabatin Mu'uminatin ۖ Wa 'In Kāna Min Qawmin Baynakum Wa Baynahum Mīthāqun Fadiyatun Musallamatun 'Ilá 'Ahlihi Wa Taĥrīru Raqabatin Mu'uminatin ۖ Faman Lam Yajid Faşiyāmu Shahrayni Mutatābi`ayni Tawbatan Mina Al-Lahi ۗ Wa Kāna Al-Lahu `Alīmāan Ĥakīmāan
[4.92] Het betaamt een gelovige niet, een andere gelovige te doden, tenzij dit bij vergissing gebeurt. En wie een gelovige bij vergissing doodt moet een gelovige slaaf bevrijden en bloedgeld betalen ter overhandiging aan de erfgenamen, tenzij deze het uit liefdadigheid kwijtschelden. Maar indien hij (de gedode) tot een u vijandig gezind volk behoort en een gelovige is, dan moet (de overtreder) een gelovige slaaf bevrijden en als hij van een volk is waarmede gij een verbond hebt, dan moet een bloedgeld aan zijn familie worden betaald en een gelovige slaaf worden bevrijd. Maar wie er geen vindt, moet twee maanden achtereenvolgens vasten - een boete van Allah. En Allah is Alwetend, Alwijs.
Wa Man Yaqtul Mu'umināan Muta`ammidāan Fajazā'uuhu Jahannamu Khālidāan Fīhā Wa Ghađiba Al-Lahu `Alayhi Wa La`anahu Wa 'A`adda Lahu `Adhābāan `Ažīmāan
[4.93] En wie een gelovige opzettelijk doodt, zijn vergelding zal de hel zijn; daarin zal hij vertoeven. Allah's toorn is op hem; Hij heeft hem vervloekt en zal hem een grote straf bereiden.
[4.94] O, gij die gelooft, wanneer gij voor Allah's zaak oprukt, onderzoekt dan en zegt niet tegen iemand die u met de vredesgroet begroet: "Gij zijt geen gelovige". Zoekt gij de goederen van dit leven? Bij Allah zijn goede dingen in overvloed. Zo waart gij voordien maar Allah bewees u Zijn gunst; stelt daaromtrent een nauwkeurig onderzoek in. Voorzeker, Allah weet, wat gij doet.
Lā Yastawī Al-Qā`idūna Mina Al-Mu'uminīna Ghayru 'Ūlī Ađ-Đarari Wa Al-Mujāhidūna Fī Sabīli Al-Lahi Bi'amwālihim Wa 'Anfusihim ۚ Fađđala Al-Lahu Al-Mujāhidīna Bi'amwālihim Wa 'Anfusihim `Alá Al-Qā`idīna Darajatan ۚ Wa Kullāan Wa`ada Al-Lahu Al-Ĥusná ۚ Wa Fađđala Al-Lahu Al-Mujāhidīna `Alá Al-Qā`idīna 'Ajrāan `Ažīmāan
[4.95] Diegenen der gelovigen die niets doen, met uitzondering der onbekwamen, zijn niet gelijk aan degenen die met hun rijkdommen en hun persoon terwille van Allah strijden. Allah heeft degenen, die met hun rijkdommen en hun persoon strijden doen uitmunten boven de rustenden en aan ieder heeft Allah het goede beloofd. Allah zal de strijders boven de stilzittenden doen uitblinken door een grote beloning,
[4.97] Voorwaar de engelen zullen tot hen die ze doen sterven, terwijl dezen hun eigen ziel onrecht aandoen, zeggen: "In welke toestand waart gij?" Zij zullen antwoorden: "Wij waren in het land machteloos." Zij (de engelen) zullen echter zeggen: "Was Allah's aarde u niet groot genoeg om daarop te verhuizen?" Zij zijn het, wier tehuis de hel zal zijn en dat is een kwade bestemming.
'Illā Al-Mustađ`afīna Mina Ar-Rijāli Wa An-Nisā' Wa Al-Wildāni Lā Yastaţī`ūna Ĥīlatan Wa Lā Yahtadūna Sabīlāan
[4.98] Met uitzondering van de zwakken onder de mannen en vrouwen en kinderen, die geen middelen tot en beschikking hebben, noch een weg kunnen vinden.
Wa Man Yuhājir Fī Sabīli Al-Lahi Yajid Fī Al-'Arđi Murāghamāan Kathīrāan Wa Sa`atan ۚ Wa Man Yakhruj Min Baytihi Muhājirāan 'Ilá Al-Lahi Wa RasūlihiThumma Yudrik/hu Al-Mawtu Faqad Waqa`a 'Ajruhu `Alá Al-Lahi ۗ Wa Kāna Al-LahuGhafūrāan Raĥīmāan
[4.100] Wie terwille van Allah vlucht, zal op aarde toevluchtsoorden en overvloed vinden. En wie van zijn huis weggaat, zijn land verlatend terwille van Allah en Zijn boodschapper en de dood achterhaalt hem - zijn beloning bij Allah staat vast; Allah is Vergevensgezind, Genadevol.
[4.101] En wanneer gij door het land reist, zal het voor u geen zonde zijn het gebed te bekorten, als gij vreest dat degenen, die niet geloven u last zullen veroorzaken. Voorwaar, de ongelovigen zijn een openlijke vijand voor u.
Wa 'Idhā Kunta Fīhim Fa'aqamta Lahumu Aş-Şalāata Faltaqum Ţā'ifatun Minhum Ma`aka Wa Līa'khudhū 'Asliĥatahum Fa'idhā Sajadū Falyakūnū Min Warā'ikum Wa Lta'ti Ţā'ifatun 'Ukhrá Lam Yuşallū Falyuşallū Ma`aka Wa Līa'khudhū Ĥidhrahum Wa 'Asliĥatahum ۗ Wadda Al-Ladhīna Kafarū Law Taghfulūna `An 'Asliĥatikum Wa 'Amti`atikum Fayamīlūna `Alaykum Maylatan Wāĥidatan ۚ Wa Lā Junāĥa `Alaykum 'In Kāna Bikum 'Adháan Min Maţarin 'Aw Kuntum Marđá 'An Tađa`ū 'Asliĥatakum ۖ Wa Khudhū Ĥidhrakum ۗ 'Inna Al-Laha 'A`adda Lilkāfirīna `Adhābāan Muhīnāan
[4.102] En wanneer gij in hun midden zijt en het gebed voor hen leidt, laat een deel hunner bij u staan en hun wapenen meenemen. En wanneer zij hun prostratie hebben verricht, laat hen achter u gaan en laat die andere groep, die nog niet gebeden heeft naar voren komen en met u bidden en laat hen hun afweermiddelen en wapenen medenemen. De ongelovigen wensen, dat gij onachtzaam wordt op uw wapenen en uw bagage, zodat zij u plotseling overvallen. En als gij uw wapenen opzij legt indien de regen u stoort, of indien gij ziek zijt, zal dat voor u geen zonde zijn. Maar gij dient uw afweermiddelen steeds mede te nemen. Voorzeker, Allah heeft voor de ongelovigen een vernederende straf bereid.
[4.103] Wanneer gij het gebed hebt beëindigd, gedenkt dan Allah, staande, zittende en op uw zijde liggende. En, wanneer gij veilig zijt, houdt het gebed, voorwaar, het gebed is de gelovigen op vastgestelde uren opgelegd.
Wa Lā Tahinū Fī Abtighā'i Al-Qawmi ۖ 'In Takūnū Ta'lamūna Fa'innahum Ya'lamūna Kamā Ta'lamūna ۖ Wa Tarjūna Mina Al-Lahi Mā Lā Yarjūna ۗ Wa Kāna Al-Lahu `Alīmāan Ĥakīmāan
[4.104] En toont geen zwakheid in de vervolging van dit (vijandige) volk. Als gij lijdt, lijden zij ook zoals gij lijdt. Maar gij verwacht van Allah, wat zij niet verwachten. En Allah is Alwetend, Alwijs.
[4.105] Wij hebben u waarlijk het Boek (de Koran), dat. de waarheid bevat, nedergezonden, opdat gij tussen de mensen zoudt richten door hetgeen Allah u heeft onderwezen. En wees geen pleiter voor de oneerlijken.
[4.107] Pleit niet voor degenen, die hun ziel onrecht aandoen. Voorzeker, Allah heeft degene, die volkomen oneerlijk en een groot zondaar is, niet lief.
Yastakhfūna Mina An-Nāsi Wa Lā Yastakhfūna Mina Al-Lahi Wa Huwa Ma`ahum 'Idh Yubayyitūna Mā Lā Yarđá Mina Al-Qawli ۚ Wa Kāna Al-Lahu Bimā Ya`malūna Muĥīţāan
[4.108] Zij trachten zich voor de mensen te verbergen, maar zij kunnen zich niet voor Allah verbergen en Hij is bij hen wanneer zij de nacht doorbrengen met een bespreking, die Hem niet behaagt. Allah weet, wat zij doen.
[4.109] Ziet, gij zijt degenen die in het tegenwoordige leven voor hen pleiten. Maar wie zal bij Allah voor hen pleiten op de dag der opstanding, of wie zal een voogd over hen zijn?
Wa Man YaksibKhaţī'atan 'Aw 'IthmāanThumma Yarmi Bihi Barī'āan Faqadi Aĥtamala Buhtānāan Wa 'Ithmāan Mubīnāan
[4.112] Wie een fout of een zonde begaat en deze dan aan een onschuldige toeschrijft, draagt voorzeker de (schuld van) lastering en klaarblijkelijke zonde.
Wa Lawlā Fađlu Al-Lahi `Alayka Wa Raĥmatuhu Lahammat Ţā'ifatun Minhum 'An Yuđillūka Wa Mā Yuđillūna 'Illā 'Anfusahum ۖ Wa Mā Yađurrūnaka MinShay'in ۚ Wa 'Anzala Al-Lahu `Alayka Al-Kitāba Wa Al-Ĥikmata Wa `Allamaka Mā Lam Takun Ta`lamu ۚ Wa Kāna Fađlu Al-Lahi `Alayka `Ažīmāan
[4.113] Ware Allah's genade en barmhartigheid niet over u, dan zou een gedeelte hunner hebben besloten u te vernietigen, maar zij vernietigen niemand dan zichzelf en zij kunnen u in het geheel niet schaden. En Allah heeft u het Boek en de Wijsheid nedergezonden en heeft u in hetgeen gij niet wist, onderwezen en Allah's genade aan u is groot.
[4.114] Er steekt in de beraadslagingen (der huichelaars) niets goeds; in tegenstelling tot diegenen die tot liefdadigheid of goedheid, of het stichten van vrede onder de mensen aansporen. En wie dit doet wijl hij Allah's welbehagen zoekt, hem zullen Wij een grote beloning schenken.
Wa Man Yushāqiqi Ar-Rasūla Min Ba`di Mā Tabayyana Lahu Al-Hudá Wa Yattabi` Ghayra Sabīli Al-Mu'uminīna Nuwallihi Mā Tawallá Wa Nuşlihi Jahannama ۖ Wa Sā'at Maşīrāan
[4.115] En hij, die zich tegen de boodschapper verzet nadat diens leiding hem duidelijk is geworden en die een andere weg dan die der gelovigen volgt, Wij zullen hem laten volgen wat hij wil en Wij zullen hem in de hel werpen. Dat is een kwade bestemming.
[4.116] Allah vergeeft niet dat iets met Hem vereenzelvigd wordt en Hij zal, buiten dat, vergeven wie Hij wil. En wie iets met Allah vereenzelvigt, is inderdaad ver afgedwaald.
Wa La'uđillannahum Wa La'umanniyannahum Wa La'āmurannahum Falayubattikunna 'Ādhāna Al-'An`ām Wa La'āmurannahum Falayughayyirunna Khalqa Al-Lahi ۚ Wa Man Yattakhidhi Ash-Shayţāna Walīyāan Min Dūni Al-Lahi FaqadKhasira Khusrānāan Mubīnāan
[4.119] "En ik zal hen zeker doen dwalen en ijdele begeerten in hen opwekken en ik zal hen voorzeker ophitsen en zij zullen de oren van het vee afsnijden en ik zal hen voorzeker aansporen en zij zullen Allah's schepping bederven." Derhalve hij, die buiten Allah Satan tot vriend neemt, zal zeker zichtbaar verlies leiden.
Wa Al-Ladhīna 'Āmanū Wa `Amilū Aş-Şāliĥāti Sanudkhiluhum Jannātin Tajrī Min Taĥtihā Al-'Anhāru Khālidīna Fīhā ۖ 'Abadāan Wa`da Al-Lahi ۚ Ĥaqqāan Wa Man 'Aşdaqu Mina Al-Lahi Qīlāan
[4.122] Degenen, die geloven en goede werken verrichten, zullen Wij in tuinen toelaten, waar doorheen rivieren stromen en zij zullen daar voor eeuwig vertoeven. De belofte van Allah is werkelijkheid en wie is waarachtiger in woord, dan Allah?
Laysa Bi'amānīyikum Wa Lā 'Amānīyi 'Ahli Al-Kitābi ۗ Man Ya`mal Sū'āan Yujza Bihi Wa Lā Yajid Lahu Min Dūni Al-Lahi Walīyāan Wa Lā Naşīrāan
[4.123] Niet naar uw wensen (de ongelovigen), noch naar de wensen van de mensen van het Boek. Wie kwaad doet zal er voor worden gestraft en hij zal buiten Allah vriend, noch helper vinden.
Wa Man Ya`mal Mina Aş-Şāliĥāti MinDhakarin 'Aw 'Unthá Wa Huwa Mu'uminun Fa'ūlā'ika Yadkhulūna Al-Jannata Wa Lā Yužlamūna Naqīrāan
[4.124] Maar, wie goede werken verricht, hetzij man of vrouw, en gelovig is, zal de Hemel binnengaan en hem zal niet het geringste onrecht worden aangedaan.
Wa Man 'Aĥsanu Dīnāan Mimman 'Aslama Wajhahu Lillahi Wa Huwa Muĥsinun Wa Attaba`a Millata 'Ibrāhīma Ĥanīfāan Wa Attakhadha ۗ Al-Lahu 'Ibrāhīma Khalīlāan
[4.125] En wie is beter in geloof dan hij, die zich aan Allah onderwerpt en die het goede doet en de godsdienst volgt van Abraham de oprechte? Allah nam Abraham tot vriend.
Wa Yastaftūnaka Fī An-Nisā' ۖ Quli Al-Lahu Yuftīkum Fīhinna Wa Mā Yutlá `Alaykum Fī Al-Kitābi Fī Yatāmá An-Nisā' Al-Lātī Lā Tu'utūnahunna Mā Kutiba Lahunna Wa Targhabūna 'An Tankiĥūhunna Wa Al-Mustađ`afīna Mina Al-Wildāni Wa 'An Taqūmū Lilyatāmá Bil-Qisţi ۚ Wa Mā Taf`alū Min Khayrin Fa'inna Al-Laha Kāna Bihi `Alīmāan
[4.127] En zij (de gelovigen) vragen uw uitspraak over de vrouwen; Zeg: "Allah geeft u Zijn uitspraak over haar; alsmede hetgeen u in het Boek (de Koran) is verkondigd over de weesmeisjes, aan wie gij het haar toegekende niet geeft en die gij wenst te huwen en over de zwakken onder de kinderen en dat gij de wezen rechtvaardig moet behandelen. En welke weldaad gij ook verricht, voorzeker, Allah weet het goed.
Wa 'Ini Amra'atun Khāfat Min Ba`lihā Nushūzāan 'Aw 'I`rāđāan Falā Junāĥa `Alayhimā 'An Yuşliĥā Baynahumā Şulĥāan Wa ۚ Aş-Şulĥu Khayrun ۗ Wa 'Uĥđirati Al-'Anfusu Ash-Shuĥĥa ۚ Wa 'In Tuĥsinū Wa Tattaqū Fa'inna Al-Laha Kāna Bimā Ta`malūna Khabīrāan
[4.128] Als een vrouw mishandeling of onverschilligheid van haar man vreest, zal het geen blaam voor hen zijn als zij een verzoening met elkander tot stand brengen - verzoening is het beste. De mensen zijn tot gierigheid geneigd. En als gij goed doet en rechtvaardig zijt, waarlijk dan is Allah op de hoogts van wat gij doet.
Wa Lan Tastaţī`ū 'An Ta`dilū Bayna An-Nisā' Wa Law Ĥaraştum ۖ Falā Tamīlū Kulla Al-Mayli Fatadharūhā Kālmu`allaqati ۚ Wa 'In Tuşliĥū Wa Tattaqū Fa'inna Al-Laha Kāna Ghafūrāan Raĥīmāan
[4.129] Gij kunt geen volkomen gelijkheid tussen vrouwen handhaven, hoe gaarne gij het ook zoudt wensen. Maar neigt niet geheel tot één, zodat gij de andere in onzekerheid laat. En als gij u betert en vroom zijt, dan is Allah voorzeker Vergevensgezind, Genadevol.
Wa Lillahi Mā Fī As-Samāwāti Wa Mā Fī Al-'Arđi ۗ Wa Laqad Waşşaynā Al-Ladhīna 'Ūtū Al-Kitāba Min Qablikum Wa 'Īyākum 'Ani Attaqū Al-Laha ۚ Wa 'In Takfurū Fa'inna Lillahi Mā Fī As-Samāwāti Wa Mā Fī Al-'Arđi ۚ Wa Kāna Al-LahuGhanīyāan Ĥamīdāan
[4.131] Aan Allah behoort, wat in de hemelen en wat op aarde is. En wij hebben zeker degenen aan wie vََr u het Boek werd gegeven en ook u geboden: Allah te vrezen. Maar als gij verwerpt - voorzeker wat in de hemelen en op de aarde is behoort aan Allah en Allah is Onafhankelijk, Lofwaardig.
[4.135] O, gij die gelooft, weest voorstanders der rechtvaardigheid, getuigen voor Allah, zelfs al was het tegen uzelf, of ouders en verwanten. Hetzij rijk of arm, Allah is beter dan beiden. Volgt niet de begeerten, opdat gij niet onrechtvaardig zult zijn. En als gij de waarheid omzeilt of er u van afwendt, Allah is goed op de hoogte van wat gij doet.
Yā 'Ayyuhā Al-Ladhīna 'Āmanū 'Āminū Bil-Lahi Wa Rasūlihi Wa Al-Kitābi Al-Ladhī Nazzala `Alá Rasūlihi Wa Al-Kitābi Al-Ladhī 'Anzala Min Qablu ۚ Wa Man Yakfur Bil-Lahi Wa Malā'ikatihi Wa Kutubihi Wa Rusulihi Wa Al-Yawmi Al-'Ākhiri Faqad Đalla Đalālāan Ba`īdāan
[4.136] O gij die gelooft, gelooft in Allah en Zijn boodschapper en in het Boek dat Hij Zijn boodschapper heeft geopenbaard, en in het Boek, dat Hij voordien openbaarde. En wie Allah en Zijn engelen en Zijn Boeken en Zijn boodschappers en de laatste Dag verwerpt, is waarlijk ver afgedwaald.
[4.137] Voorzeker, degenen die geloven, daarna verwerpen, dan wederom geloven dan wederom verwerpen en daarna in ongeloof toenemen, hen zal Allah niet vergeven, noch zal Hij hen op de rechte weg leiden.
[4.140] En Hij heeft u reeds in het Boek ( Koran) geopenbaard, dat wanneer gij hoort dat Allah's tekenen worden verloochend en bespot, gij niet (eerder) met hen samen zult zijn, dan dat zij zieh met een ander onderwerp bezig houden, anders zoudt gij hun gelijk zijn. Voorzeker, Allah zal de huichelaars en de ongelovigen allen tezamen in de hel bijeenbrengen.
Al-Ladhīna Yatarabbaşūna Bikum Fa'in Kāna Lakum Fatĥun Mina Al-Lahi Qālū 'Alam Nakun Ma`akum Wa 'In Kāna Lilkāfirīna Naşībun Qālū 'Alam Nastaĥwidh `Alaykum Wa Namna`kum Mina Al-Mu'uminīna ۚ Fa-Allāhu Yaĥkumu Baynakum Yawma Al-Qiyāmati ۗ Wa Lan Yaj`ala Al-Lahu Lilkāfirīna `Alá Al-Mu'uminīna Sabīlāan
[4.141] Degenen, die afwachten tot u een overwinning van Allah ten deel valt, zeggen: "Waren wij niet met u?" En als de ongelovigen er aandeel in krijgen, zeggen zij (tot hen): "Hebben wij niet de overhand over u gekregen en u beschermd tegen de gelovigen?" Allah zal op de Dag des Oordeels tussen u richten en Allah zal de ongelovigen op generlei wijze over de gelovigen doen zegevieren.
'Inna Al-Munāfiqīna Yukhādi`ūna Al-Laha Wa Huwa Khādi`uhum Wa 'Idhā Qāmū 'Ilá Aş-Şalāati Qāmū Kusālá Yurā'ūna An-Nāsa Wa Lā Yadhkurūna Al-Laha 'Illā Qalīlāan
[4.142] De huichelaars trachten Allah te bedriegen, maar Hij zal hen voor hun bedrog straffen. En wanneer zij zich oprichten om te bidden, staan zij loom, en tonen zich aan de mensen en gedenken Allah slechts weinig,
'Illā Al-Ladhīna Tābū Wa 'Aşlaĥū Wa A`taşamū Bil-Lahi Wa 'Akhlaşū Dīnahum Lillahi Fa'ūlā'ika Ma`a Al-Mu'uminīna ۖ Wa Sawfa Yu'uti Al-Lahu Al-Mu'uminīna 'Ajrāan `Ažīmāan
[4.146] Behalve degenen, die berouw hebben en zich verbeteren en aan Allah vasthouden en hun gehoorzaamheid zuiver houden voor Allah. Dezen behoren tot de gelovigen. En Allah zal de gelovigen weldra een grote beloning geven.
Lā Yuĥibbu Al-Lahu Al-Jahra Bis-Sū'i Mina Al-Qawli 'Illā Man Žulima ۚ Wa Kāna Al-Lahu Samī`āan `Alīmāan
[4.148] Allah houdt niet van het uiten van beledigende taal in het openbaar, behalve door iemand, die onrecht wordt aangedaan; en Allah is Alhorend, Alwetend.
'Inna Al-Ladhīna Yakfurūna Bil-Lahi Wa Rusulihi Wa Yurīdūna 'An Yufarriqū Bayna Al-Lahi Wa Rusulihi Wa Yaqūlūna Nu'uminu Biba`đin Wa Nakfuru Biba`đin Wa Yurīdūna 'An Yattakhidhū Bayna Dhālika Sabīlāan
[4.150] Waarlijk, degenen die Allah en Zijn boodschappers verwerpen en onderscheid wensen te maken tussen Allah en Zijn boodschappers, zeggende: "Wij geloven in sommige en niet in andere," zij willen een tussenweg volgen.
Wa Al-Ladhīna 'Āmanū Bil-Lahi Wa Rusulihi Wa Lam Yufarriqū Bayna 'Aĥadin Minhum 'Ūlā'ika Sawfa Yu'utīhim ۗ 'Ujūrahum Wa Kāna Al-LahuGhafūrāan Raĥīmāan
[4.152] En degenen, die in Allah en al Zijn boodschappers geloven en geen onderscheid tussen wie dan ook, maken, dezen zijn het, wie Hij spoedig hun beloning zal geven; Allah is Vergevensgezind, Genadevol.
[4.153] De mensen van het Boek vragen u een Boek uit de hemel op hen te doen nederdalen. Zij vroegen Mozes meer dan dit, zij zeiden: "Toon ons Allah openlijk." Toen trof hen de bliksem wegens hun overtreding. Daarna, hoewel duidelijke tekenen tot hen gekomen waren, namen zij toch het (gouden) kalf (ter aanbidding) aan, doch Wij vergaven hun dat. En Wij bekleedden Mozes met duidelijk gezag.
Wa Rafa`nā Fawqahumu Aţ-Ţūra Bimīthāqihim Wa Qulnā LahumAdkhulū Al-Bāba Sujjadāan Wa Qulnā Lahumu Lā Ta`dū Fī As-Sabti Wa 'Akhadhnā Minhum Mīthāqāan Ghalīžāan
[4.154] Wij verhieven de berg hoog boven hen tijdens het verbond met hen en Wij zeiden: "Gaat de poort ootmoedig binnen" en: "Overtreedt niet inzake de Sabbath". En Wij sloten met hen een vast verbond.
Fabimā Naqđihim Mīthāqahum Wa Kufrihim Bi'āyāti Al-Lahi Wa Qatlihimu Al-'Anbiyā'a Bighayri Ĥaqqin Wa Qawlihim Qulūbunā Ghulfun ۚ Bal Ţaba`a Al-Lahu `Alayhā Bikufrihim Falā Yu'uminūna 'Illā Qalīlāan
[4.155] Om hun schending van hun verbond en de verwerping van Allah's tekenen en het ten onrechte doden van de profeten en omdat ze zeggen: "Onze harten zijn gesluierd" - neen, Allah heeft deze wegens hun ongeloof verzegeld, derhalve geloven zij slechts weinig;
Wa Qawlihim 'Innā Qatalnā Al-Masīĥa `Īsá Abna Maryama Rasūla Al-Lahi Wa Mā Qatalūhu Wa Mā Şalabūhu Wa LakinShubbiha Lahum ۚ Wa 'Inna Al-Ladhīna Akhtalafū Fīhi Lafī Shakkin Minhu ۚ Mā Lahum Bihi Min `Ilmin 'Illā Attibā`a Až-Žanni ۚ Wa Mā Qatalūhu Yaqīnāan
[4.157] En om hun zeggen: "Wij hebben de Messias, Jezus, zoon van Maria, de boodschapper van Allah gedood", - maar zij doodden hem niet, noch kruisigden zij hem (ten dode), - doch het werd hun verward, en zij, die hierover van mening verschilden zijn zeker in twijfel, zij hebben er geen kennis van doch volgen slechts een vermoeden en zij doodden hem gewis niet,
Wa 'In Min 'Ahli Al-Kitābi 'Illā Layu'uminanna Bihi Qabla Mawtihi ۖ Wa Yawma Al-Qiyāmati Yakūnu `AlayhimShahīdāan
[4.159] Er is niemand onder de mensen van het Boek die er niet in zal geloven vََr zijn dood. En op de Dag der Opstanding zal hij (Jezus) getuige tegen hen zijn, -
Fabižulmin Mina Al-Ladhīna Hādū Ĥarramnā `Alayhim Ţayyibātin 'Uĥillat Lahum Wa Bişaddihim `An Sabīli Al-Lahi Kathīrāan
[4.160] En wegens de onrechtvaardigheid van de Joden en hun weerhouden van Allah's weg, verboden Wij hen de reine dingen die ben (voordien) waren toegestaan.
Wa 'Akhdhihimu Ar-Ribā Wa Qad Nuhū `Anhu Wa 'Aklihim 'Amwāla An-Nāsi Bil-Bāţili ۚ Wa 'A`tadnā Lilkāfirīna Minhum `Adhābāan 'Alīmāan
[4.161] En om het nemen van rente, ofschoon het hun was verboden en het onrechtvaardig opslokken van 's mensen rijkdommen, hebben Wij voor degenen onder hen die niet geloven een pijnlijke straf bereid.
Lakini Ar-Rāsikhūna Fī Al-`Ilmi Minhum Wa Al-Mu'uminūna Yu'uminūna Bimā 'Unzila 'Ilayka Wa Mā 'Unzila Min Qablika Wa ۚ Al-Muqīmīna Aş-Şalāata Wa ۚ Al-Mu'utūna Az-Zakāata Wa Al-Mu'uminūna Bil-Lahi Wa Al-Yawmi Al-'Ākhiri 'Ūlā'ika Sanu'utīhim 'Ajrāan `Ažīmāan
[4.162] Maar degenen hunner, die een grondige kennis bezitten en de gelovigen, geloven in hetgeen u is geopenbaard en hetgeen vََr u werd nedergezonden; en degenen, die het gebed houden en degenen, die de Zakaat betalen en degenen, die in Allah en de laatste Dag geloven, dezen zullen Wij zeker een grote beloning geven.
'Innā 'Awĥaynā 'Ilayka Kamā 'Awĥaynā 'Ilá Nūĥin Wa An-Nabīyīna Min Ba`dihi ۚ Wa 'Awĥaynā 'Ilá 'Ibrāhīma Wa 'Ismā`īla Wa 'Isĥāqa Wa Ya`qūba Wa Al-'Asbāţi Wa `Īsá Wa 'Ayyūba Wa Yūnus Wa Hārūna Wa Sulaymāna ۚ Wa 'Ātaynā Dāwūda Zabūrāan
[4.163] Waarlijk, Wij hebben u de openbaring gezonden, zoals Wij Noach en de profeten na hem openbaring zonden en Wij gaven een openbaring aan Abraham en Ismaël en Izaäk en Jacob en de stammen; en aan Jezus, Job, Jonas, Aäron en Salomo en Wij gaven David een psalmen.
Rusulāan Mubashshirīna Wa Mundhirīna Li'llā Yakūna Lilnnāsi `Alá Al-Lahi Ĥujjatun Ba`da Ar-Rusuli ۚ Wa Kāna Al-Lahu `Azīzāan Ĥakīmāan
[4.165] Boodschappers, brengende blijde tijding en waarschuwende, dat de mensen geen tegenwerping tegen Allah zullen maken nadat de boodschappers (waren gekomen). En Allah is Almachtig, Alwijs.
Lakini Al-Lahu Yash/hadu Bimā 'Anzala 'Ilayka ۖ 'Anzalahu Bi`ilmihi Wa ۖ Al-Malā'ikatu Yash/hadūna ۚ Wa Kafá Bil-LahiShahīdāan
[4.166] Maar Allah getuigt dat, hetgeen Hij u heeft nedergezonden, Hij dit heeft nedergezonden met Zijn kennis en de engelen getuigen eveneens en Allah is als getuige toereikend.
Yā 'Ayyuhā An-Nāsu Qad Jā'akumu Ar-Rasūlu Bil-Ĥaqqi Min Rabbikum Fa'āminū Khayrāan Lakum ۚ Wa 'In Takfurū Fa'inna Lillahi Mā Fī As-Samāwāti Wa Al-'Arđi ۚ Wa Kāna Al-Lahu `Alīmāan Ĥakīmāan
[4.170] O mensdom, de boodschapper is inderdaad met waarheid van uw Heer gekomen, gelooft daarom; het zal beter voor u zijn. Maar als gij niet gelooft, voorwaar, aan Allah behoort wat in de hemelen en op aarde is en Allah is Alwetend, Alwijs.
Yā 'Ahla Al-Kitābi Lā Taghlū Fī Dīnikum Wa Lā Taqūlū `Alá Al-Lahi 'Illā Al-Ĥaqqa ۚ 'Innamā Al-Masīĥu `Īsá Abnu Maryama Rasūlu Al-Lahi Wa Kalimatuhu 'Alqāhā 'Ilá Maryama Wa Rūĥun Minhu ۖ Fa'āminū Bil-Lahi Wa Rusulihi ۖ Wa Lā Taqūlū Thalāthatun ۚ Antahū Khayrāan Lakum ۚ 'Innamā Al-Lahu 'Ilahun Wāĥidun ۖ Subĥānahu 'An Yakūna Lahu Waladun ۘ Lahu Mā Fī As-Samāwāti Wa Mā Fī Al-'Arđi ۗ Wa Kafá Bil-Lahi Wa Kīlāan
[4.171] O, mensen van het Boek, overdrijft in uw godsdienst niet en zegt van Allah niets dan de waarheid. Voorwaar, de Messias, Jezus, zoon van Maria was slechts een boodschapper van Allah en Zijn woord tot Maria gegeven als barmhartigheid van Hem. Gelooft dus in Allah en Zijn boodschappers en zegt niet: "Drie (in één)." Houdt op, dat is beter voor u. Voorwaar, Allah is de enige God. Het is verre van Zijn heiligheid, dat Hij een zoon zou hebben. Aan Hem behoort wat in de hemelen en op aarde is en Allah is als Bewaarder afdoende.
Lan Yastankifa Al-Masīĥu 'An Yakūna `Abdāan Lillahi Wa Lā Al-Malā'ikatu Al-Muqarrabūna ۚ Wa Man Yastankif `An `Ibādatihi Wa Yastakbir Fasayaĥshuruhum 'Ilayhi Jamī`āan
[4.172] Voorzeker, de Messias zal het nooit versmaden, een dienaar van Allah te zijn, noch zullen de nabijzijnde engelen dit doen en wie het versmaadt Hem te aanbidden, en hoogmoedig is, Hij zal hen toch allen tot Zich roepen.
Fa'ammā Al-Ladhīna 'Āmanū Wa `Amilū Aş-Şāliĥāti Fayuwaffīhim 'Ujūrahum Wa Yazīduhum Min Fađlihi ۖ Wa 'Ammā Al-Ladhīna Astankafū Wa Astakbarū Fayu`adhdhibuhum `Adhābāan 'Alīmāan Wa Lā Yajidūna Lahum Min Dūni Al-Lahi Walīyāan Wa Lā Naşīrāan
[4.173] Maar degenen die geloven en goede werken verrichten, zal Hij hun beloning ten volle geven en meer dan dat uit Zijn overvloed, maar degenen die versmaadden en hoogmoedig waren, zal Hij met een pijnlijke straf straffen; zij zullen buiten Allah vriend, noch helper voor zich vinden.
Fa'ammā Al-Ladhīna 'Āmanū Bil-Lahi Wa A`taşamū Bihi Fasayudkhiluhum Fī Raĥmatin Minhu Wa Fađlin Wa Yahdīhim 'Ilayhi Şirāţāan Mustaqīmāan
[4.175] Daarom, zij die in Allah geloven en aan Hem vasthouden zal Hij zeker tot Zijn barmhartigheid en genade toelaten en hen op het rechte pad tot Zich voeren.
Yastaftūnaka Quli Al-Lahu Yuftīkum Fī Al-Kalālati ۚ 'Ini Amru'uun Halaka Laysa Lahu Waladun Wa Lahu 'Ukhtun Falahā Nişfu Mā Taraka ۚ Wa Huwa Yarithuhā 'In Lam Yakun Lahā Waladun ۚ Fa'in Kānatā Athnatayni Falahumā Ath-Thuluthāni Mimmā Taraka ۚ Wa 'In Kānū 'IkhwatanRijālāan Wa Nisā'an Falildhdhakari Mithlu Ĥažži Al-'Unthayayni ۗ Yubayyinu Al-Lahu Lakum 'An Tađillū Wa ۗ Allāhu Bikulli Shay'in `Alīmun
[4.176] Zij vragen om een uitspraak. Zeg: "Allah geeft Zijn uitspraak betreffende "Kalalah": Indien een man sterft en geen kind achterlaat en hij heeft een zuster, dan moet zij de helft van hetgeen hij nalaat ontvangen en hij zal van haar erven (alles) indien zij geen kind heeft. Maar als er twee zusters zijn, dan moeten zij twee derde van hetgeen hij nalaat ontvangen. En als er meer zijn - zowel mannen als vrouwen - dan zal de man evenveel als het aandeel van twee vrouwen ontvangen. Allah legt u dit uit, opdat gij niet zult afdwalen; Allah heeft kennis van alle dingen.