Roman Script    Reciting key words            Previous Sūrah    Quraan Index    Home  

38) Sūrat Şād

Printed format

38) سُورَة صَاد

Toggle thick letters. Most people make the mistake of thickening thin letters in the words that have other (highlighted) thick letter Toggle to highlight thick letters خصضغطقظ رَ
Şād Wa ۚ Al-Qur'āni Dhī Adh-Dhikri 038-001 S. Ik zweer bij den Koran, gevuld met waarschuwingen. صَ‍‍ا‌دۚ ‌وَ‌الْ‍‍قُ‍‍رْ‌آنِ ‌ذِي ‌ال‍‍ذِّكْ‍‍رِ
Bali Al-Ladhīna Kafarū Fī `Izzatin Wa Shiqāqin 038-002 Waarlijk, de ongeloovigen zijn verkleefd aan trotschheid en twist. بَلِ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ كَفَرُ‌و‌ا‌ فِي عِزَّةٍ‌ ‌وَشِ‍‍قَ‍‍اقٍ
Kam 'Ahlaknā Min Qablihim Min Qarnin Fanādaw Walāta Ĥīna Manāşin 038-003 Hoevele geslachten hebben wij voor hen verdelgd en zij riepen om genade; maar het was geen tijd meer om aan de straf te ontkomen. كَمْ ‌أَهْلَكْنَا‌ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍بْ‍‍لِهِمْ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍رْن‌‍ٍ‌ فَنَا‌دَ‌وْ‌ا‌ ‌وَلاَتَ ح‍‍ِ‍ي‍‍نَ مَنَاصٍ
Wa `Ajibū 'An Jā'ahum Mundhirun Minhum ۖ Wa Qāla Al-Kāfirūna Hādhā Sāĥirun Kadhdhābun 038-004 Zij zijn verbaasd, dat een uit hen geboren waarschuwer tot hen is gekomen. En de ongeloovigen zeggen: Deze man is een toovenaar en een leugenaar. وَعَجِبُ‍‍و‌ا‌ ‌أَ‌نْ ج‍‍َ‍ا‌ءَهُمْ مُ‍‌‍نْ‍‍ذِ‌ر‌ٌ‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ ۖ ‌وَ‍قَ‍‍الَ ‌الْكَافِر‍ُ‍‌ونَ هَذَ‌ا‌ سَاحِر‌‌ٌ‌ كَذَّ‌ابٌ
'Aja`ala Al-'Ālihata 'Ilahāan Wāĥidāan ۖ 'Inna Hādhā Lashay'un `Ujābun 038-005 Verklaart hij dat de goden één God zijn? Waarlijk dit is eene zonderlinge zaak. أَجَعَلَ ‌الآلِهَةَ ‌إِلَها‌ ً‌ ‌وَ‌احِد‌ا‌‌ ًۖ ‌إِنَّ هَذَ‌ا‌ لَشَ‍‍يْءٌ‌ عُجَابٌ
Wa Anţalaqa Al-Mala'u Minhum 'Ani Amshū Wa Aşbirū `Alá 'Ālihatikum ۖ 'Inna Hādhā Lashay'un Yurādu 038-006 En de voornaamste lieden onder hen vertrokken, zeggende tot elkander: Gaat en volhardt in de vereering uwer goden, waarlijk; u er van af te trekken is de bedoelde zaak. وَ‌ا‌ن‍‍طَ‍‍لَ‍‍قَ ‌الْمَلَأُ‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ ‌أَنِ ‌امْشُو‌ا‌ ‌وَ‌اصْ‍‍بِرُ‌و‌ا‌ عَلَ‍‍ى‌ ‌آلِهَتِكُمْ ۖ ‌إِنَّ هَذَ‌ا‌ لَشَ‍‍يْء‌ٌ‌ يُ‍رَ‌ا‌دُ
Mā Sami`nā Bihadhā Fī Al-Millati Al-'Ākhirati 'In Hādhā 'Illā Akhtilāqun 038-007 Wij hebben niet van zoo iets in den laatsten godsdienst gehoord. Dit is niets dan eene valsche uitvinding. مَا‌ سَمِعْنَا‌ بِهَذَ‌ا‌ فِي ‌الْمِلَّةِ ‌الآ‍‍خِ‍رَةِ ‌إِ‌نْ هَذَ‌ا‌ ‌إِلاَّ‌ ‌اخْ‍‍تِلاَ‍قٌ
'A'uunzila `Alayhi Adh-Dhikru Min Bayninā ۚ Bal HumShakkin Min Dhikrī ۖ Bal Lammā Yadhūqū `Adhābi 038-008 Werd hem bij voorkeur boven een ander onzer eene waarschuwing nedergezonden? Waarlijk, zij verkeeren in eene dwaling omtrent mijne waarschuwing; doch zij hebben mijne wraak nog niet geproefd أَ‌ؤُ‌ن‍‍زِلَ عَلَ‍‍يْ‍‍هِ ‌ال‍‍ذِّكْرُ‌ مِ‍‌‍نْ بَيْنِنَا‌ ۚ بَلْ هُمْ فِي شَكٍّ‌ مِ‍‌‍نْ ‌ذِكْ‍‍رِي ۖ بَلْ لَ‍‍مَّ‍‍ا‌ يَذُ‌وقُ‍‍و‌ا‌ عَذَ‌ابِ
'Am `Indahum Khazā'inu Raĥmati Rabbika Al-`Azīzi Al-Wahhābi 038-009 Zijn de schatten der genade van uwen Heer, den Machtige, den Milddadige, in hunne handen? أَمْ عِ‍‌‍نْ‍‍دَهُمْ خَ‍‍ز‍َ‍‌ائِنُ ‌‍رَحْمَةِ ‌‍رَبِّكَ ‌الْعَز‍ِ‍ي‍‍زِ‌ ‌الْوَهَّابِ
'Am Lahum Mulku As-Samāwāti Wa Al-'Arđi Wa Mā Baynahumā ۖ Falyartaqū Fī Al-'Asbābi 038-010 Is het koninkrijk der hemelen en der aarde, en van hetgeen er tusschen is, in hun bezit? Indien dit zoo is, laat het dan met ladders (touwen) ten hemel opstijgen. أَمْ لَهُمْ مُلْكُ ‌ال‍‍سَّمَا‌و‍َ‍‌اتِ ‌وَ‌الأَ‌رْ‍ضِ ‌وَمَا‌ بَيْنَهُمَا‌ ۖ فَلْيَرْتَ‍‍قُ‍‍و‌ا‌ فِي ‌الأَسْبَابِ
Jundun Mā Hunālika Mahzūmun Mina Al-'Aĥzābi 038-011 Maar hunne legers, hoe talrijk die ook mochten zijn, zullen op de vlucht gejaagd worden. جُ‍‌‍ن‍‍د‌ٌ‌ مَا‌ هُنَالِكَ مَهْز‍ُ‍‌ومٌ‌ مِنَ ‌الأَحْزَ‌ابِ
Kadhdhabat Qablahum Qawmu Nūĥin Wa `Ādun Wa Fir`awnu Dhū Al-'Awtādi 038-012 Het volk van Noach, de stam van Ad en Pharao, de bezitter der staken beschuldigden, voor hen, de profeten van bedrog. كَذَّبَتْ قَ‍‍بْ‍‍لَهُمْ قَ‍‍وْمُ ن‍‍ُ‍وحٍ‌ ‌وَع‍‍َ‍ا‌د‌ٌ‌ ‌وَفِ‍‍رْعَ‍‍وْنُ ‌ذُ‌و‌ ‌الأَ‌وْتَا‌دِ
Wa Thamūdu Wa Qawmu Lūţin Wa 'Aşĥābu Al-'Aykati ۚ 'Ūlā'ika Al-'Aĥzābu 038-013 Ook de stam van Thamoed en het volk van Lot, en de bewoners van het woud nabij Madian deden dit en waren de bondgenooten tegen Gods gezanten. وَثَم‍‍ُ‍و‌دُ‌ ‌وَ‍قَ‍‍وْمُ ل‍‍ُ‍و‍طٍ‌ ‌وَ‌أَ‍صْ‍‍ح‍‍َ‍ابُ ‌الأَيْكَةِ ۚ ‌أ‍ُ‍‌وْل‍‍َ‍ائِكَ ‌الأَحْزَ‌ابُ
'In Kullun 'Illā Kadhdhaba Ar-Rusula Faĥaqqa `Iqābi 038-014 Zij allen deden niet anders, dan hunne gezanten van valschheid beschuldigen, waardoor mijne wraak rechtvaardig op hen werd uitgeoefend. إِ‌نْ كُلّ‌‍ٌ‌ ‌إِلاَّ‌ كَذَّبَ ‌ال‍‍رُّسُلَ فَحَ‍‍قَّ عِ‍‍قَ‍‍ابِ
Wa Mā Yanžuru Hā'uulā' 'Illā Şayĥatan Wāĥidatan Mā Lahā Min Fawāqin 038-015 En deze wachten slechts op een klank der trompet, die niet uitgesteld zal worden. وَمَا‌ يَ‍‌‍ن‍‍ظُ‍‍رُ‌ ه‍‍َ‍ا‌ؤُلاَ‌ء‌ ‌إِلاَّ‌ صَ‍‍يْحَة ً‌ ‌وَ‌احِدَة ً‌ مَا‌ لَهَا‌ مِ‍‌‍نْ فَوَ‌اقٍ
Wa Qālū Rabbanā `Ajjil Lanā Qiţţanā Qabla Yawmi Al-Ĥisābi 038-016 En zij zeggen spottende: O Heer! geef ons ons deel voor den dag der rekenschap. وَ‍قَ‍‍الُو‌ا‌ ‌‍رَبَّنَا‌ عَجِّلْ لَنَا‌ قِ‍‍طَّ‍‍نَا‌ قَ‍‍بْ‍‍لَ يَ‍‍وْمِ ‌الْحِسَابِ
Aşbir `Alá Mā Yaqūlūna Wa Adhkur `Abdanā Dāwūda Dhā Al-'Aydi ۖ 'Innahu~ 'Awwābun 038-017 Verdraag geduldig wat zij bedrijven en herinner hen onzen dienaar David, die met sterkte begaafd was; want hij was iemand, die zich ernstig tot God wendde. اصْ‍‍بِ‍‍رْ‌ عَلَى‌ مَا‌ يَ‍‍قُ‍‍ول‍‍ُ‍ونَ ‌وَ‌ا‌ذْكُرْ‌ عَ‍‍بْ‍‍دَنَا‌ ‌دَ‌ا‌و‍ُ‍‌و‌دَ‌ ‌ذَ‌ا‌ ‌الأَيْ‍‍دِ‌ ۖ ‌إِنَّ‍‍هُ ‌أَ‌وَّ‌ابٌ
'Innā Sakhkharnā Al-Jibāla Ma`ahu Yusabbiĥna Bil-`Ashīyi Wa Al-'Ishrāqi 038-018 Wij dwongen de bergen, onzen lof met hem te verkondigen, des avonds en bij het opgaan der zon; إِنَّ‍‍ا‌ سَ‍‍خَّ‍‍رْنَا‌ ‌الْجِب‍‍َ‍الَ مَعَ‍‍هُ يُسَبِّحْنَ بِ‍الْعَشِيِّ ‌وَ‌الإِشْ‍رَ‌اقِ
Wa Aţ-Ţayra Maĥshūratan ۖ Kullun Lahu~ 'Awwābun 038-019 Alsook de vogelen die zich tot hem verzamelen, en die allen dikwijls met dat doel bij hem terug keerden. وَ‌ال‍‍طَّ‍‍يْ‍رَ‌ مَحْشُو‌‍رَة‌ ًۖ كُلّ ٌ‌ لَهُ ‌أَ‌وَّ‌ابٌ
Wa Shadadnā Mulkahu Wa 'Ātaynāhu Al-Ĥikmata Wa Faşla Al-Khiţābi 038-020 Wij stichten zijn koninkrijk, en wij gaven hem wijsheid en welsprekendheid van woorden. وَشَدَ‌دْنَا‌ مُلْكَ‍‍هُ ‌وَ‌آتَيْن‍‍َ‍اهُ ‌الْحِكْمَةَ ‌وَفَ‍‍صْ‍‍لَ ‌الْ‍‍خِ‍‍طَ‍‍ابِ
Wa Hal 'Atāka Naba'u Al-Khaşmi 'Idh Tasawwarū Al-Miĥrāba 038-021 Is het verhaal der twee twistende tot uwe kennis gekomen, toen zij, over den muur, in de bovenste vertrekken kwamen? وَهَلْ ‌أَت‍‍َ‍اكَ نَبَأُ‌ ‌الْ‍‍خَ‍‍صْ‍‍مِ ‌إِ‌ذْ‌ تَسَوَّ‌رُ‌و‌ا‌الْمِحْ‍رَ‌ابَ
'Idh Dakhalū `Alá Dāwūda Fafazi`a Minhum ۖ Qālū Lā Takhaf ۖ Khaşmāni Baghá Ba`đunā `Alá Ba`đin Fāĥkum Baynanā Bil-Ĥaqqi Wa Lā Tushţiţ Wa Ahdinā 'Ilá Sawā'i Aş-Şirāţi 038-022 Toen zij tot David binnenkwamen, en hij bevreesd voor hen was, zeiden zij: Vrees niet, wij zijn twee tegenstanders, die een twist met elkander te beslechten hebben. De een van ons heeft den ander nadeel toegebracht: richt dus tusschen ons met waarheid: wees niet onrechtvaardig en leid ons op den rechten weg. إِ‌ذْ‌ ‌دَ‍خَ‍‍لُو‌ا‌ عَلَى‌ ‌دَ‌ا‌و‍ُ‍‌و‌دَ‌ فَفَزِعَ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ ۖ قَ‍‍الُو‌ا‌ لاَ‌ تَ‍‍خَ‍‍فْ ۖ خَ‍‍صْ‍‍م‍‍َ‍انِ بَ‍‍غَ‍‍ى‌ بَعْ‍‍ضُ‍‍نَا‌ عَلَى‌ بَعْ‍‍ضٍ‌ فَاحْكُمْ بَيْنَنَا‌ بِ‍الْحَ‍‍قِّ ‌وَلاَ‌ تُشْ‍‍طِ‍‍ط‍ْ ‌وَ‌اهْدِنَ‍‍ا‌ ‌إِلَى‌ سَو‍َ‍‌ا‌ءِ‌ ‌ال‍‍صِّ‍رَ‌اطِ
'Inna Hādhā 'Akhī Lahu Tis`un Wa Tis`ūna Na`jatan Wa Liya Na`jatun Wāĥidatun Faqāla 'Akfilnīhā Wa `Azzanī Fī Al-Khiţābi 038-023 Deze, mijn broeder heeft negenennegentig schapen, en ik had slechts eene ooi, en hij zeide: Geef mij die, om ze te houden, en hij overwon mij in den twist, dien wij te zamen hadden. إِنَّ هَذَ‌ا‌ ‌أَ‍خِ‍‍ي لَ‍‍هُ تِسْعٌ‌ ‌وَتِسْع‍‍ُ‍ونَ نَعْجَة ً‌ ‌وَلِيَ نَعْجَةٌ‌ ‌وَ‌احِدَة‌‍ٌ‌ فَ‍‍قَ‍‍الَ ‌أَكْفِلْنِيهَا‌ ‌وَعَزَّنِي فِي ‌الْ‍‍خِ‍‍طَ‍‍ابِ
Qāla Laqad Žalamaka Bisu'uāli Na`jatika 'Ilá Ni`ājihi ۖ Wa 'Inna Kathīrāan Mina Al-Khulaţā'i Layabghī Ba`đuhum `Alá Ba`đin 'Illā Al-Ladhīna 'Āmanū Wa `Amilū Aş-Şāliĥāti Wa Qalīlun Mā Hum ۗ Wa Žanna Dāwūdu 'Annamā Fatannāhu Fāstaghfara Rabbahu Wa Kharra ki`āan Wa 'Anāba 038-024 David antwoordde: Waarlijk hij heeft u slecht behandeld, door u uwe ooi te vragen, als eene bijvoeging tot zijne eigen schapen; en velen van hen, die eene zaak met elkander hebben, benadeelen elkander, behalve zij, die gelooven en doen wat rechtvaardig is. Maar hoe weinigen zijn dat! En David bemerkte, dat wij hem door deze gelijkenis hadden beproefd, en hij vroeg vergiffenis van zijn Heer; hij viel neder, boog zich en betoonde berouw. قَ‍‍الَ لَ‍‍قَ‍‍دْ‌ ظَ‍‍لَمَكَ بِسُؤ‍َ‍‌الِ نَعْجَتِكَ ‌إِلَى‌ نِعَاجِ‍‍هِ ۖ ‌وَ‌إِنَّ كَثِي‍‍ر‌ا‌ ً‌ مِنَ ‌الْ‍‍خُ‍‍لَ‍‍طَ‍‍ا‌ءِ‌ لَيَ‍‍بْ‍‍‍‍غِ‍‍ي بَعْ‍‍ضُ‍‍هُمْ عَلَى‌ بَعْ‍‍ضٍ‌ ‌إِلاَّ‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آمَنُو‌ا‌ ‌وَعَمِلُو‌ا‌ال‍‍صَّ‍‍الِح‍‍َ‍اتِ ‌وَ‍قَ‍‍ل‍‍ِ‍ي‍‍لٌ‌ مَا‌ هُمْ ۗ ‌وَ‍ظَ‍‍نَّ ‌دَ‌ا‌و‍ُ‍‌و‌دُ‌ ‌أَنَّ‍‍مَا‌ فَتَ‍‍نّ‍‍َ‍اهُ فَاسْتَ‍‍غْ‍‍فَ‍رَ‌ ‌‍رَبَّ‍‍هُ ‌وَ‍خَ‍رَّ‌ ‌‍رَ‌اكِعا‌ ً‌ ‌وَ‌أَنَابَ
Faghafarnā Lahu Dhālika ۖ Wa 'Inna Lahu `Indanā Lazulfá Wa Ĥusna Ma'ābin 038-025 Daarom vergaven wij hem zijne fout, en hij zal toegelaten worden om ons te naderen, en hij zal eene uitmuntende verblijfplaats in het paradijs hebben. فَ‍‍غَ‍‍فَرْنَا‌ لَ‍‍هُ ‌ذَلِكَ ۖ ‌وَ‌إِنَّ لَ‍‍هُ عِ‍‌‍نْ‍‍دَنَا‌ لَزُلْفَى‌ ‌وَحُسْنَ مَآبٍ
Yā Dāwūdu 'Innā Ja`alnāka Khalīfatan Al-'Arđi Fāĥkum Bayna An-Nāsi Bil-Ĥaqqi Wa Lā Tattabi`i Al-Hawá Fayuđillaka `An Sabīli Allāhi ۚ 'Inna Al-Ladhīna Yađillūna `An Sabīli Allāhi Lahum `Adhābun Shadīdun Bimā Nasū Yawma Al-Ĥisābi 038-026 O David! wij hebben u aangewezen, als een uitverkoren vorst op de aarde; oordeel dus tusschen de menschen met waarheid, en volg niet uw eigen hartstocht, opdat hij u niet van Gods weg doe afdwalen; want zij die van Gods weg afdwalen, zullen eene ernstige straf ondergaan, dewijl zij den dag van hulp hebben vergeten. يَا‌دَ‌ا‌و‍ُ‍‌و‌دُ‌ ‌إِنَّ‍‍ا‌ جَعَلْن‍‍َ‍اكَ خَ‍‍لِيفَة‌ ً‌ فِي ‌الأَ‌رْ‍ضِ فَاحْكُمْ بَ‍‍يْ‍‍نَ ‌ال‍‍نّ‍‍َ‍اسِ بِ‍الْحَ‍‍قِّ ‌وَلاَ‌ تَتَّبِعِ ‌الْهَوَ‌ى‌ فَيُ‍‍ضِ‍‍لَّكَ عَ‍‌‍نْ سَب‍‍ِ‍ي‍‍لِ ‌اللَّ‍‍هِ ‌إِنَّ ۚ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ يَ‍‍ضِ‍‍لّ‍‍ُ‍ونَ عَ‍‌‍نْ سَب‍‍ِ‍ي‍‍لِ ‌اللَّ‍‍هِ لَهُمْ عَذ‍َ‍‌اب‌‍ٌ‌ شَد‍ِ‍ي‍‍د‌ٌ‌ بِمَا‌ نَسُو‌ا‌ يَ‍‍وْمَ ‌الْحِسَابِ
Wa Mā Khalaq As-Samā'a Wa Al-'Arđa Wa Mā Baynahumā Bāţilāan ۚ Dhālika Žannu Al-Ladhīna Kafarū ۚ Fawaylun Lilladhīna Kafarū Mina An-Nāri 038-027 Wij hebben de hemelen en de aarde en wat daartusschen is, niet in ijdelheid geschapen. Dit is het oordeel der ongeloovigen; maar wee over hen, die niet gelooven, hun deel is het hellevuur. وَمَا‌ خَ‍‍لَ‍‍قْ‍‍نَا‌ ‌ال‍‍سَّم‍‍َ‍ا‌ءَ‌ ‌وَ‌الأَ‌رْ‍ضَ ‌وَمَا‌ بَيْنَهُمَا‌ بَاطِ‍‍لا‌‌ ًۚ ‌ذَلِكَ ظَ‍‍نُّ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ كَفَرُ‌و‌اۚ فَوَيْ‍‍ل ٌ‌ لِلَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ كَفَرُ‌و‌ا‌ مِنَ ‌ال‍‍نَّ‍‍ا‌رِ
'Am Naj`alu Al-Ladhīna 'Āmanū Wa `Amilū Aş-Şāliĥāti Kālmufsidīna Fī Al-'Arđi 'Am Naj`alu Al-Muttaqīna Kālfujjāri 038-028 Zullen wij met hen, die gelooven en goede werken verrichten, evenzoo doen, als met hen, die verderfelijk op aarde handelen? Zullen wij met den vrome even als met den zondaar handelen? أَمْ نَ‍‍جْ‍‍عَلُ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آمَنُو‌ا‌ ‌وَعَمِلُو‌ا‌ال‍‍صَّ‍‍الِح‍‍َ‍اتِ كَالْمُفْسِد‍ِ‍ي‍‍نَ فِي ‌الأَ‌رْ‍ضِ ‌أَمْ نَ‍‍جْ‍‍عَلُ ‌الْمُتَّ‍‍قِ‍‍ي‍‍نَ كَالْفُجَّا‌رِ
Kitābun 'Anzalnāhu 'Ilayka Mubārakun Liyaddabbarū 'Āyātihi Wa Liyatadhakkara 'Ūlū Al-'Albābi 038-029 O Mahomet! wij hebben u een gezegend boek nedergezonden, opdat gij aandachtig over de teekenen daarvan zoudt nadenken, en de met verstand begiftigde menschen gewaarschuwd zouden mogen wezen. كِت‍‍َ‍ابٌ ‌أَ‌ن‍‍زَلْن‍‍َ‍اهُ ‌إِلَ‍‍يْ‍‍كَ مُبَا‌‍رَك ٌ‌ لِيَدَّبَّرُ‌و‌ا‌ ‌آيَاتِ‍‍هِ ‌وَلِيَتَذَكَّ‍رَ‌ ‌أ‍ُ‍‌وْلُو‌ا‌الأَلْبَابِ
Wa Wahabnā Lidāwūda Sulaymāna ۚ Ni`ma Al-`Abdu ۖ 'Innahu~ 'Awwābun 038-030 En wij gaven aan David Salomo. Welk een uitmuntende dienaar! want hij wendde zich dikwijls tot den Heer. وَ‌وَهَ‍‍بْ‍‍نَا‌ لِدَ‌ا‌و‍ُ‍‌و‌دَ‌ سُلَيْم‍‍َ‍انَ ۚ نِعْمَ ‌الْعَ‍‍بْ‍‍دُ‌ ۖ ‌إِنَّ‍‍هُ ‌أَ‌وَّ‌ابٌ
'Idh `Uriđa `Alayhi Bil-`Ashīyi Aş-Şāfinātu Al-Jiyādu 038-031 Toen de paarden, staande op drie pooten, en den grond met den kant van den vierden poot aanrakende en vlug in hunnen loop, des avonds voor hem werden ten toon gesteld. إِ‌ذْ‌ عُ‍‍رِ‍‍ضَ عَلَ‍‍يْ‍‍هِ بِ‍الْعَشِيِّ ‌ال‍‍صَّ‍‍افِن‍‍َ‍اتُ ‌الْجِيَا‌دُ
Faqāla 'Innī 'Aĥbabtu Ĥubba Al-Khayri `An Dhikri Rabbī Ĥattá Tawārat Bil-Ĥijābi 038-032 Zeide hij: Waarlijk, ik heb de liefde der aardsche goederen bemind, boven de herdenking van mijn Heer, en heb den tijd besteed aan het beschouwen dezer paarden, terwijl de zon door den sluier des nachts is verborgen; breng de paarden weder voor mij. فَ‍قَ‍‍الَ ‌إِنِّ‍‍ي ‌أَحْبَ‍‍بْ‍‍تُ حُبَّ ‌الْ‍‍خَ‍‍يْ‍‍ر‍ِ‍‌ عَ‍‌‍نْ ‌ذِكْ‍‍ر‍ِ‍‌ ‌‍رَبِّي حَتَّى‌ تَوَ‌ا‌‍رَتْ بِ‍الْحِجَابِ
Ruddūhā `Alayya ۖ Faţafiqa Masĥāan Bis-Sūqi Wa Al-'A`nāqi 038-033 En toen zij teruggebracht waren, begon hij hunne pooten en halzen af te snijden. رُ‌دُّ‌وهَا‌ عَلَيَّ ۖ فَ‍‍طَ‍‍فِ‍‍قَ مَسْحا‌ ً‌ بِ‍ال‍‍سّ‍‍ُ‍و‍قِ ‌وَ‌الأَعْنَاقِ
Wa Laqad Fatannā Sulaymāna Wa 'Alqaynā `Alá Kursīyihi Jasadāan Thumma 'Anāba 038-034 Ook beproefden wij Salomo, en plaatsten een nagebootst (misvormd) lichaam op zijn troon. Daarna wendde hij zich tot God. وَلَ‍قَ‍‍دْ‌ فَتَ‍‍نَّ‍‍ا‌ سُلَيْم‍‍َ‍انَ ‌وَ‌أَلْ‍‍قَ‍‍يْنَا‌ عَلَى‌ كُرْسِيِّ‍‍هِ جَسَد‌ا‌‌ ً‌ ثُ‍‍مَّ ‌أَنَابَ
Qāla Rabbi Aghfir Lī Wa Hab Lī Mulkāan Lā Yanbaghī Li'ĥadin Min Ba`dī ۖ 'Innaka 'Anta Al-Wahhābu 038-035 En zeide: O Heer! vergeef mij en mijn koninkrijk, dat door niemand na mij zal worden verkregen; want gij zijt de schenker van koninkrijken. قَ‍‍الَ ‌‍رَبِّ ‌اغْ‍‍فِ‍‍رْ‌ لِي ‌وَهَ‍‍بْ لِي مُلْكا‌ ً‌ لاَ‌ يَ‍‌‍نْ‍‍بَ‍‍غِ‍‍ي لِأحَد‌ٍ‌ مِ‍‌‍نْ بَعْدِي ۖ ‌إِنَّ‍‍كَ ‌أَ‌نْ‍‍تَ ‌الْوَهَّابُ
Fasakhkharnā Lahu Ar-Rīĥa Tajrī Bi'amrihi Rukhā'an Ĥaythu 'Aşāba 038-036 En wij onderwierpen den wind aan hem, die op zijn bevel zachtjes heengleed, werwaarts wij dien richtten. فَسَ‍خَّ‍‍رْنَا‌ لَهُ ‌ال‍‍رّ‍ِ‍ي‍‍حَ تَ‍‍جْ‍‍رِي بِأَمْ‍‍رِهِ ‌رُ‍خَ‍‍ا‌ءً‌ حَ‍‍يْ‍‍ثُ ‌أَ‍صَ‍‍ابَ
Wa Ash-Shayāţīna Kulla Bannā'in Wa Ghawwāşin 038-037 En wij onderwierpen hem ook de duivels en, onder deze, degenen die behendig waren in het bouwen en van het duiken naar parelen. وَ‌الشَّيَاطِ‍‍ي‍‍نَ كُلَّ بَ‍‍نّ‍‍َ‍ا‌ء‌ٍ‌ ‌وَ‍‍غَ‍‍وَّ‌اصٍ
Wa 'Ākharīna Muqarranīna Fī Al-'Aşfādi 038-038 En wij leverden hem anderen over, die geketend waren, وَ‌آ‍‍خَ‍‍ر‍ِ‍ي‍‍نَ مُ‍‍قَ‍رَّن‍‍ِ‍ي‍‍نَ فِي ‌الأَ‍صْ‍‍فَا‌دِ
dhā `Aţā'uunā Fāmnun 'Aw 'Amsik Bighayri Ĥisābin 038-039 Zeggende: Dit is ons geschenk; wees dus mild, of wees spaarzaam tegenover wien gij dit geschikt zult oordeelen, zonder daarvan rekenschap af te leggen. هَذَ‌ا‌ عَ‍‍طَ‍‍ا‌ؤُنَا‌ فَامْنُ‍‌‍نْ ‌أَ‌وْ‌ ‌أَمْسِكْ بِ‍‍غَ‍‍يْ‍‍ر‍ِ‍‌ حِسَابٍ
Wa 'Inna Lahu `Indanā Lazulfá Wa Ĥusna Ma'ābin 038-040 En hij zal ons naderen, en een heerlijk verblijf in het paradijs hebben. وَ‌إِنَّ لَ‍‍هُ عِ‍‌‍نْ‍‍دَنَا‌ لَزُلْفَى‌ ‌وَحُسْنَ مَآبٍ
Wa Adhkur `Abdanā 'Ayyūba 'Idh Nādá Rabbahu~ 'Annī Massanī Ash-Shayţānu Binuşbin Wa `Adhābin 038-041 En gedenk onzen dienaar Job, toen hij tot zijnen Heer riep, zeggende: Waarlijk, Satan heeft mij met rampen en pijn bedroefd. وَ‌ا‌ذْكُرْ‌ عَ‍‍بْ‍‍دَنَ‍‍ا‌ ‌أَيّ‍‍ُ‍وبَ ‌إِ‌ذْ‌ نَا‌دَ‌ى‌ ‌‍رَبَّهُ~ُ ‌أَنِّ‍‍ي مَسَّنِي ‌ال‍‍شَّيْ‍‍طَ‍‍انُ بِنُ‍‍صْ‍‍بٍ‌ ‌وَعَذَ‌ابٍ
Arkuđ Birijlika ۖdhā Mughtasalunridun Wa Sharābun 038-042 En er werd tot hem gezegd: Strijk de aarde met uwen voet; en toen hij dit had gedaan, ontsprong er eene fontein, en er werd tot hem gezegd: Dit is voor u, om u er mede te wasschen, te verfrisschen en om te drinken. ‍ا‌رْكُ‍‍ضْ بِ‍‍رِجْ‍‍لِكَ ۖ هَذَ‌ا‌ مُ‍‍غْ‍‍تَسَل‌‍ٌ‌ بَا‌رِ‌د‌ٌ‌ ‌وَشَ‍رَ‌ابٌ
Wa Wahabnā Lahu~ 'Ahlahu Wa Mithlahum Ma`ahum Raĥmatan Minnā Wa Dhikrá Li'wlī Al-'Albābi 038-043 En wij gaven hem zijn gezin terug, en nog eens zooveel bovendien, door onze genade. وَ‌وَهَ‍‍بْ‍‍نَا‌ لَهُ~ُ ‌أَهْلَ‍‍هُ ‌وَمِثْلَهُمْ مَعَهُمْ ‌‍رَحْمَة ً‌ مِ‍‍نَّ‍‍ا‌ ‌وَ‌ذِكْ‍رَ‌ى‌ لِأ‌و‍ْ‍لِي ‌الأَلْبَابِ
Wa Khudh Biyadika Đighthāan Fāđrib Bihi Wa Lā Taĥnath ۗ 'Innā Wa Jadnāhu Şābirāan ۚ Ni`ma Al-`Abdu ۖ 'Innahu~ 'Awwābun 038-044 En wij zeiden tot hem: Neem een handvol (of bundel) in uwe hand en sla er uwe vrouw mede, en breek uwen eed niet. Waarlijk, wij bevonden, dat hij een geduldig persoon was. Welk een uitmuntend dienaar was hij: want hij was iemand, die zich dikwijls tot ons wendde. وَ‍خُ‍‍ذْ‌ بِيَدِكَ ضِ‍‍غْ‍‍ثا‌‌ ً‌ فَاضْ‍‍رِبْ بِ‍‍هِ ‌وَلاَ‌ تَحْنَثْ ۗ ‌إِنَّ‍‍ا‌ ‌وَجَ‍‍دْن‍‍َ‍اهُ صَ‍‍ابِ‍‍ر‌ا‌ ًۚ نِعْمَ ‌الْعَ‍‍بْ‍‍دُ‌ ۖ ‌إِنَّ‍‍هُ ‌أَ‌وَّ‌ابٌ
Wa Adhkur `Ibādanā 'Ibhīma Wa 'Isĥāqa Wa Ya`qūba 'Ūlī Al-'Aydī Wa Al-'Abşāri 038-045 Gedenk ook onze dienaren Abraham, Izaنk en Jacob, die dappere en voorzichtige menschen waren. وَ‌ا‌ذْكُرْ‌ عِبَا‌دَنَ‍‍ا‌ ‌إبْ‍‍‍رَ‌اه‍‍ِ‍ي‍‍مَ ‌وَ‌إِسْح‍‍َ‍اقَ ‌وَيَعْ‍‍قُ‍‍وبَ ‌أ‍ُ‍‌وْلِي ‌الأَيْدِي ‌وَ‌الأَبْ‍‍‍‍صَ‍‍ا‌رِ
'Innā 'Akhlaşnāhum Bikhālişatin Dhikrá Ad-Dāri 038-046 Waarlijk, wij zuiverden hen met eene volkomene zuivering, door de herdenking van het volgende leven. إِنَّ‍‍ا‌ ‌أَ‍خْ‍‍لَ‍‍صْ‍‍نَاهُمْ بِ‍‍خَ‍‍الِ‍‍صَ‍‍ة‌‍ٍ‌ ‌ذِكْ‍رَ‌ى‌ ‌ال‍‍دَّ‌ا‌رِ
Wa 'Innahum `Indanā Lamina Al-Muşţafayna Al-'Akhyāri 038-047 En zij waren goede menschen en voor ons aangezicht uitverkoren. وَ‌إِنَّ‍‍هُمْ عِ‍‌‍نْ‍‍دَنَا‌ لَمِنَ ‌الْمُ‍‍صْ‍‍طَ‍‍فَ‍‍يْ‍‍نَ ‌الأَ‍خْ‍‍يَا‌رِ
Wa Adhkur 'Ismā`īla Wa Al-Yasa`a Wa Dhā Al-Kifli ۖ Wa Kullun Mina Al-'Akhyāri 038-048 En gedenk Israël, en Elisha en Dhoe'lkefl: want deze allen waren goede menschen. وَ‌ا‌ذْكُرْ‌ ‌إِسْمَاع‍‍ِ‍ي‍‍لَ ‌وَ‌الْيَسَعَ ‌وَ‌ذَ‌ا‌ ‌الْكِفْلِ ۖ ‌وَكُلٌّ‌ مِنَ ‌الأَ‍خْ‍‍يَا‌رِ
dhā Dhikrun ۚ Wa 'Inna Lilmuttaqīna Laĥusna Ma'ābin 038-049 Dit is eene vermaning. Waarlijk, de vromen zullen eene uitnemende plaats hebben, om er terug te keeren; هَذَ‌ا‌ ‌ذِكْر‌ٌۚ ‌وَ‌إِنَّ لِلْمُتَّ‍‍قِ‍‍ي‍‍نَ لَحُسْنَ مَآبٍ
Jannāti `Adnin Mufattaĥatan Lahumu Al-'Abwābu 038-050 Namelijk, tuinen van eeuwig verblijf, waarvan de ingangen voor hen zullen openstaan. جَ‍‍نّ‍‍َ‍اتِ عَ‍‍دْنٍ‌ مُفَتَّحَة ً‌ لَهُمُ ‌الأَبْ‍‍وَ‌ابُ
Muttaki'īna Fīhā Yad`ūna Fīhā Bifākihatin Kathīratin Wa Sharābin 038-051 Als zij daarin nederliggen, zullen zij er verschillende soorten vruchten en dranken vinden. مُتَّكِئ‍‍ِ‍ي‍‍نَ فِيهَا‌ يَ‍‍دْع‍‍ُ‍ونَ فِيهَا‌ بِفَاكِهَة‌‍ٍ‌ كَثِي‍رَةٍ‌ ‌وَشَ‍رَ‌ابٍ
Wa `Indahum Qāşirātu Aţ-Ţarfi 'Atrābun 038-052 En nabij hen zullen de maagden van het paradijs zitten, hare blikken van ieder afwendende; behalve van hare bruidegommen, van gelijken ouderdom als zij. وَعِ‍‌‍نْ‍‍دَهُمْ قَ‍‍اصِ‍رَ‍‌اتُ ‌ال‍‍طَّ‍‍رْفِ ‌أَتْ‍رَ‌ابٌ
dhā Mā Tū`adūna Liyawmi Al-Ĥisābi 038-053 Dit is, wat u vََr den dag der rekenschap beloofd werd. هَذَ‌ا‌ مَا‌ تُوعَد‍ُ‍‌ونَ لِيَ‍‍وْمِ ‌الْحِسَابِ
'Inna Hādhā Larizqunā Mā Lahu Min Nafādin 038-054 Dit is onze overvloed, die niet falen zal. إِنَّ هَذَ‌ا‌ لَ‍‍رِ‌زْ‍قُ‍‍نَا‌ مَا‌ لَ‍‍هُ مِ‍‌‍نْ نَفَا‌دٍ
dhā ۚ Wa 'Inna Lilţţāghīna Lasharra Ma'ābin 038-055 Dit zal de belooning der rechtvaardigen wezen. Maar voor de zondaren is eene slechte schuilplaats gereed gemaakt; هَذَ‌ا‌ ۚ ‌وَ‌إِنَّ لِل‍‍طَّ‍‍اغِ‍‍ي‍‍نَ لَشَ‍رَّ‌ مَآبٍ
Jahannama Yaşlawnahā Fabi'sa Al-Mihādu 038-056 Namelijk de hel: zij zullen daarin geroepen worden om verbrand te worden, en dat zal eene ellendige rustplaats wezen; جَهَ‍‍نَّ‍‍مَ يَ‍‍صْ‍‍لَوْنَهَا‌ فَبِئْسَ ‌الْمِهَا‌دُ
dhā Falyadhūqūhu Ĥamīmun Wa Ghassāqun 038-057 Proef dit, zal men hun zeggen; namelijk kokend water en het bedorven vocht, dat uit de lijken der verdoemden vloeit. هَذَ‌ا‌ فَلْيَذُ‌وقُ‍‍وهُ حَم‍‍ِ‍ي‍‍مٌ‌ ‌وَ‍‍غَ‍‍سَّاقٌ
Wa 'Ākharu Min Shaklihi~ 'Azwājun 038-058 En verschillende andere dingen van dezelfde soort. وَ‌آ‍‍خَ‍‍رُ‌ مِ‍‌‍نْ شَكْلِهِ~‍ِ ‌أَ‌زْ‌وَ‌اجٌ
dhā Fawjun Muqtaĥimun Ma`akum ۖ Lā Marĥabāan Bihim ۚ 'Innahum Şālū An-Nāri 038-059 En er zal tot de verleiders gezegd worden: Deze schaar, die door u werd geleid, zal te zamen met u, van boven neder in de hel geworpen worden. Zij zullen niet verwelkomd worden; want zij zullen het vuur binnengaan om verbrand te worden. هَذَ‌ا‌ فَ‍‍وْجٌ‌ مُ‍‍قْ‍‍تَحِمٌ‌ مَعَكُمْ ۖ لاَ‌ مَرْحَبا‌ ً‌ بِهِمْ ۚ ‌إِنَّ‍‍هُمْ صَ‍‍الُو‌ا‌ال‍‍نَّ‍‍ا‌رِ
Qālū Bal 'Antum Lā Marĥabāan Bikum ۖ 'Antum Qaddamtumūhu Lanā ۖ Fabi'sa Al-Qarāru 038-060 En de verleiden zullen tot hunne verleiders zeggen: Waarlijk, gij zult niet verwelkomd worden; gij hebt deze kastijding over ons gebracht, en de hel is een ellendig verblijf! قَ‍‍الُو‌ا‌ بَلْ ‌أَ‌نْ‍‍تُمْ لاَ‌ مَرْحَبا‌ ً‌ بِكُمْ ۖ ‌أَ‌نْ‍‍تُمْ قَ‍‍دَّمْتُم‍‍ُ‍وهُ لَنَا‌ ۖ فَبِئْسَ ‌الْ‍‍قَ‍رَ‌ا‌رُ
Qālū Rabbanā Man Qaddama Lanā Hādhā Fazid/hu `Adhābāan Đi`fāan An-Nāri 038-061 Zij zullen zeggen: O Heer! verdubbel in het hellevuur de marteling van hen, die deze straf over ons gebracht hebben. قَ‍‍الُو‌ا‌ ‌‍رَبَّنَا‌ مَ‍‌‍نْ قَ‍‍دَّمَ لَنَا‌ هَذَ‌ا‌ فَزِ‌دْهُ عَذَ‌ابا‌‌ ًضِ‍‍عْفا‌‌ ً‌ فِي ‌ال‍‍نَّ‍‍ا‌رِ
Wa Qālū Mā Lanā Lā Nará Rijālāan Kunnā Na`udduhum Mina Al-'Ashr 038-062 En de ongeloovigen zullen zeggen: Waarom zien wij de menschen niet, welke wij onder de zondaren telden. وَ‍قَ‍‍الُو‌ا‌ مَا‌ لَنَا‌ لاَ‌ نَ‍رَ‌ى‌ ‌رِجَالا‌‌ ً‌ كُ‍‍نَّ‍‍ا‌ نَعُدُّهُمْ مِنَ ‌الأَشْ‍رَ‌ا‌ر
'Āttakhadhnāhum Sikhrīyāan 'Amghat `Anhumu Al-'Abşāru 038-063 En die wij met spot ontvingen? Of missen onze oogen hen? أ‍َ‍‌اتَّ‍‍خَ‍‍ذْنَاهُمْ سِ‍‍خْ‍‍رِيّاً‌ ‌أَمْ ‌زَ‌اغَ‍‍تْ عَ‍‌‍نْ‍‍هُمُ ‌الأَبْ‍‍‍‍صَ‍‍ا‌رُ
'Inna Dhālika Laĥaqqun Takhāşumu 'Ahli An-Nāri 038-064 Inderdaad, dat is eene waarheid; namelijk de twist onder de bewoners van het hellevuur. إِنَّ ‌ذَلِكَ لَحَ‍‍قّ‌‍ٌ‌ تَ‍‍خَ‍‍اصُ‍‍مُ ‌أَهْلِ ‌ال‍‍نَّ‍‍ا‌رِ
Qul 'Innamā 'Anā Mundhirun ۖ Wa Mā Min 'Ilahin 'Illā Al-Lahu Al-Wāĥidu Al-Qahhāru 038-065 O Mahomet! zeg tot de afgodendienaars. Waarlijk, ik ben slechts een waarschuwer, en er is geen god, buiten den eenen, eenigen God, den Almachtige. قُ‍‍لْ ‌إِنَّ‍‍مَ‍‍ا‌ ‌أَنَا‌ مُ‍‌‍ن‍‍ذِ‌ر‌ٌۖ ‌وَمَا‌ مِ‍‌‍نْ ‌إِلَه‌‍ٍ‌ ‌إِلاَّ‌ ‌اللَّ‍‍هُ ‌الْوَ‌احِدُ‌ ‌الْ‍‍قَ‍‍هَّا‌رُ
Rabbu As-Samāwāti Wa Al-'Arđi Wa Mā Baynahumā Al-`Azīzu Al-Ghaffāru 038-066 Den Heer van hemel en aarde en alles wat daartusschen is, den Machtige, den Vergever van zonden. رَبُّ ‌ال‍‍سَّمَا‌و‍َ‍‌اتِ ‌وَ‌الأَ‌رْ‍ضِ ‌وَمَا‌ بَيْنَهُمَا‌ ‌الْعَز‍ِ‍ي‍‍زُ‌ ‌الْ‍‍غَ‍‍فَّا‌رُ
Qul Huwa Naba'un `Ažīmun 038-067 Zeg: het is eene gewichtige zending. قُ‍‍لْ هُوَ‌ نَبَأٌ‌ عَ‍‍ظِ‍‍يمٌ
'Antum `Anhu Mu`rūna 038-068 Waarvan gij u afwendt. أَ‌نْ‍‍تُمْ عَ‍‌‍نْ‍‍هُ مُعْ‍‍رِ‍‍ضُ‍‍ونَ
Mā Kāna Liya Min `Ilmin Bil-Mala'i Al-'A`lá 'Idh Yakhtaşimūna 038-069 Ik had geene kennis van de verheven vorsten, toen zij omtrent de schepping van den mensch twistten. مَا‌ ك‍‍َ‍انَ لِيَ مِ‍‌‍نْ عِلْم ٍ‌ بِ‍الْمَلَإِ‌ ‌الأَعْلَ‍‍ى‌ ‌إِ‌ذْ‌ يَ‍‍خْ‍‍تَ‍‍صِ‍‍مُونَ
'In Yūĥá 'Ilayya 'Illā 'Annamā 'Anā Nadhīrun Mubīnun 038-070 (Het werd mij slechts geopenbaard als een bewijs, dat ik een openbaar prediker was); إِ‌نْ يُوحَ‍‍ى‌ ‌إِلَيَّ ‌إِلاَّ‌ ‌أَنَّ‍‍مَ‍‍ا‌ ‌أَنَا‌ نَذ‍ِ‍ي‍‍ر‌ٌ‌ مُبِينٌ
'Idh Qāla Rabbuka Lilmalā'ikati 'Innī Khāliqun Bashaan Min Ţīnin 038-071 Toen uw Heer tot de engelen zeide: Ik zal den mensch van klei scheppen. إِ‌ذْ‌ قَ‍‍الَ ‌‍رَبُّكَ لِلْمَلاَئِكَةِ ‌إِنِّ‍‍ي خَ‍‍الِ‍‍ق‍‍‌‍ٌ‌ بَشَر‌ا‌ ً‌ مِ‍‌‍نْ طِ‍‍ينٍ
Fa'idhā Sawwaytuhu Wa Nafakhtu Fīhi Min Rūĥī Faqa`ū Lahu Sājidīna 038-072 Als ik hem geschapen, en hem mijn geest zal hebben ingeblazen, valt gij voor hem neder, en aanbidt hem. فَإِ‌ذَ‌ا‌ سَوَّيْتُ‍‍هُ ‌وَنَفَ‍‍خْ‍‍تُ ف‍‍ِ‍ي‍‍هِ مِ‍‌‍نْ ‌رُ‌وحِي فَ‍‍قَ‍‍عُو‌ا‌ لَ‍‍هُ سَاجِدِينَ
Fasajada Al-Malā'ikatu Kulluhum 'Ajma`ūna 038-073 En al de engelen vereerden hem in het algemeen. فَسَجَدَ‌ ‌الْمَلاَئِكَةُ كُلُّهُمْ ‌أَجْ‍‍مَعُونَ
'Illā 'Iblīsa Astakbara Wa Kāna Mina Al-Kāfirīna 038-074 Behalve Eblis, die door hoogmoed was opgeblazen en een ongeloovige werd. إِلاَّ‌ ‌إِبْ‍‍ل‍‍ِ‍ي‍‍سَ ‌اسْتَكْبَ‍رَ‌ ‌وَك‍‍َ‍انَ مِنَ ‌الْكَافِ‍‍رِينَ
Qāla Yā 'Iblīsu Mā Mana`aka 'An Tasjuda Limā Khalaqtu Biyadayya ۖ 'Āstakbarta 'Am Kunta Mina Al-`Ālīna 038-075 God zeide tot hem: O Eblis! wat verhindert u, datgeene te vereeren, wat ik met mijne handen heb geschapen. Zijt gij opgeblazen door ijdele trotschheid? of zijt gij werkelijk iemand van verheven verdienste? قَ‍‍الَ يَا‌إِبْ‍‍ل‍‍ِ‍ي‍‍سُ مَا‌ مَنَعَكَ ‌أَ‌نْ تَسْجُدَ‌ لِمَا‌ خَ‍‍لَ‍‍قْ‍‍تُ بِيَدَيَّ ‌أ‍َ‍‌اسْتَكْبَرْتَ ۖ ‌أَمْ كُ‍‌‍ن‍‍تَ مِنَ ‌الْعَالِينَ
Qāla 'Anā Khayrun Minhu ۖ Khalaqtanī Min Nārin Wa Khalaqtahu Min Ţīnin 038-076 Hij antwoordde: Ik ben uitnemender dan hij. Gij hebt mij van vuur geschapen, en hem hebt gij van klei gemaakt. قَ‍‍الَ ‌أَنَا‌ خَ‍‍يْ‍‍ر‌ٌ‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هُ ۖ خَ‍‍لَ‍‍قْ‍‍تَنِي مِ‍‌‍نْ ن‍‍َ‍ا‌ر‌ٍ‌ ‌وَ‍خَ‍‍لَ‍‍قْ‍‍تَ‍‍هُ مِ‍‌‍نْ طِ‍‍ينٍ
Qāla Fākhruj Minhā Fa'innaka Rajīmun 038-077 God zeide tot hem: Ga dus weg van hier; want gij zult van de genade verdreven (gesteenigd) worden. قَ‍‍الَ فَاخْ‍‍رُجْ مِ‍‌‍نْ‍‍هَا‌ فَإِنَّ‍‍كَ ‌‍رَجِيمٌ
Wa 'Inna `Alayka La`natī 'Ilá Yawmi Ad-Dīni 038-078 En mijn vloek zal op u rusten, tot den dag des oordeels. وَ‌إِنَّ عَلَ‍‍يْ‍‍كَ لَعْنَتِ‍‍ي ‌إِلَى‌ يَ‍‍وْمِ ‌ال‍‍دِّينِ
Qāla Rabbi Fa'anžirnī 'Ilá Yawmi Yub`athūna 038-079 Hij hernam: O Heer! geef mij uitstel tot den dag der opstanding. قَ‍‍الَ ‌‍رَبِّ فَأَ‌ن‍‍ظِ‍‍رْنِ‍‍ي ‌إِلَى‌ يَ‍‍وْمِ يُ‍‍بْ‍‍عَثُونَ
Qāla Fa'innaka Mina Al-Munžarīna 038-080 God zeide: Waarlijk, gij zult een van hen zijn, die uitstel zullen ontvangen. قَ‍‍الَ فَإِنَّ‍‍كَ مِنَ ‌الْمُ‍‌‍ن‍‍ظَ‍‍رِينَ
'Ilá Yawmi Al-Waqti Al-Ma`lūmi 038-081 Tot den dag van den bepaalden tijd. إِلَى‌ يَ‍‍وْمِ ‌الْوَ‍قْ‍‍تِ ‌الْمَعْلُومِ
Qāla Fabi`izzatika La'ughwiyannahum 'Ajma`īna 038-082 Eblis zeide: Ik zweer bij uw macht, dat ik hen allen zal verleiden. قَ‍‍الَ فَبِعِزَّتِكَ لَأُ‍غْ‍‍وِيَ‍‍نَّ‍‍هُمْ ‌أَجْ‍‍مَعِينَ
'Illā `Ibādaka Minhumu Al-Mukhlaşīna 038-083 Behalve uwe dienaren, die bijzonder onder hen gekozen zullen worden. إِلاَّ‌ عِبَا‌دَكَ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمُ ‌الْمُ‍‍خْ‍‍لَ‍‍صِ‍‍ينَ
Qāla Fālĥaqqu Wa Al-Ĥaqqa 'Aqūlu 038-084 God zeide: Het is een rechtvaardig vonnis, en ik spreek de waarheid; قَ‍‍الَ فَالْحَ‍‍قُّ ‌وَ‌الْحَ‍‍قَّ ‌أَ‍قُ‍‍ولُ
La'amla'anna Jahannama Minka Wa Mimman Tabi`aka Minhum 'Ajma`īna 038-085 Ik zal zekerlijk de hel met u vullen, en met dezulken die u volgen; allen te zamen. لَأَمْلَأَنَّ جَهَ‍‍نَّ‍‍مَ مِ‍‌‍نْ‍‍كَ ‌وَمِ‍‍مَّ‍‍‌‍نْ تَبِعَكَ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ ‌أَجْ‍‍مَعِينَ
Qul Mā 'As'alukum `Alayhi Min 'Ajrin Wa Mā 'Anā Mina Al-Mutakallifīna 038-086 Zeg tot de bewoners van Mekka: Ik vraag geenerlei belooning van u, voor deze mijne prediking, noch ben ik een van hen, die zich meester maken van een deel van datgene wat hun niet toebehoort. قُ‍‍لْ مَ‍‍ا‌ ‌أَسْأَلُكُمْ عَلَ‍‍يْ‍‍هِ مِ‍‌‍نْ ‌أَجْ‍‍ر‌ٍ‌ ‌وَمَ‍‍ا‌ ‌أَنَا‌ مِنَ ‌الْمُتَكَلِّفِينَ
'In Huwa 'Illā Dhikrun Lil`ālamīna 038-087 De Koran is niets anders dan een vermaning aan alle schepselen. إِ‌نْ هُوَ‌ ‌إِلاَّ‌ ‌ذِكْر‌ٌ‌ لِلْعَالَمِينَ
Wa Lata`lamunna Naba'ahu Ba`da Ĥīnin 038-088 En na een zekeren tijd zult gij zekerlijk weten, wat van het daarin geschonkene, waar is. وَلَتَعْلَمُ‍‍نَّ نَبَأَهُ بَعْدَ‌ حِينٍ
Toggle thick letters. Most people make the mistake of thickening thin letters in the words that have other (highlighted) thick letter Toggle to highlight thick letters خصضغطقظ رَ
Next Sūrah