Wa `Ajibū 'An Jā'ahum Mundhirun Minhum ۖ Wa Qāla Al-Kāfirūna Hādhā Sāĥirun Kadhdhābun
038-004 Zij zijn verbaasd, dat een uit hen geboren waarschuwer tot hen is gekomen. En de ongeloovigen zeggen: Deze man is een toovenaar en een leugenaar.
Wa Anţalaqa Al-Mala'u Minhum 'Ani Amshū Wa Aşbirū `Alá 'Ālihatikum ۖ 'Inna Hādhā Lashay'un Yurādu
038-006 En de voornaamste lieden onder hen vertrokken, zeggende tot elkander: Gaat en volhardt in de vereering uwer goden, waarlijk; u er van af te trekken is de bedoelde zaak.
'A'uunzila `Alayhi Adh-Dhikru Min Bayninā ۚ Bal Hum Fī Shakkin MinDhikrī ۖ Bal Lammā Yadhūqū `Adhābi
038-008 Werd hem bij voorkeur boven een ander onzer eene waarschuwing nedergezonden? Waarlijk, zij verkeeren in eene dwaling omtrent mijne waarschuwing; doch zij hebben mijne wraak nog niet geproefd
'Am Lahum Mulku As-Samāwāti Wa Al-'Arđi Wa Mā Baynahumā ۖ Falyartaqū Fī Al-'Asbābi
038-010 Is het koninkrijk der hemelen en der aarde, en van hetgeen er tusschen is, in hun bezit? Indien dit zoo is, laat het dan met ladders (touwen) ten hemel opstijgen.
038-017 Verdraag geduldig wat zij bedrijven en herinner hen onzen dienaar David, die met sterkte begaafd was; want hij was iemand, die zich ernstig tot God wendde.
038-022 Toen zij tot David binnenkwamen, en hij bevreesd voor hen was, zeiden zij: Vrees niet, wij zijn twee tegenstanders, die een twist met elkander te beslechten hebben. De een van ons heeft den ander nadeel toegebracht: richt dus tusschen ons met waarheid: wees niet onrechtvaardig en leid ons op den rechten weg.
'Inna Hādhā 'Akhī Lahu Tis`un Wa Tis`ūna Na`jatan Wa Liya Na`jatun Wāĥidatun Faqāla 'Akfilnīhā Wa `Azzanī Fī Al-Khiţābi
038-023 Deze, mijn broeder heeft negenennegentig schapen, en ik had slechts eene ooi, en hij zeide: Geef mij die, om ze te houden, en hij overwon mij in den twist, dien wij te zamen hadden.
Qāla LaqadŽalamaka Bisu'uāli Na`jatika 'Ilá Ni`ājihi ۖ Wa 'Inna Kathīrāan Mina Al-Khulaţā'i Layabghī Ba`đuhum `Alá Ba`đin 'Illā Al-Ladhīna 'Āmanū Wa `Amilū Aş-Şāliĥāti Wa Qalīlun Mā Hum ۗ Wa Žanna Dāwūdu 'Annamā Fatannāhu FāstaghfaraRabbahu Wa KharraRāki`āan Wa 'Anāba
038-024 David antwoordde: Waarlijk hij heeft u slecht behandeld, door u uwe ooi te vragen, als eene bijvoeging tot zijne eigen schapen; en velen van hen, die eene zaak met elkander hebben, benadeelen elkander, behalve zij, die gelooven en doen wat rechtvaardig is. Maar hoe weinigen zijn dat! En David bemerkte, dat wij hem door deze gelijkenis hadden beproefd, en hij vroeg vergiffenis van zijn Heer; hij viel neder, boog zich en betoonde berouw.
Faghafarnā Lahu Dhālika ۖ Wa 'Inna Lahu `Indanā Lazulfá Wa Ĥusna Ma'ābin
038-025 Daarom vergaven wij hem zijne fout, en hij zal toegelaten worden om ons te naderen, en hij zal eene uitmuntende verblijfplaats in het paradijs hebben.
038-026 O David! wij hebben u aangewezen, als een uitverkoren vorst op de aarde; oordeel dus tusschen de menschen met waarheid, en volg niet uw eigen hartstocht, opdat hij u niet van Gods weg doe afdwalen; want zij die van Gods weg afdwalen, zullen eene ernstige straf ondergaan, dewijl zij den dag van hulp hebben vergeten.
Wa Mā Khalaqnā As-Samā'a Wa Al-'Arđa Wa Mā Baynahumā Bāţilāan ۚ Dhālika Žannu Al-Ladhīna Kafarū ۚ Fawaylun Lilladhīna Kafarū Mina An-Nāri
038-027 Wij hebben de hemelen en de aarde en wat daartusschen is, niet in ijdelheid geschapen. Dit is het oordeel der ongeloovigen; maar wee over hen, die niet gelooven, hun deel is het hellevuur.
038-028 Zullen wij met hen, die gelooven en goede werken verrichten, evenzoo doen, als met hen, die verderfelijk op aarde handelen? Zullen wij met den vrome even als met den zondaar handelen?
Kitābun 'Anzalnāhu 'Ilayka Mubārakun Liyaddabbarū 'Āyātihi Wa Liyatadhakkara 'Ūlū Al-'Albābi
038-029 O Mahomet! wij hebben u een gezegend boek nedergezonden, opdat gij aandachtig over de teekenen daarvan zoudt nadenken, en de met verstand begiftigde menschen gewaarschuwd zouden mogen wezen.
038-031 Toen de paarden, staande op drie pooten, en den grond met den kant van den vierden poot aanrakende en vlug in hunnen loop, des avonds voor hem werden ten toon gesteld.
038-032 Zeide hij: Waarlijk, ik heb de liefde der aardsche goederen bemind, boven de herdenking van mijn Heer, en heb den tijd besteed aan het beschouwen dezer paarden, terwijl de zon door den sluier des nachts is verborgen; breng de paarden weder voor mij.
038-039 Zeggende: Dit is ons geschenk; wees dus mild, of wees spaarzaam tegenover wien gij dit geschikt zult oordeelen, zonder daarvan rekenschap af te leggen.
Arkuđ Birijlika ۖ Hādhā Mughtasalun Bāridun Wa Sharābun
038-042 En er werd tot hem gezegd: Strijk de aarde met uwen voet; en toen hij dit had gedaan, ontsprong er eene fontein, en er werd tot hem gezegd: Dit is voor u, om u er mede te wasschen, te verfrisschen en om te drinken.
Wa Khudh Biyadika Đighthāan Fāđrib Bihi Wa Lā Taĥnath ۗ 'Innā Wa Jadnāhu Şābirāan ۚ Ni`ma Al-`Abdu ۖ 'Innahu~ 'Awwābun
038-044 En wij zeiden tot hem: Neem een handvol (of bundel) in uwe hand en sla er uwe vrouw mede, en breek uwen eed niet. Waarlijk, wij bevonden, dat hij een geduldig persoon was. Welk een uitmuntend dienaar was hij: want hij was iemand, die zich dikwijls tot ons wendde.
038-052 En nabij hen zullen de maagden van het paradijs zitten, hare blikken van ieder afwendende; behalve van hare bruidegommen, van gelijken ouderdom als zij.
038-059 En er zal tot de verleiders gezegd worden: Deze schaar, die door u werd geleid, zal te zamen met u, van boven neder in de hel geworpen worden. Zij zullen niet verwelkomd worden; want zij zullen het vuur binnengaan om verbrand te worden.
038-060 En de verleiden zullen tot hunne verleiders zeggen: Waarlijk, gij zult niet verwelkomd worden; gij hebt deze kastijding over ons gebracht, en de hel is een ellendig verblijf!
Qul 'Innamā 'Anā Mundhirun ۖ Wa Mā Min 'Ilahin 'Illā Al-Lahu Al-Wāĥidu Al-Qahhāru
038-065 O Mahomet! zeg tot de afgodendienaars. Waarlijk, ik ben slechts een waarschuwer, en er is geen god, buiten den eenen, eenigen God, den Almachtige.
Qāla Yā 'Iblīsu Mā Mana`aka 'An Tasjuda Limā Khalaqtu Biyadayya ۖ 'Āstakbarta 'Am Kunta Mina Al-`Ālīna
038-075 God zeide tot hem: O Eblis! wat verhindert u, datgeene te vereeren, wat ik met mijne handen heb geschapen. Zijt gij opgeblazen door ijdele trotschheid? of zijt gij werkelijk iemand van verheven verdienste?
Qul Mā 'As'alukum `Alayhi Min 'Ajrin Wa Mā 'Anā Mina Al-Mutakallifīna
038-086 Zeg tot de bewoners van Mekka: Ik vraag geenerlei belooning van u, voor deze mijne prediking, noch ben ik een van hen, die zich meester maken van een deel van datgene wat hun niet toebehoort.