Huwa Al-Ladhī 'Akhraja Al-Ladhīna Kafarū Min 'Ahli Al-Kitābi Min Diyārihim Li'wwali Al-Ĥashri ۚ Mā Žanantum 'An Yakhrujū ۖ Wa Žannū 'Annahum Māni`atuhum Ĥuşūnuhum Mina Al-Lahi Fa'atāhumu Al-Lahu Min Ĥaythu Lam Yaĥtasibū ۖ Wa Qadhafa Fī Qulūbihimu Ar-Ru`ba ۚ Yukhribūna Buyūtahum Bi'aydīhim Wa 'Aydī Al-Mu'uminīna Fā`tabirū Yā 'Ūlī Al-'Abşāri
[59.2] Hij is het Die de ongelovigen onder de mensen van het Boek, uit hun huizen zette bij de eerste verbanning. Gij dacht niet dat zij zouden weggaan en zij dachten dat hun vestingen hen zouden beschermen tegen Allah. Maar Allah kwam tot hen, vanwaar zij Hem niet verwachtten, en wierp schrik in hun hart, zodat zij hun huizen met hun eigen handen en met die van de gelovigen vernielden. Trekt er daarom een lering uit, o gij die ogen hebt.
Wa Lawlā 'An Kataba Al-Lahu `Alayhimu Al-Jalā'a La`adhdhabahum Fī Ad-Dunyā ۖ Wa Lahum Fī Al-'Ākhirati `Adhābu An-Nāri
[59.3] En indien Allah hun geen verbanning voorgeschreven had, zou Hij hen zeker in deze wereld (nog zwaarder) hebben bestraft. En voor hen is in het Hiernamaals de straf van het Vuur.
[59.5] Welke palmbomen gij ook hebt nedergehouwen of op hun wortels hebt laten staan, het was met Allah's toelating, opdat Hij de overtreders mocht vernederen.
Wa Mā 'Afā'a Al-Lahu `Alá Rasūlihi Minhum Famā 'Awjaftum `Alayhi Min Khaylin Wa Lā Rikābin Wa Lakinna Al-Laha Yusalliţu Rusulahu `Alá Man Yashā'u Wa ۚ Allāhu `Alá Kulli Shay'in Qadīrun
[59.6] Hetgeen Allah van hen als buit aan, Zijn boodschapper heeft gegeven daarvoor spoordet gij noch paard noch kamelen aan; maar Allah geeft macht aan Zijn boodschappers over wie Hij wil. En Allah heeft macht over alle dingen.
Mā 'Afā'a Al-Lahu `Alá Rasūlihi Min 'Ahli Al-Qurá Falillāhi Wa Lilrrasūli Wa Lidhī Al-Qurbá Wa Al-Yatāmá Wa Al-Masākīni Wa Abni As-Sabīli Kay Lā Yakūna Dūlatan Bayna Al-'Aghniyā'i Minkum ۚ Wa Mā 'Ātākumu Ar-Rasūlu Fakhudhūhu Wa Mā Nahākum `Anhu Fāntahū ۚ Wa Attaqū Al-Laha ۖ 'Inna Al-LahaShadīdu Al-`Iqābi
[59.7] Wat Allah aan Zijn boodschapper heeft gegeven als buit van het volk van de stadsgebieden, is voor Allah en Zijn boodschapper en voor de naaste familieleden en de wezen en de armen en de reiziger, opdat het niet alleen in omloop moge zijn tussen de rijken onder u. En wat de boodschapper u ook moge geven, neemt het en wat Hij u ook verbiedt, onthoudt u daarvan. En vreest Allah, zeker, Allah is streng in het straffen.
Lilfuqarā'i Al-Muhājirīna Al-Ladhīna 'Ukhrijū Min Dīārihim Wa 'Amwālihim Yabtaghūna Fađlāan Mina Al-Lahi Wa Riđwānāan Wa Yanşurūna Al-Laha Wa Rasūlahu ۚ 'Ūlā'ika Humu Aş-Şādiqūna
[59.8] Een deel behoort aan de arme vluchtelingen die van hun huizen en hun eigendommen zijn verdreven, terwijl zij de genade van Allah en Zijn welbehagen zochten en Allah en Zijn boodschapper hielpen; dit zijn de waarachtigen.
Wa Al-Ladhīna Tabawwa'ū Ad-Dāra Wa Al-'Īmāna Min Qablihim Yuĥibbūna Man Hājara 'Ilayhim Wa Lā Yajidūna Fī Şudūrihim Ĥājatan Mimmā 'Ūtū Wa Yu'uthirūna `Alá 'Anfusihim Wa Law Kāna Bihim ۚ Khaşāşatun Wa Man Yūqa Shuĥĥa Nafsihi Fa'ūlā'ika Humu Al-Mufliĥūna
[59.9] En degenen die zich in de stad hebben gehuisvest en(anderen) vََrgingen in het geloof, hebben diegenen lief, die tot hen de toevlucht nemen, en gevoelen geen behoefte in hun hart aan hetgeen hun gegeven wordt, zij geven anderen de voorkeur boven zichzelf, al verkeren zij zelf in armoede. En wie voor zijn eigen vrekkigheid wordt behoed, hij is voorzeker geslaagd.
Wa Al-Ladhīna Jā'ū Min Ba`dihim Yaqūlūna Rabbanā Aghfir Lanā Wa Li'akhwāninā Al-Ladhīna Sabaqūnā Bil-'Īmāni Wa Lā Taj`al Fī Qulūbinā Ghillāan Lilladhīna 'Āmanū Rabbanā 'Innaka Ra'ūfun Raĥīmun
[59.10] En degenen die na hen kwamen, zeggen: "Onze Heer, vergeef ons en onze broeders, die ons voorafgingen in het geloof, en laat geen wrok in ons hart blijven tegen de gelovigen. Onze Heer! Gij zijt inderdaad Liefderijk, Genadevol."
'Alam Tará 'Ilá Al-Ladhīna Nāfaqū Yaqūlūna Li'khwānihimu Al-Ladhīna Kafarū Min 'Ahli Al-Kitābi La'in 'Ukhrijtum Lanakhrujanna Ma`akum Wa Lā Nuţī`u Fīkum 'Aĥadāan 'Abadāan Wa 'In Qūtiltum Lananşurannakum Wa Allāhu Yash/hadu 'Innahum Lakādhibūna
[59.11] Hebt gij de huichelaars gezien? Zij zeggen tegen hun ongelovige broeders onder de mensen van het Boek: "Indien gij verdreven wordt, zullen wij zeker met u medegaan, en wij zullen nooit iemand ten (nadele van) uw zaak gehoorzamen en als gij wordt aangevallen zullen wij u beslist helpen." Maar Allah is getuige dat zij leugenaars zijn.
La'in 'Ukhrijū Lā Yakhrujūna Ma`ahum Wa La'in Qūtilū Lā Yanşurūnahum Wa La'in Naşarūhum Layuwallunna Al-'Adbāra Thumma Lā Yunşarūna
[59.12] Als zij (de ongelovigen) verbannen zouden worden, zouden (de huichelaars) nooit met hen medegaan en als zij aangevallen zouden worden, zouden zij hen nooit helpen. En indien zij hielpen zouden zij zeker op de vlucht slaan en dan zullen zij niet geholpen worden.
[59.14] Zij zullen u niet bestrijden zelfs allen tezamen, tenzij in versterkte steden of achter muren, ofschoon zij onderling grote dapperheid tonen. Gij denkt dat zij eensgezind zijn maar hun harten zijn verdeeld. Dat is omdat zij een volk zijn dat niet begrijpt.
[59.16] Evenals Satan, wanneer hij tegen de mens zegt: "Verwerp (de waarheid)"; maar wanneer deze haar verwerpt zegt hij: "Ik heb niets met u uitstaande, voorzeker, ik vrees Allah, de Heer der Werelden."
[59.18] O gij die gelooft, vreest Allah; en laat iedere ziel acht geven op hetgeen zij voor morgen voorbereidt. En vreest Allah, voorzeker Allah is op de hoogte van hetgeen gij doet.
Law 'Anzalnā Hādhā Al-Qur'āna `Alá Jabalin Lara'aytahu Khāshi`āan Mutaşaddi`āan Min Khashyati Al-Lahi ۚ Wa Tilka Al-'Amthālu Nađribuhā Lilnnāsi La`allahum Yatafakkarūna
[59.21] Indien Wij deze Koran op een berg hadden doen neerkomen, dan hadt gij de berg zich zien vernederen en splijten uit vrees voor Allah. Deze gelijkenissen zetten Wij aan de mensen voor opdat zij er over nadenken.
Huwa Al-Lahu Al-Ladhī Lā 'Ilāha 'Illā Huwa ۖ `Ālimu Al-Ghaybi Wa Ash-Shahādati ۖ Huwa Ar-Raĥmānu Ar-Raĥīmu
[59.22] Hij is Allah, naast Wie er geen God is, de Kenner van het onzienlijke en het zienlijke, Hij is de Barmhartige, de Genadevolle.
Huwa Al-Lahu Al-Ladhī Lā 'Ilāha 'Illā Huwa Al-Maliku Al-Quddūsu As-Salāmu Al-Mu'uminu Al-Muhayminu Al-`Azīzu Al-Jabbāru Al-Mutakabbiru ۚ Subĥāna Al-Lahi `Ammā Yushrikūna
[59.23] Hij is Allah, naast Wie er geen God is, de Koning, de Heilige, de Brenger van Vrede, de Schenker van Veiligheid, de Beschermer, de Machtige, de Krachtige, Bezitter van Grootheid. Verheven is Allah boven hetgeen zij met Hem vereenzelvigen.
Huwa Al-Lahu Al-Khāliqu Al-Bāri'u Al-Muşawwiru ۖ Lahu Al-'Asmā'u Al-Ĥusná ۚ Yusabbiĥu Lahu Mā Fī As-Samāwāti Wa Al-'Arđi ۖ Wa Huwa Al-`Azīzu Al-Ĥakīmu
[59.24] Hij is Allah, de Schepper, de Maker, de Vormer. Hij heeft de schoonste namen. Alles wat in de hemelen en op aarde is verheerlijkt Hem en Hij is de Almachtige, de Alwijze.