Wa Al-Ladhīna 'Āmanū Wa `Amilū Aş-Şāliĥāti Lanukaffiranna `Anhum Sayyi'ātihim Wa Lanajziyannahum 'Aĥsana Al-Ladhī Kānū Ya`malūna
[29.7] Waarlijk Wij zullen de fouten dergenen die geloven en goede daden verrichten bedekken en hun de beste beloning geven voor wat zij deden.
[29.8] En Wij hebben de mens geboden zijn ouders goed te doen; en indien zij trachten u er toe te brengen dat gij iets met Mij vereenzelvigt waarvan gij geen kennis hebt, gehoorzaam hen dan niet. Tot Mij is uw terugkeer, en Ik zal u vertellen wat gij deedt.
[29.10] Onder de mensen zijn er die zeggen: "Wij geloven in Allah", maar als zij vervolgd worden om Allah's zaak, zien zij de vervolging van de mens als een straf van Allah. Maar als hulp van uw Heer komt, zeggen zij: "Voorzeker, wij waren met U." Weet Allah niet het best wat in het innerlijk aller schepselen is?
Wa Qāla Al-Ladhīna Kafarū Lilladhīna 'Āmanū Attabi`ū Sabīlanā Wa Lnaĥmil Khaţāyākum Wa Mā Hum Biĥāmilīna Min Khaţāyāhum MinShay'in ۖ 'Innahum Lakādhibūna
[29.12] En de ongelovigen zeggen tot de gelovigen: "Volgt onze weg, wij zullen uw zonden dragen." Doch zij kunnen niets van hun zonden dragen. Zij zijn zeker leugenaars.
Wa Layaĥmilunna 'Athqālahum Wa 'Athqālāan Ma`a 'Athqālihim ۖ Wa Layus'alunna Yawma Al-Qiyāmati `Ammā Kānū Yaftarūna
[29.13] Voorzeker zij zullen hun eigen last dragen en andere last buiten hun eigen last. En waarlijk zij zullen op de Dag der Opstanding worden ondervraagd over hetgeen zij plachten te verzinnen.
Wa Laqad 'Arsalnā Nūĥāan 'Ilá Qawmihi Falabitha Fīhim 'Alfa Sanatin 'Illā Khamsīna `Āmāan Fa'akhadhahumu Aţ-Ţūfānu Wa Hum Žālimūn
[29.14] Voorwaar, Wij zonden Noach tot zijn volk, en hij verbleef onder hen duizend jaar op vijftig jaar na. En de zondvloed achterhaalde hen terwijl zij onrechtvaardig waren.
[29.17] "Gij aanbidt naast Allah slechts afgoden en gij verzint leugens. Zij die gij naast Allah aanbidt hebben geen macht over uw onderhoud. Zoekt daarom levensonderhoud van Allah en aanbidt Hem en weest Hem dankbaar want tot Hem zult gij worden teruggebracht."
Wa 'In Tukadhdhibū Faqad Kadhdhaba 'Umamun Min Qablikum ۖ Wa Mā `Alá Ar-Rasūli 'Illā Al-Balāghu Al-Mubīnu
[29.18] En als gij verloochent, andere geslachten vََr u verloochenden ook. En op de boodschapper rust slechts de duidelijke overbrenging (van de boodschap).
[29.20] Zeg: "Trek op aarde rond en zie hoe Allah de schepping begint en daarna de latere schepping verwekt." Waarlijk, Allah heeft macht over alle dingen.
Wa Mā 'Antum Bimu`jizīna Fī Al-'Arđi Wa Lā Fī As-Samā'i ۖ Wa Mā Lakum Min Dūni Al-Lahi Min Wa Līyin Wa Lā Naşīrin
[29.22] Nimmer kunt gij de plannen van Allah in de hemel of op aarde verijdelen; noch hebt gij een enkele vriend of helper naast Allah."
Wa Al-Ladhīna Kafarū Bi'āyāti Al-Lahi Wa Liqā'ihi 'Ūlā'ika Ya'isū Min Raĥmatī Wa 'Ūlā'ika Lahum `Adhābun 'Alīmun
[29.23] Zij, die in de tekenen van Allah en de ontmoeting met Hem niet geloven, wanhopen aan Zijn barmhartigheid; dezen zullen een smartelijke straf ontvangen.
[29.24] Het antwoord van zijn volk was slechts: "Doodt of verbrandt hem." Maar Allah redde hem van het vuur. Daarin zijn zeker tekenen voor een volk dat wil geloven.
Wa Qāla 'Innamā Attakhadhtum Min Dūni Al-Lahi 'Awthānāan Mawaddata Baynikum Fī Al-Ĥayāati Ad-Dunyā ۖ Thumma Yawma Al-Qiyāmati Yakfuru Ba`đukum Biba`đin Wa Yal`anu Ba`đukum Ba`đāan Wa Ma'wākumu An-Nāru Wa Mā Lakum Min Nāşirīna
[29.25] Hij (Abraham) zeide: "Gij hebt naast Allah slechts afgoden voor u gekozen terwille van vriendschap onder elkander in het tegenwoordige leven. Doch op de Dag der Opstanding zult gij elkander verwerpen, en elkander vervloeken. En uw tehuis zal het Vuur zijn; en gij zult geen helper hebben."
Wa Wahabnā Lahu 'Isĥāqa Wa Ya`qūba Wa Ja`alnā Fī Dhurrīyatihi An-Nubūwata Wa Al-Kitāba Wa 'Ātaynāhu 'Ajrahu Fī Ad-Dunyā ۖ Wa 'Innahu Fī Al-'Ākhirati Lamina Aş-Şāliĥīn
[29.27] En Wij gaven hem Izaak en Jacob, en Wij plaatsten het profetenambt en het Boek onder zijn nageslacht, en Wij gaven hem zijn beloning in dit leven en in het Hiernamaals zal hij zeker tot de rechtvaardigen behoren.
'A'innakum Lata'tūna Ar-Rijāla Wa Taqţa`ūna As-Sabīla Wa Ta'tūna Fī Nādīkumu Al-Munkara ۖ Famā Kāna Jawāba Qawmihi 'Illā 'An Qālū A'tinā Bi`adhābi Al-Lahi 'In Kunta Mina Aş-Şādiqīna
[29.29] Nadert gij mannen met wellust en rooft gij op de weg, en begaat gij zelfs gruweldaden in uw bijeenkomsten?" Maar het antwoord van zijn volk was niet anders dan dat zij zeiden: "Breng de straf van Allah over ons als gij de waarheid spreekt."
[29.31] En toen onze boodschappers Abraham het nieuws brachten, zeiden zij: "Wij willen het volk dezer stad vernietigen; want haar inwoners zijn onrechtvaardigen."
Qāla 'Inna Fīhā Lūţāan ۚ Qālū Naĥnu 'A`lamu Biman Fīhā ۖ Lanunajjiyannahu Wa 'Ahlahu 'Illā Amra'atahu Kānat Mina Al-Ghābirīn
[29.32] Hij zeide: "Maar Lot is daar." Zij zeiden: "Wij weten wel wie daar woont. Wij zullen hem en zijn familie sparen, behalve zijn vrouw, die achter zal blijven."
Wa Lammā 'An Jā'at Rusulunā Lūţāan Sī'a Bihim Wa Đāqa BihimDhar`āan Wa Qālū Lā Takhaf Wa Lā Taĥzan ۖ 'Innā Munajjūka Wa 'Ahlaka 'Illā Amra'ataka Kānat Mina Al-Ghābirīna
[29.33] En toen Onze boodschappers tot Lot kwamen was hij verdrietig wegens hen en voelde zich daardoor in moeilijkheid. En zij zeiden: "Vrees niet, noch treur. Voorzeker, wij zullen u en uw familie redden, behalve uw vrouw die tot de achterblijvenden behoort.
Wa 'Ilá Madyana 'AkhāhumShu`aybāan Faqāla Yā Qawmi A`budū Al-Laha Wa Arjū Al-Yawma Al-'Ākhira Wa Lā Ta`thaw Fī Al-'Arđi Mufsidīn
[29.36] En tot Midian, (zonden Wij) hun broeder Shoaib, die zeide: "O mijn volk, dien Allah en vrees de laatste dag en wandel niet op aarde onheil stichtende."
Wa `Ādāan Wa Thamūda Wa Qad Tabayyana Lakum Min Masākinihim ۖ Wa Zayyana Lahumu Ash-Shayţānu 'A`mālahum Faşaddahum `Ani As-Sabīli Wa Kānū Mustabşirīna
[29.38] En (Wij vernietigden) ook de Aad en de Samoed; en dit kunt gij aan hun woonplaatsen duidelijk zien. Satan deed hun daden hun goed voorkomen, en weerhield hen van het pad ofschoon zij het duidelijk konden zien.
Wa Qārūna Wa Fir`awna Wa Hāmāna ۖ Wa Laqad Jā'ahum Mūsá Bil-Bayyināti Fāstakbarū Fī Al-'Arđi Wa Mā Kānū Sābiqīna
[29.39] Wij vernietigden eveneens Korach en Pharao en Hamaan. Mozes kwam tot hen met duidelijke tekenen, maar zij handelden hoogmoedig op aarde; toch konden zij Ons niet ontsnappen.
Fakullāan 'Akhadhnā Bidhanbihi ۖ Faminhum Man 'Arsalnā `Alayhi Ĥāşibāan Wa Minhum Man 'Akhadhat/hu Aş-Şayĥatu Wa Minhum Man Khasafnā Bihi Al-'Arđa Wa Minhum Man 'Aghraqnā ۚ Wa Mā Kāna Al-Lahu Liyažlimahum Wa Lakin Kānū 'Anfusahum Yažlimūna
[29.40] Zo grepen Wij iedereen om zijn zonden en onder hen waren er, die een rukwind achterhaalde, en onder hen waren er die de aardbeving overviel, en onder hen waren er die Wij in de aarde deden verzinken, en onder hen waren er die Wij deden verdrinken. Allah was het niet, die hen onrecht aandeed, maar zij handelden onrechtvaardig jegens zichzelf.
[29.41] De gelijkenis van hen, die helpers verkiezen naast Allah, is als de gelijkenis van de spin die zich een huis maakt: en het zwakste der huizen is zeker het huis van de spin, als zij het slechts wisten!
Atlu Mā 'Ūĥiya 'Ilayka Mina Al-Kitābi Wa 'Aqimu Aş-Şalāata ۖ 'Inna Aş-Şalāata Tanhá `Ani Al-Faĥshā'i Wa Al-Munkari ۗ Wa Ladhikru Al-Lahi 'Akbaru Wa ۗ Allāhu Ya`lamu Mā Taşna`ūna
[29.45] Verkondig hetgeen u in het Boek is geopenbaard, en onderhoud uw gebed. Voorwaar, het gebed weerhoudt van ondeugd en kwaad. En Allah gedachtig te zijn is inderdaad het hoogste. Allah weet wat gij doet.
Wa Lā Tujādilū 'Ahla Al-Kitābi 'Illā Bi-Atī Hiya 'Aĥsanu 'Illā Al-Ladhīna Žalamū Minhum ۖ Wa Qūlū 'Āmannā Bial-Ladhī 'Unzila 'Ilaynā Wa 'Unzila 'Ilaykum Wa 'Ilahunā Wa 'Ilahukum Wāĥidun Wa Naĥnu Lahu Muslimūna
[29.46] En twist met de mensen van het Boek slechts op de goede wijze; doch zeg tegen de onrechtvaardigen: "Wij geloven in hetgeen ons is geopenbaard en hetgeen u is geopenbaard; en onze God en uw God is Eén; en aan Hem onderwerpen wij ons."
Wa Kadhalika 'Anzalnā 'Ilayka Al-Kitāba ۚ Fa-Al-Ladhīna 'Ātaynāhumu Al-Kitāba Yu'uminūna Bihi ۖ Wa Min Hā'uulā' Man Yu'uminu Bihi ۚ Wa Mā Yajĥadu Bi'āyātinā 'Illā Al-Kāfirūna
[29.47] En aldus hebben Wij u het Boek nedergezonden en zij wie Wij het Boek hebben gegeven geloven daarin; en ook onder de (Mekkanen) zijn er die er in geloven. En het zijn alleen de ondankbaren die Onze tekenen verwerpen.
Wa Mā Kunta Tatlū Min Qablihi Min Kitābin Wa Lā Takhuţţuhu Biyamīnika ۖ 'Idhāan Lārtāba Al-Mubţilūna
[29.48] En voordien placht gij geen boek te lezen, noch met uw rechter hand te schrijven anders zouden de leugenaars aan de (echtheid) ervan hebben kunnen twijfelen.
Wa Qālū Lawlā 'Unzila `Alayhi 'Āyātun Min Rabbihi ۖ Qul 'Innamā Al-'Āyātu `Inda Al-Lahi Wa 'Innamā 'Anā Nadhīrun Mubīnun
[29.50] Toch zeggen zij: "Waarom zijn hem geen tekenen van zijn Heer nedergezonden?" Zeg: "De tekenen zijn bij Allah alleen, en ik ben slechts een duidelijke waarschuwer."
[29.51] Is het niet genoeg voor hen dat Wij u het Boek hebben geopenbaard dat aan hen wordt voorgelezen? Voorwaar, hierin is barmhartigheid en aanzien voor een volk dat gelooft.
Qul Kafá Bil-Lahi Baynī Wa BaynakumShahīdāan ۖ Ya`lamu Mā Fī As-Samāwāti Wa Al-'Arđi Wa ۗ Al-Ladhīna 'Āmanū Bil-Bāţili Wa Kafarū Bil-Lahi 'Ūlā'ika Humu Al-Khāsirūna
[29.52] Zeg, "Allah is voldoende als Getuige tussen u en mij. Hij weet alles wat in de hemelen en op aarde is. Zij die in de leugen geloven en Allah verwerpen zijn de verliezers."
Wa Yasta`jilūnaka Bil-`Adhābi ۚ Wa Lawlā 'Ajalun Musammáan Lajā'ahumu Al-`Adhābu Wa Laya'tiyannahum Baghtatan Wa Hum Lā Yash`urūna
[29.53] Zij vragen u de straf te verhaasten; en indien er geen termijn was genoemd zou de straf reeds over hen zijn gekomen; toch zal deze hen zeker onverwachts overvallen terwijl zij het niet voorzien.
Wa Al-Ladhīna 'Āmanū Wa `Amilū Aş-Şāliĥāti Lanubawwi'annahum Mina Al-Jannati Ghurafāan Tajrī Min Taĥtihā Al-'Anhāru Khālidīna ۚ Fīhā Ni`ma 'Ajru Al-`Āmilīna
[29.58] Zij, die geloven en goede werken doen, hen zullen Wij zeker huisvesten in verheven woningen van het paradijs waarin rivieren stromen. Zij zullen er in vertoeven. Hoe voortreffelijk is de beloning dergenen die goed doen.
Wa La'in Sa'altahum Man Khalaqa As-Samāwāti Wa Al-'Arđa Wa Sakhkhara Ash-Shamsa Wa Al-Qamara Layaqūlunna Al-Lahu ۖ Fa'annā Yu'ufakūna
[29.61] En als gij hen vraagt: "Wie heeft de hemelen en de aarde geschapen, en de zon en de maan in dienst gesteld?" zullen zij gewis zeggen, "Allah". Hoe worden zij dan (van het goede pad) afgewend?
Wa La'in Sa'altahum Man Nazzala Mina As-Samā'i Mā'an Fa'aĥyā Bihi Al-'Arđa Min Ba`di Mawtihā Layaqūlunna Al-Lahu ۚ Quli Al-Ĥamdu Lillahi ۚ Bal 'Aktharuhum Lā Ya`qilūna
[29.63] En als gij hun vraagt: "Wie zendt water uit de hemel neder en geeft er leven door aan de aarde na haar dood?", zullen zij gewis zeggen: "Allah". Zeg: "Alle roem behoort aan Allah." Maar de meesten hunner begrijpen het niet.
Wa Mā Hadhihi Al-Ĥayāatu Ad-Dunyā 'Illā Lahwun Wa La`ibun ۚ Wa 'Inna Ad-Dāra Al-'Ākhirata Lahiya Al-Ĥayawānu ۚ Law Kānū Ya`lamūna
[29.64] Het tegenwoordige leven is niets dan een leeg vermaak en een spel, maar het tehuis van het Hiernamaals, dat is het werkelijke Leven, als zij dit slechts konden begrijpen!
[29.65] En wanneer zij aan boord van een schip gaan, roepen zij Allah aan, oprecht zijnde in gehoorzaamheid aan Hem. Maar wanneer Hij hen veilig aan wal brengt, zie, zij schrijven deelgenoten aan Hem toe.
'Awalam Yaraw 'Annā Ja`alnā Ĥaramāan 'Āmināan Wa Yutakhaţţafu An-Nāsu Min Ĥawlihim ۚ 'Afabiālbāţili Yu'uminūna Wa Bini`mati Al-Lahi Yakfurūna
[29.67] Hebben zij niet gezien, dat Wij een veilig Heiligdom (Makka) hebben gemaakt, terwijl overal om hen heen mensen worden weggerukt? Geloven zij dan aan een leugen en ontkennen zij de gunsten van Allah?
Wa Man 'Ažlamu Mimmani Aftará `Alá Al-Lahi Kadhibāan 'Aw Kadhdhaba Bil-Ĥaqqi Lammā Jā'ahu ۚ 'Alaysa Fī Jahannama Mathwáan Lilkāfirīna
[29.68] En wie is onrechtvaardiger dan hij, die een leugen verzint over Allah, of de Waarheid verloochent wanneer zij tot hem komt? Is er geen woning in de hel voor de ongelovigen?