[10.2] Is het vreemd voor de mensen, dat Wij een man uit hun midden openbaarden: "Waarschuw het mensdom en geef blijde tijding aan degenen die geloven, dat zij een ware rang bij hun Heer zullen hebben"? De ongelovigen zeggen: "Voorzeker, deze is een openlijke tovenaar."
[10.3] Voorwaar, Allah is uw Heer, Die de hemelen en de aarde in zes dagen schiep, en Hij zette Zich op de troon, alles regelend. Er is geen bemiddelaar, dan met Zijn goedkeuring. Dit is Allah, uw Heer, aanbidt Hem daarom. Wilt gij dan geen lering trekken?
'Ilayhi Marji`ukum Jamī`āan ۖ Wa`da Al-Lahi Ĥaqqāan ۚ 'Innahu Yabda'u Al-Khalqa Thumma Yu`īduhu Liyajziya Al-Ladhīna 'Āmanū Wa `Amilū Aş-Şāliĥāti Bil-Qisţi Wa ۚ Al-Ladhīna Kafarū LahumSharābun Min Ĥamīmin Wa `Adhābun 'Alīmun Bimā Kānū Yakfurūna
[10.4] Tot Hem is uw aller terugkeer, dit is de ware belofte van uw Heer. Voorzeker, Hij begint de schepping, daarna zet Hij haar voort, opdat Hij degenen die geloven en goede werken doen met rechtvaardigheid moge belonen. En de ongelovigen zullen een drank van kokend water en een pijnlijke straf ontvangen, daar zij (de waarheid) verwierpen.
Huwa Al-Ladhī Ja`ala Ash-Shamsa Điyā'an Wa Al-Qamara Nūrāan Wa Qaddarahu Manāzila Lita`lamū `Adada As-Sinīna Wa Al-Ĥisāba ۚ Mā Khalaqa Al-Lahu Dhālika 'Illā Bil-Ĥaqqi ۚ Yufaşşilu Al-'Āyāti Liqawmin Ya`lamūna
[10.5] Hij is het, Die de zon tot een stralend licht maakte en de maan tot een helder licht en er stadia voor verordende, zodat gij het getal der jaren en het berekenen (van de tijd) mocht kennen. Allah heeft dit niet dan in waarheid geschapen. Hij zet de tekenen uiteen voor een volk, dat wil weten.
'Inna Fī Akhtilāfi Al-Layli Wa An-Nahāri Wa Mā Khalaqa Al-Lahu Fī As-Samāwāti Wa Al-'Arđi La'āyātin Liqawmin Yattaqūna
[10.6] Voorwaar, in de wisseling van dag en nacht en in al hetgeen Allah in de hemelen en op aarde heeft geschapen zijn er tekenen voor een godvrezend volk.
'Inna Al-Ladhīna Lā Yarjūna Liqā'anā Wa Rađū Bil-Ĥayāati Ad-Dunyā Wa Aţma'annū Bihā Wa Al-Ladhīna Hum `An 'Āyātinā Ghāfilūna
[10.7] Voorzeker, die niet uitzien naar de ontmoeting met Ons en die met het leven dezer wereld tevreden zijn en er voldoening in vinden en degenen, die onoplettend op Onze tekenen zijn,
[10.9] Maar degenen die geloven en goede werken doen, hun Heer zal hen wegens hun geloof leiden. Rivieren zullen voor hen stromen in de tuinen der zaligheid.
Da`wāhum Fīhā Subĥānaka Al-Lahumma Wa Taĥīyatuhum Fīhā Salāmun ۚ Wa 'Ākhiru Da`wāhum 'Ani Al-Ĥamdu Lillahi Rabbi Al-`Ālamīna
[10.10] Hun aanroep daarin zal zijn: "Heilig zijt Gij, O Allah!" en hun groet "Vrede". En het einde van hun aanroep zal zijn: "Alle lof komt Allah toe, de Heer der Werelden."
[10.11] En indien Allah het boze voor de mensen zou verhaasten, zoals Hij voor hen het goede verhaast, zou hun tijd reeds gekomen zijn. Maar Wij laten degenen die niet naar de ontmoeting met Ons uitzien, in opstand, blindelings dwalen.
[10.12] En wanneer de mens een moeilijkheid overkomt, bidt hij tot Ons, op zijn zijde liggende, of zittende, of staande, maar wanneer Wij zijn last van hem hebben verwijderd, gaat hij zijn gang, alsof hij Ons nooit vََr de verwijdering van zijn moeilijkheid had aangeroepen. Zo werd in de ogen der buitensporigen schoonschijnend gemaakt, wat zij deden.
Wa Laqad 'Ahlaknā Al-Qurūna Min Qablikum Lammā Žalamū ۙ Wa Jā'at/hum Rusuluhum Bil-Bayyināti Wa Mā Kānū Liyu'uminū ۚ Kadhālika Najzī Al-Qawma Al-Mujrimīna
[10.13] En Wij vernietigden de geslachten die vََr u bestonden toen zij kwaad verrichtten en er kwamen tot hen boodschappers met duidelijke tekenen, maar zij wilden niet geloven. Zo vergelden Wij het schuldige volk.
[10.15] En wanneer hun Onze duidelijke tekenen worden voorgedragen, zeggen degenen, die niet naar de ontmoeting met Ons uitzien: "Breng een andere Koran dan deze, of verander hem." Zeg: "Het staat niet aan mij, hem te veranderen uit mijzelf. Ik volg slechts hetgeen mij is geopenbaard. Voorzeker, ik vrees, als ik mijn Heer niet gehoorzaam, de straf van de grote Dag."
[10.16] Zeg: "Als Allah het zo had gewild, zou ik u niet hebben voorgedragen (de Koran), noch zou Hij u deze bekend hebben gemaakt. Voorzeker, ik heb voordien een heel leven onder u doorgebracht. Wilt gij dan niet begrijpen?
[10.17] Wie is dan onrechtvaardiger, hij, die een leugen over Allah spreekt, of die Zijn tekenen verloochent? Voorzeker, de schuldigen zullen nooit slagen.
Wa Ya`budūna Min Dūni Al-Lahi Mā Lā Yađurruhum Wa Lā Yanfa`uhum Wa Yaqūlūna Hā'uulā' Shufa`ā'uunā `Inda Al-Lahi ۚ Qul 'Atunabbi'ūna Al-Laha Bimā Lā Ya`lamu Fī As-Samāwāti Wa Lā Fī Al-'Arđi ۚ Subĥānahu Wa Ta`ālá `Ammā Yushrikūna
[10.18] En zij bidden buiten Allah om tot datgene wat hen schaden noch baten kan en zij zeggen: "Dezen zijn onze bemiddelaars bij Allah." Zeg: "Wilt gij Allah over iets, dat Hij in de hemelen of op aarde nog niet zou kennen, inlichten?" Heilig is Hij en hoog verheven boven al hetgeen zij met Hem vereenzelvigen.
[10.19] En het mensdom was slechts één gemeenschap, daarna verschilden zij en ware het Woord van uw Heer niet uitgegaan, voorzeker zou er over hun geschil beslist zijn.
Wa Yaqūlūna Lawlā 'Unzila `Alayhi 'Āyatun Min Rabbihi ۖ Faqul 'Innamā Al-Ghaybu Lillahi Fāntažirū 'Innī Ma`akum Mina Al-Muntažirīna
[10.20] En zij zeggen: "Waarom is er geen teken van zijn Heer tot hem (de profeet) nedergezonden?" Zeg: "Het onzienlijke behoort alleen Allah toe. Wacht, ik ben met u onder de wachtenden."
[10.21] En wanneer Wij mensen barmhartigheid doen smaken nadat tegenspoed hen overviel, zie! zij beginnen tegen Onze tekenen plannen te smeden. Zeg: "Allah is vlugger in het maken van plannen." Voorzeker Onze boodschappers schrijven al hetgeen gij verzint op.
Huwa Al-Ladhī Yusayyirukum Fī Al-Barri Wa Al-Baĥri ۖ Ĥattá 'Idhā Kuntum Fī Al-Fulki Wa Jarayna Bihim Birīĥin Ţayyibatin Wa Fariĥū Bihā Jā'at/hā Rīĥun `Āşifun Wa Jā'ahumu Al-Mawju Min Kulli Makānin Wa Žannū 'Annahum 'Uĥīţa Bihim ۙ Da`aw Al-Laha Mukhlişīna Lahu Ad-Dīna La'in 'Anjaytanā Min Hadhihi Lanakūnanna Mina Ash-Shākirīna
[10.22] Hij is het, Die u in staat stelt door het land en op zee te reizen, totdat, wanneer gij op de schepen zijt en zij met een mooie bries varen en (de opvarenden) er zich in verheugen, hen een geweldige wind achterhaalt en de golven van alle zijden over hen komen en zij overtuigd zijn dat zij verloren zijn; dan roepen zij Allah in oprechte aanbidding aan: "Als Gij ons hiervan redt, zullen wij zeker tot de dankbaren behoren."
[10.23] Maar wanneer Hij hen heeft gered, ziet, beginnen zij ten onrechte een opstand in het land te ontketenen. O, gij mensen, voorzeker uw opstand keert zich slechts tegen u zelf. Thans geniet gij het genoegen van het tegenwoordige leven. Daarna zal uw terugkeer tot Ons zijn en Wij zullen u inlichten over hetgeen gij deedt.
[10.24] De gelijkenis van het tegenwoordige leven is slechts als water, dat Wij uit de wolken nederzenden, daarna groeit hierdoor het gewas van de aarde weelderig, waarvan mensen en vee eten, totdat, wanneer de aarde haar sier ontvangt en er schoon uitziet en haar eigenaars denken, dat zij er macht over bezitten, Ons gebod bij dag of bij nacht tot haar komt, dan maken Wij haar tot een gemaaid veld, alsof er de vorige dag niets was geweest. Zo leggen Wij de tekenen uit aan een volk, dat nadenkt.
Lilladhīna 'Aĥsanū Al-Ĥusná Wa Ziyādatun ۖ Wa Lā Yarhaqu Wujūhahum Qatarun Wa Lā Dhillatun ۚ 'Ūlā'ika 'Aşĥābu Al-Jannati ۖ Hum Fīhā Khālidūna
[10.26] Er zal voor degenen die goede daden verrichten het goede zijn en nog meer. Zwartheid noch schande zal hun gezicht bedekken. Dezen zullen de bewoners van het paradijs zijn, zij zullen daarin vertoeven.
Wa Al-Ladhīna Kasabū As-Sayyi'āti Jazā'u Sayyi'atin Bimithlihā Wa Tarhaquhum ۖ Dhillatun Mā Lahum Mina Al-Lahi Min ۖ `Āşimin Ka'annamā 'Ughshiyat Wujūhuhum Qiţa`āan Mina Al-Layli ۚ Mužlimāan 'Ūlā'ika 'Aşĥābu ۖ An-Nāri Hum Fīhā Khālidūna
[10.27] En degenen die boze daden verrichten, de vergelding van het kwaad zal het gelijke daaraan zijn en de schaamte zal hen bedekken. Zij zullen niemand hebben om hen tegen Allah te beschermen. (En het zal zijn) alsof hun gezicht met de duisternis van de nacht bedekt ware. Dezen zullen de bewoners van het Vuur zijn, zij zullen daarin vertoeven.
Wa Yawma Naĥshuruhum Jamī`āanThumma Naqūlu Lilladhīna 'Ashrakū Makānakum 'Antum Wa Shurakā'uukum ۚ Fazayyalnā Baynahum ۖ Wa Qāla Shurakā'uuhum Mā Kuntum 'Īyānā Ta`budūna
[10.28] En de Dag waarop Wij hen allen zullen verzamelen, zullen Wij tot de afgodendienaren zeggen: "Blijft ter plaatse, gij en uw deelgenoten." Daarna zullen Wij hen ver van elkander scheiden en hun deelgenoten zullen zeggen: "Voorzeker gij placht ons niet te aanbidden."
Hunālika Tablū Kullu Nafsin Mā 'Aslafat ۚ Wa Ruddū 'Ilá Al-Lahi Mawlāhumu Al-Ĥaqqi ۖ Wa Đalla `Anhum Mā Kānū Yaftarūna
[10.30] Daarna zal iedere ziel ondervinden wat zij heeft gedaan. En zij zullen tot Allah, hun ware Meester worden teruggebracht en al hetgeen zij plachten te verzinnen zal verloren gaan.
Qul Man Yarzuqukum Mina As-Samā'i Wa Al-'Arđi 'Amman Yamliku As-Sam`a Wa Al-'Abşāra Wa Man Yukhriju Al-Ĥayya Mina Al-Mayyiti Wa Yukhriju Al-Mayyita Mina Al-Ĥayyi Wa Man Yudabbiru Al-'Amra ۚ Fasayaqūlūna Al-Lahu ۚ Faqul 'Afalā Tattaqūna
[10.31] Zeg: "Wie voorziet u van voedsel van de hemel en de aarde? Of wie is het, die macht heeft over de oren en de ogen? En wie brengt de levenden uit de doden en de doden uit de levenden voort? En wie bestuurt het al?" Zij zullen zeggen: "Allah." Zeg: "Wilt gij dan niet Zijn bescherming zoeken?"
[10.34] Zeg: "Is er één uwer afgoden die de schepping voortbrengt en deze daarna voortzet?" Zeg: "Allah is het, Die de schepping voortbrengt, en deze voortzet. Hoe zijt gij dan afgewend?"
[10.35] Zeg: "Is er één uwer afgoden, die tot de waarheid leidt?" Zeg: "Allah is het, Die tot de waarheid leidt. Is daarom Hij, Die tot de waarheid leidt waardiger om te worden gevolgd, ofwel hij, die zelf de weg niet vindt, tenzij hij wordt geleid? Wat is er met u? Hoe oordeelt gij?"
Wa Mā Kāna Hādhā Al-Qur'ānu 'An Yuftará Min Dūni Al-Lahi Wa Lakin Taşdīqa Al-Ladhī Bayna Yadayhi Wa Tafşīla Al-Kitābi Lā Rayba Fīhi Min Rabbi Al-`Ālamīna
[10.37] En deze Koran kon door niemand buiten Allah worden voortgebracht. Integendeel, hij is de vervulling van datgene wat er vََr was en is een uiteenzetting van de Wet door de Heer der Werelden, daaraan is geen twijfel.
[10.38] Of zeggen zij: "Hij (de profeet) heeft het verzonnen"? Zeg: "Brengt dan een hieraan gelijke Soerah voort en roept buiten Allah wie gij kunt (om hulp aan), als gij waarachtig zijt."
[10.39] Neen, zij loochenen datgene waarvan zij de kennis niet konden omvatten, noch is de uiteindelijke betekenis er van tot hen gekomen. Zo deden ook degenen, die vََr hen waren. Maar ziet, wat het einde was van de overtreders.
Wa 'In Kadhdhabūka Faqul Lī `Amalī Wa Lakum `Amalukum ۖ 'Antum Barī'ūna Mimmā 'A`malu Wa 'Anā Barī'un Mimmā Ta`malūna
[10.41] En indien zij u van leugen besehuldigen, zeg dan: "Aan mij mijn werk en aan u uw werk. Gij hebt niets uitstaande met hetgeen ik doe noch heb ik iets uitstaande met hetgeen gij doet."
Wa Yawma Yaĥshuruhum Ka'an Lam Yalbathū 'Illā Sā`atan Mina An-Nahāri Yata`ārafūna Baynahum ۚ QadKhasira Al-Ladhīna Kadhdhabū Biliqā'i Al-Lahi Wa Mā Kānū Muhtadīna
[10.45] En de Dag, waarop Hij hen zal verzamelen, zal het hun toeschijnen, alsof zig slechts een uur van een dag (in de wereld) hadden vertoefd. Zij zullen elkander herkennen. Verliezers zijn zeker degenen die de ontmoeting met Allah loochenen en geen leiding willen volgen.
[10.46] En als Wij u sommige der dingen, waarmede Wij hen hebben bedreigd, tonen, of als Wij u doen sterven, dan is tot Ons hun terugkeer en Allah is Getuige van al hetgeen zij doen.
Wa Likulli 'Ummatin Rasūlun ۖ Fa'idhā Jā'a Rasūluhum Quđiya Baynahum Bil-Qisţi Wa Hum Lā Yužlamūna
[10.47] Voor elk volk is er een boodschapper. Wanneer daarom hun boodschapper komt, wordt er met rechtvaardigheid onder hen geoordeeld en hun wordt geen onrecht aangedaan.
[10.49] Zeg: "Ik heb voor mij zelf geen macht over schade of voordeel, behalve, wat Allah wil. Er is voor elk volk een vastgestelde termijn; wanneer hun termijn is verlopen kunnen zij hem geen uur uitstellen, noch kunnen zij hem vervroegen.
Wa Law 'Anna Likulli Nafsin Žalamat Mā Fī Al-'Arđi Lāftadat Bihi ۗ Wa 'Asarrū An-Nadāmata Lammā Ra'aw Al-`Adhāba ۖ Wa Quđiya Baynahum Bil-Qisţi ۚ Wa Hum Lā Yužlamūna
[10.54] En indien elke ziel die onrechtvaardig handelt al hetgeen op aarde is, zou bezitten, zou zij er zich voorzeker mede trachten vrij te kopen. En wanneer zij de straf zien zullen zij hun spijt tonen. Er zal met rechtvaardigheid over hen worden gericht en hun zal geen onrecht worden aangedaan.
'Alā 'Inna Lillahi Mā Fī As-Samāwāti Wa Al-'Arđi ۗ 'Alā 'Inna Wa`da Al-Lahi Ĥaqqun Wa Lakinna 'Aktharahum Lā Ya`lamūna
[10.55] Ziet toe! aan Allah behoort al hetgeen in de hemelen en op aarde is en weet, dat Allah's belofte waar is. Maar de meesten hunner beseffen het niet.
Yā 'Ayyuhā An-Nāsu Qad Jā'atkum Maw`ižatun Min Rabbikum Wa Shifā'un Limā Fī Aş-Şudūri Wa Hudáan Wa Raĥmatun Lilmu'uminīna
[10.57] O mensdom! Er is van uw Heer een vermaning tot u gekomen en genezing voor wat in de harten is en een leiding en barmhartigheid jegens de gelovigen.
Qul Bifađli Al-Lahi Wa Biraĥmatihi Fabidhālika Falyafraĥū Huwa Khayrun Mimmā Yajma`ūna
[10.58] Zeg: "Dit alles is door de genade van Allah en door Zijn barmhartigheid; laat hen er zich daarom in verheugen. Dat is beter, dan hetgeen zij vergaren."
[10.59] Zeg: "Hebt gij overwogen, dat Allah u een voorziening heeft nedergezonden en dat gij daarna een gedeelte er van onwettig en een gedeelte er van wettig verklaardet?" Vraag (hen): "Heeft Allah u dat toegestaan, of verzint gij leugens tegen Allah?"
[10.60] Wat denken degenen die leugens tegen Allah verzinnen van de Dag der Opstanding? Voorzeker, Allah is genadevol tegenover het mensdom, maar de meesten hunner zijn niet dankbaar.
Wa Mā Takūnu Fī Sha'nin Wa Mā Tatlū Minhu Min Qur'ānin Wa Lā Ta`malūna Min `Amalin 'Illā Kunnā `AlaykumShuhūdāan 'Idh Tufīđūna Fīhi ۚ Wa Mā Ya`zubu `An Rabbika Min Mithqāli Dharratin Fī Al-'Arđi Wa Lā Fī As-Samā'i Wa Lā 'Aşghara MinDhālika Wa Lā 'Akbara 'Illā Fī Kitābin Mubīnin
[10.61] In welke toestand gij u bevindt, of gij de Koran voordraagt, of iets anders doet; Wij zijn uw getuigen, terwijl gij u er in verdiept. Er is voor uw Heer zelfs geen gewicht van een atoom op aarde of in de hemel verborgen. En er is niets dat kleiner of groter is, of het staat in het duidelijke Boek vermeld.
Al-Ladhīna 'Āmanū Wa Kānū Yattaqūna
[10.63] Zig die geloven en zich aan rechtvaardigheid houden,
الَّذِينَ آمَنُوا وَكَانُوا يَتَّقُونَ
Lahumu Al-Bushrá Fī Al-Ĥayāati Ad-Dunyā Wa Fī Al-'Ākhirati ۚ Lā Tabdīla Likalimāti Al-Lahi ۚ Dhālika Huwa Al-Fawzu Al-`Ažīmu
[10.64] Er zijn voor hen blijde tijdingen in het tegenwoordige leven en het Hiernamaals. De woorden van Allah kennen geen verandering - dat is inderdaad de opperste zegepraal.
'Alā 'Inna Lillahi Man Fī As-Samāwāti Wa Man Fī Al-'Arđi ۗ Wa Mā Yattabi`u Al-Ladhīna Yad`ūna Min Dūni Al-LahiShurakā'a ۚ 'In Yattabi`ūna 'Illā Až-Žanna Wa 'In Hum 'Illā Yakhruşūna
[10.66] Ziet! voorzeker, van Allah is al hetgeen in de hemelen en op aarde bestaat. Wat volgen zij die buiten Allah afgoden aanroepen? Zij volgen slechts een vermoeden en doen niets dan gissen.
Huwa Al-Ladhī Ja`ala Lakumu Al-Layla Litaskunū Fīhi Wa An-Nahāra Mubşirāan ۚ 'Inna Fī Dhālika La'āyātin Liqawmin Yasma`ūna
[10.67] Hij is het, Die de nacht voor u heeft gesteld, opdat gij er in moogt rusten en de dag vol van licht. Voorzeker, daarin zijn tekenen voor een volk, dat luistert.
[10.68] Zij zeggen: "Allah heeft een zoon tot Zich genomen. Heilig is Hij, Hij is Zichzelf genoeg. Aan Hem behoort wat in de hemelen en op aarde is. Gij hebt hier geen gezag over. Zegt gij over Allah wat gij niet weet?
[10.70] Zij zullen in deze wereld tijdelijk genieten, daarna zal hun terugkeer tot Ons zijn, dan zullen Wij hen een strenge straf doen ondergaan, omdat zij niet geloofden.
Wa Atlu `Alayhim Naba'a Nūĥin 'Idh Qāla Liqawmihi Yā Qawmi 'In Kāna Kabura `Alaykum Maqāmī Wa Tadhkīrī Bi'āyā Ti Al-Lahi Fa`alá Al-Lahi Tawakkaltu Fa'ajmi`ū 'Amrakum Wa Shurakā'akumThumma Lā Yakun 'Amrukum `AlaykumGhummatanThumma Aqđū 'Ilayya Wa Lā Tunžirūni
[10.71] En verkondig hun het verhaal van Noach, toen hij tot zijn volk zeide: "O, mijn volk, als mijn houding en mijn vermaning door de tekenen van Allah u aanstoot geven - ik leg mijn vertrouwen in Allah - breng dan al uw plannen en uw afgoden bijeen; laat dan uw handelwijze duidelijk blijken, komt dan tegen mij op en geeft mij geen uitstel.
Fakadhdhabūhu Fanajjaynāhu Wa Man Ma`ahu Fī Al-Fulki Wa Ja`alnāhumKhalā'ifa Wa 'Aghraqnā Al-Ladhīna Kadhdhabū Bi'āyātinā ۖ Fānžur Kayfa Kāna `Āqibatu Al-Mundharīna
[10.73] Maar zij verloochenden hem; daarom redden Wij hem en degenen die met hem in de ark waren. En dezen maakten Wij tot de stedehouders, terwijl Wij degenen die Onze tekenen verloochenden lieten verdrinken. Zie! hoe het einde was van degenen, die werden gewaarschuwd.
[10.74] Toen zonden Wij na hem andere boodschappers naar hun volk en deze kwamen tot hen met duidelijke bewijzen. Maar dezen wilden in datgene niet geloven wat zij voorheen hadden verloochend. Zo verzegelen Wij het hart der overtreders.
Thumma Ba`athnā Min Ba`dihim Mūsá Wa Hārūna 'Ilá Fir`awna Wa Mala'ihi Bi'āyātinā Fāstakbarū Wa Kānū Qawmāan Mujrimīna
[10.75] Dan zonden Wij na hen Mozes en Aäron met Onze tekenen naar Pharao en zijn leiders, maar zij handelden aanmatigend. En zij waren een misdadig volk.
Qālū 'Aji'tanā Litalfitanā `Ammā Wajadnā `Alayhi 'Ābā'anā Wa Takūna Lakumā Al-Kibriyā'u Fī Al-'Arđi Wa Mā Naĥnu Lakumā Bimu'uminīna
[10.78] Zij antwoordden: "Zijt gij tot ons gekomen, opdat wij ons mogen afwenden van hetgeen wij onze vaderen zagen volgen zodat er voor u beiden grootheid in het land zou zijn? Maar wij zullen in u niet geloven."
[10.81] En toen zij wierpen zeide Mozes: "Wat gij hebt gebracht is slechts bedrog. Voorzeker, Allah zal het ijdel maken. Voorwaar, Allah laat het werk der kwaadstichters niet gedijen."
Famā 'Āmana Limūsá 'Illā Dhurrīyatun Min Qawmihi `Alá Khawfin Min Fir`awna Wa Mala'ihim 'An Yaftinahum ۚ Wa 'Inna Fir`awna La`ālin Fī Al-'Arđi Wa 'Innahu Lamina Al-Musrifīna
[10.83] En niemand geloofde Mozes, dan enige jongelingen van onder zijn volk, uit vrees voor Pharao en zijn leiders, in geval hij hen zou vervolgen. En waarlijk. Pharao was een tiran in het land en behoorde tot de buitensporigen.
Wa 'Awĥaynā 'Ilá Mūsá Wa 'Akhīhi 'An Tabawwa'ā Liqawmikumā Bimişra Buyūtāan Wa Aj`alū Buyūtakum Qiblatan Wa 'Aqīmū Aş-Şalāata ۗ Wa Bashshiri Al-Mu'uminīna
[10.87] Wij openbaarden aan Mozes en zijn broeder: "Neemt gij beiden huizen voor uw volk in Egypte en bouwt uw huizen tegenover elkaar en houdt het gebed. En geeft de gelovigen blijde tijdingen."
Wa Qāla Mūsá Rabbanā 'Innaka 'Ātayta Fir`awna Wa Mala'ahu Zīnatan Wa 'Amwālāan Fī Al-Ĥayāati Ad-Dunyā Rabbanā Liyuđillū `An Sabīlika ۖ Rabbanā Aţmis `Alá 'Amwālihim Wa Ashdud `Alá Qulūbihim Falā Yu'uminū Ĥattá Yaraw Al-`Adhāba Al-'Alīma
[10.88] En Mozes zeide: "Onze Heer, Gij hebt Pharao en zijn leiders versieringen en rijkdommen in het tegenwoordige leven geschonken, zodat zij, Onze Heer, van Uw pad afleiden. Onze Heer, vernietig hun bezittingen en verhard hun hart, want zij zullen niet geloven voordat zij de pijnlijke straf zien."
Wa Jāwaznā Bibanī 'Isrā'īla Al-Baĥra Fa'atba`ahum Fir`awnu Wa Junūduhu Baghyāan Wa`adwan ۖ Ĥattá 'Idhā 'Adrakahu Al-Gharaqu Qāla 'Āmantu 'Annahu Lā 'Ilāha 'Illā Al-Ladhī 'Āmanat Bihi Banū 'Isrā'īla Wa 'Anā Mina Al-Muslimīna
[10.90] En Wij brachten de kinderen Israëls over de zee; Pharao en zijn scharen vervolgden hen op een onrechtvaardige en aanvallende wijze, totdat hij toen hij bijna verdronk, zeide: "Ik geloof dat er geen God is dan Hij, in Wie de kinderen Israëls geloven en ik behoor tot de Moslims."
Fālyawma Nunajjīka Bibadanika Litakūna Liman Khalfaka 'Āyatan ۚ Wa 'Inna Kathīrāan Mina An-Nāsi `An 'Āyātinā Laghāfilūna
[10.92] Heden zullen Wij uw lichaam redden, opdat gij een teken moogt zijn voor degenen die na u komen. En waarlijk, het merendeel der mensen is achteloos ten opzichte van Onze tekenen.
Wa Laqad Bawwa'nā Banī 'Isrā'īla Mubawwa'a Şidqin Wa Razaqnāhum Mina Aţ-Ţayyibāti Famā Akhtalafū Ĥattá Jā'ahumu Al-`Ilmu ۚ 'Inna Rabbaka Yaqđī Baynahum Yawma Al-Qiyāmati Fīmā Kānū Fīhi Yakhtalifūna
[10.93] En Wij wezen de kinderen Israëls een uitstekend tehuis aan en Wij voorzagen hen van goede dingen en zij verschilden niet van mening voordat de kennis tot hen kwam. Voorzeker, uw Heer zal op de Dag der Opstanding onder hen richten over hetgeen waarin zij verschilden.
[10.94] En als gij over hetgeen Wij tot u hebben nedergezonden twijfelt, vraagt dan degenen die het Boek vََr u hebben gelezen. Inderdaad, de waarheid is van uw Heer tot u gekomen; behoor daarom niet tot de twijfelaars.
[10.98] Waarom heeft, behalve het volk van Jonas geen stad geloofd, zodat hun geloof hen zou hebben kunnen helpen? Toen zij geloofden, verwijderden Wij de straf der schande in het tegenwoordige leven van hen en Wij lieten hen voor een wijle genieten.
Wa Law Shā'a Rabbuka La'āmana Man Fī Al-'Arđi Kulluhum Jamī`āan ۚ 'Afa'anta Tukrihu An-Nāsa Ĥattá Yakūnū Mu'uminīna
[10.99] En indien uw Heer had gewild, zouden allen die op aarde zijn, zeker tezamen hebben geloofd. Wilt gij de mensen dan dwingen, gelovigen te worden?
[10.102] Verwachten zij iets anders dan het gelijke (oordeel) van de dagen dergenen, die vََr hen stierven? Zeg: "Wacht daarom, ik ben met u onder de wachtenden."
Qul Yā 'Ayyuhā An-Nāsu 'In Kuntum Fī Shakkin Min Dīnī Falā 'A`budu Al-Ladhīna Ta`budūna Min Dūni Al-Lahi Wa Lakin 'A`budu Al-Laha Al-Ladhī Yatawaffākum ۖ Wa 'Umirtu 'An 'Akūna Mina Al-Mu'uminīna
[10.104] Zeg: "O gij mensen, als gij over mijn godsdienst in twijfel verkeert, (weet) dan dat ik niet aanbid degenen die gij naast Allah aanbidt, maar ik aanbid Allah Die u doet sterven en het is mij geboden tot de gelovigen te behoren.
Wa Lā Tad`u Min Dūni Al-Lahi Mā Lā Yanfa`uka Wa Lā Yađurruka ۖ Fa'in Fa`alta Fa'innaka 'Idhāan Mina Až-Žālimīna
[10.106] En roep naast Allah niet datgene aan, dat u bevoordelen noch schaden kan. En indien gij dat toch doet, dan zult gij zeker tot de onrechtvaardigen behoren.
Wa 'In Yamsaska Al-Lahu Biđurrin Falā Kāshifa Lahu 'Illā Huwa ۖ Wa 'In Yuridka Bikhayrin Falā Rādda Lifađlihi ۚ Yuşību Bihi Man Yashā'u Min `Ibādihi ۚ Wa Huwa Al-Ghafūru Ar-Raĥīmu
[10.107] En als Allah u door het kwade treft, is er niemand die dit kan verwijderen dan Hij; en als Hij het goede voor u wenst, is er niemand die Zijn genade kan beletten. Hij kent haar toe aan diegene van Zijn dienaren, die Hem behaagt. En Hij is de Vergevensgezinde, de Genadevolle.
[10.108] Zeg: "O, gij mensen, nu is de waarheid van uw Heer tot u gekomen. Wie daarom die leiding volgt, volgt haar ten bate van zijn eigen ziel en wie dwaalt, dwaalt slechts tot haar nadeel. En ik ben geen bewaker over u."